SENAAT Zittingen van 16 en 17 JUSM 1879. Redetwist over het wetsontwerp op 't lager onderwijs of afschaffing der wet van 1842. Redevoeringen van de heeren ZB^EOIT ZD'^JSnETBLA-IN" ZEIST IPIE^IITS IDE LIG-UE. M. de baron d'Anethan. Mijne Heeren, na de talrijke en merkwaardige redevoeringen welke in de Kamer van Volksvertegenwoordi gers werden uitgesproken, aanzien wij den redetwist over de wet op 't lager onderwijs als uitgeput. Om nuttelooze herhalingen te vermijden, hebben mijne vrienden mij, in ons aller naam, gelast kortbondiglijk de reden te laten kennen om de welke wij, ons aansluitende bij de min derheid der Commissie, gelooven onze toe stemming te moeten weigeren aan de wet die ons onderworpen is. Het lager onderwijs is in Belgie, sedert wel dra zeven en dertig jaren, beheerscht door eene wet welke altijd een titel van eer zal blij ven voor den achtbaren heer Nothomb die ze voordroeg, eene wet, waarvan zoovele ver zoekschriften,door familievaders toegezonden, eenpariglijk het behoud vragen. Wij hebben altijd geweest en blijven voor staanders der wet van 1842, welke, met eene bijna eenstemmigheid door de beide Kamers aangenomen, op de meest voldoende en de volledigste wijze aan 't doel beantwoord heeft 't welk de wetgever beoogde. Hoe zouden wij dus konnen toestemmen in de afschaffing dezer wet van overeenkomst, welke het tijdstip der overeenkomst van 1850 herrinnert, en waarvan de grondwettelijkheid ons zoo ^lijkbaar schijnt dan de goede vruch ten welke zij heelt opgeleverd Het zijn niet, gelieve het te bemerken, een voudige onbeduidende wijzigingen die men ons voorstelt't is eene radikale verandering die men in onze wetgeving op de scholen wil in voeren. Men wil eene wet welke aan 't hoofd van het programma der studiën het onderwijs der re ligie plaatst, door eene wet vervangen die dit onderwijs uit het programma schrabt, en men gelooft die uilsclirabbing te kunnen verrecht- veerdigen met in het vertoog der beweegreden te zeggen De Staet eisclu de zending en er- kent zich de bevoegdheid om goede burgers a te vormen zonder tusscheukomst, en, bij gevolg zonder de toezicht der Kerken. Dit is, tegenstrijdig aan de ondervinding van alle lijden, de religie onnoodig verklaren ia het heilige werk der opvoeding, dit is, door deze volstrekte afscheiding, onvoorzichtiglijk, eenen helper verstooter, wiens noodzakelijke medewerking de uitmuntendste Staatsmannen altijd de hebben gevraagd. Zulks was ook de meening van onzen acht baren Voorzitter, welke zich op 29 Mei 1850, aldus uitdrukte De lessen van zedeleer en religie moeten den grondslag, den grond- steen zijn der opvoeding bestemd om goede burgers te vormen. Dit is eene beslissende antwoord op 't ver toog der beweegreden. Men wil dus de conlessioneele school, zoo de wet van 1842 ze heeft ingericht, door de zoogezegde onzijdige school vervangen, in de welke de religie, in plaats van den grondslag van 't ouderwijs te wezen, slechts als eene bijhoorigheid, als een voorwerp van pracht waarvan men zich, zonder nadeel, kon ontbe ren, geduld wordt. Na de religie uit het onderwijs door den meester gegeven gesloten te hebben, zoekt men die uitsluiting te verbloemen met de geeste lijkheid een lokaal in de lagere school aan te bieden, aanbod, dat men haar zelf voor de nor maalscholen niet doet, alwaar de toelating zich bepaalt enkel te gedoogen dat de leerlin gen de godsdienstige plichten door hunne reli gie voorschreven volbrengen, 't is te zeggen, de volstrekte noodzakelijke plichten, waarvan de waardering waarschijnlijk den minister van openbaar onderwijs zal toebehooren. Maar welke waarde kan dit recht van het godsdienstig onderwijs in een lokaal der school te geven hebben, indien de meester zelf er zyn onderwijs niet naar schikt; en hoe zal hij er zich kunnen naar schikken indien hij onzij dig tusschen de geloofsbelijdenissen moet blij ven Indien hij namelijk van God spreekt, 't geen hem, zegt een omzendbriel, niet verboden is, zal hij slechts op eenen onbepaalden onze- keren god kunnen zinspelen, zonder zich, uit vrees van 't geweten van den deïst te kwetsen, te kunnen oorloven over den God te spreken welken de Christenen aanbidden. 't Is waar, de wet verbiedt hem, de gods dienstige overtuigingen der familien aan te randen, maar de uitleggingen in de Kamer be wijzen, dat, uit kracht der gewetensvrijheid die men hem toekent, de onderwijzer altijd die overtuigingen onrechtstreeks zal kunnen aan randen, ze zelf zoeken belachelijk te maken onder voorwendsel van fdosofie en wetenschap en aldus den twijfel, de onzekerheid in den geest der kinderen werpen. Dusdanig is de onzijdigheid die men ons be looft, dusdanig zijn de waarborgen die men ons geeft voor den eerbied onzer overtuigin gen. Indien de scholen waarlijk onzijdig waren, dan nog zouden wij ze als gevaarlijk voor 't geloof onzer kinderen verstooten, welke in plaats van zich door de woorden des meesters in hun geloof gesterkt te gevoelen, veeleer, door zijne onthouding, naar de onverschillig heid zoo niet naar de ongeloovigheid zullen gedreven worden. Nu, wij willen geene opvoeding die onver schilligen en twijfelaars vorme, wij willen, ik zeg het met eene volkomene vrijmoedigheid, wij willen eene opvoeding die christenen vor me. Zietdaar wat ons verdeelt en 't geen maakt dat wij ons onmogelijk in deze kwestie kunnen verstaan. Wij verstooten dus het grond gedacht der wet welker noodlottige gevolgen wij voorzien ten opzichte der religie, ten opzichte van 't on derwijs zelf en ten opzichte der politiek uit hoofde der ontevredenheid en verdeeldheid die zij in 't land zal doen ontstaan, met een pro gramma van partijschap in de plaats van een programma van eendracht te stellen, dit van 't liberaal congres van 1848, in plaats van 't gene van 't nationaal congres van 1850. Wij verstooten ook de wet uit oorzake van 't zware nadeel dat zij aan de belangen der gemeenten, aan de gemeentelijke macht, welke bij ons van historische overlevering is, en aan de vrijheid van onderwijs toebrengt. Waarom, ten nadeele der gemeentelijke fi nancien, de aanneming der scholen die zich aan de opzicht onderwerpen, afschaffen waarom de oprichting eener gemeenteschool verplichtend maken, wanneer er, door privaat scholen, in de noodwendigheden van 'l onder wijs genoegzaam voorzien is Waarom de rechten der Gemeenteoverheid voor wat de ouderwijzers en 't regiem der scholen betreft, verminderen Waarom einde lijk die schoolkomiteiten wier omschrijvingen willekeurig zullen vastgesteld worden,en die,uit wantrouwen en als bewakers der Gemeente overheid aangesteld, aan deze laatste een deel van haar aanzien gaan ontnemen en de oor sprong van onvermijdelijke geschillen zullen wezen Wat de onderwijzers betreft, alleen de Staat mag ze in zijne normaalscholen vormen, de leerlingen dezer scholen zullen alleen tot het exaam van aspirant-onderwijzer toegelaten worden (art. 43), zij alleen kunnen studiebeur zen genieten, (art. 37). Dit is een bovenmatig voorrecht aan de ge stichten van den Staat toegestaan onder het laatdunkend voorwendsel dat die maatregel, oorlogsmaatregel geheeten, geëischt wordt door de noodzakelijkheid der verdediging van onze instellingen dit is de vrije gestichten in minachting en machteloosheid brengen, welke, om op den zelfden voel der Staatsgestichten geplaatst te worden, het recht hadden, zich aan 't regiem der opzicht te onderwerpen, zoo als 't art. 10 der wet van 1842, het toeliet. Al de onderwijzers zullen met het afbeeldsel van den Staat moeten gemerkt worden, deze die dit merk niet zullen dragen, zullen onver-, biddelijk verstooten worden wat men, in der waarheid, zonder eerbied voor 't art. 17 der grondwet, inricht, is 't monipolium van 't lager onderwijs voor de Staatsscholen, want men zal ze nimmer gemeentescholen mogen heeten. Ik heb kortbondig de meest in 't oog sprin gende gebreken der wet aangewezen, zij laten hun vijandig karakter tegen de vrijheid en de religie waarderen, karakter, dat, onder dit laatste opzicht, de goedkeuring die al de ver klaarde vijanden van 't catholicismus aan de wet gunnen, nog meer doet uitschijnen. En waarom keuren zij het wetsontwerp goed Om de zeer eenvoudige reden dat zij op de uitsla gen der wet rekenen, die, voor hen, een eer ste stap is om hen hel doel, dat zij begeeren en dat zij niet verduiken, te helpen bereiken, namelijk 't deze van Belgie oncatholijk te ma ken. (Goedkeuring rechts.) Dat deze weike het geluk genieten de wel daad des geloofs behouden te hebben, dat die welke met onzen eersten Koning denken, dat het catholicismus een noodzakelijk element onzer nationaliteit is, aan het gevaar denken het calholijke Belgie in een ongeloovig of op- zichtelijk den godsdienst onverschillig Belgie te zien hervormen, dat zij aan de zegevierende kreten dergene die zich verheugen dezen eer sten bakenstok te zien planten, erkennen dat zij zich op eenen gevaarlijken weg zouden be geven moesten zij zich degewetenlooze bondge noten maken van mannen wier leerstelsels zij in 't binnenste hunner ziel, moeten verwerpen. Om ze op deze noodlottige helling te weer houden, zal het, hoop ik, genoegzaam wezen, eenen oproep te doen tot hun geweten van christenen en tot hunne vaderlandsliefde van burger. Zeer wel rechts.) M. Prins de Ligxe. Toen ik, dertig jaren geleden, in deze vergadering gekomen ben, was dit met de algelieele onafhankelijkheid mijner stemmingen. Het was ook met de strek kingen der liberale denkwijze van het Kongres van 1850. De tijden zijn sedert zeer veranderd. Gedurende de eerste jaren onzer nationali teit, handelden de twee partijen, welke elkan der het bewind betwisten, vooral onder de ingeving van den geest onzer instellingen. De beraadslagingen van heden schijnen eerder ingegeven door de politieke driften. Het woord klerikaal was destijds nog niet uitgevonden. Wat mij betreft, ik blijf liever getrouw aan de handelwijze welke ons door onze konstitu- aulen is voorgeschreven. Ik heb liever in het openbaar leven aan niets gehoor te geven dan aan de stem van die twee groote leidsmannen des menschen de reelilveerdigheid en het ge weten, die onverzetbare onderzoeksrechter, welke wij in ons dragen En wanneer die ons zegt Sta stil, ga niet verder, moet men hem weten gehoor te geven. Mijne Heeren, toen het budjet van het minis terie van openbaar onderwijs voor de eerste maal aan den Senaat werd voorgesteld, heb ik verklaard, dit te zullen stemmen, terwijl ik mij tevens aansloot bij de woorden van M. d'Ane than. dat is te zeggen dat ik mijne denkwijze voorbehield, betreffende de daden en wetsont werpen, welke van dit departement zouden uitgaan. Ik betieur het, dat die vrees, toen nog onbepaald, reeds zoo spoedig verwezenlijkt is. (Opschudding.) Ik beschouw de wet niet alleen als ongepast, maar als gevaarlijk, omdat zij het gebied van het geweten raakt. Het grondbegin der wet is slecht, omdat het de geestelijke belangen aanrandt en goede uit slagen kunnen nooit van een slecht grondbe gin uitgaan. Men kan het zich niet ontveinzen dat de wet in het land eene groote opschudding verwekt. Het is eene partij wet, een aanslag der meer derheid en van welke meerderheid! tegen de minderheid kortom, het is een mis bruik van de kieszegepraal der eene partij op de andere. De wetten moeten gemaakt worden voor het goede en het belang van allen. De wijsheid der Staatsmannen is, de politieke vijandlijkheden te voorkomen. De wetten mogen geen voldoe ning aan de eigenliefde geven. Laet ons België niet verdeelen in Welfen en Gibelijnen, in Witten en Zwarten (Opschud ding.) Het schijnt dat in hel wetsontwerp de minis ter zich het monopolium van het openbaar onderwijs heeft willen voorbehouden. Ik heb eer e diepe overtuiging noodig gehad, om mij te doen besluiten mij in strijd te stellen met het ministerie enden uitmuntenden Staats man, die zich aan zijn hoofd bevindt, over het wetsontwerp in kwestie. Doch het is de plicht van den wetgever, enkel de feilen en kwestiën van grondbegin te beschouwen onder het oogpunt van hunne uit werksels en hunnen invloed op het tegen woordige en de toekomst. De wet is slechts een soort van verdraag zaamheid van het geestelijk onderwijs in de scholen van het volk. Zij durft hetzelve er niet gansch en praktisch uit verbannen doch het inzicht lijdt geen betwisting, en uit verschei dene redevoeringen, in een anderen kring uit gesproken, blijkt dat gezegde wet een stap zal zijn, om tot de volledige uitsluiting te komen van den priester, uit het lager onderwijs. Eindelijk, hetiseene oorlogsverklaring. (Be weging links. M. Frère keert den redenaar lastig den rug toe.) Zijn dat, ik vraag het u, voldoen de waarborgen voor de meerderheid der huis vaders en moeders, voorde opvoeding hunner kinderen Zijn dat voldoende waarborgen voor hetgene dit geestelijk onderwijs aangaat, hetwelk datgene van de heerlijkste weten schap is, zooals, in een naburig land, een poli tiek persoon zegde, omdat zij de wetenschap is van onze plichten en van onze lotbestem ming? (Gerucht links.) De wet verlamt de werking der bedienaars van den eeredienst, tot welk geloof zij ook be- hooren Toen keizer Napoleon I nog eerste konsul was. zegde hij in eene der zittingen van den Staetsraad, alwaar kwestiën besproken wer den, die het Konkordaat betreften Het zijn minder de leerstelsels die ik bij de bevolking in het oog houd, dan de gevoelens van orde, van eerbied, van familieplichten en van ge hoorzaamheid aan de wetten. Gij zult dit groot man toch niet van klerika- lismus verdenken. De achtbare verslaggever bevestigde in de Kamer, dat de school noch goddeloos, noch ongodsdienstig zou zijn. Dat is mij niet vol doende. (Gerucht links.) Ik wil sterkere verze keringen hebben dan die droevige en bleeke koncessie aan het godsdienstig onderwijs in een calholijk land. Dit onderwijs is de beste toom tegen de verlokking van 's menschen slechte driften,en wanneer de massa niet meer zal tegengehouden worden dan door de vrees voor de korrektionneele policie en het assisen hof, zult gij de misdaden zien vermenigvuldi gen. De priester, enkel in de school verdragen door art. 4, en niet door den wetgever bekleed meteen wettig gezag, zal zich een ingedron- gene gevoelen in een onzijdig onderwijs, dat men proklameert als moelende datgene van den Staal zijn. Ik beken dat ik niet begrijp wal men ver- staet door eene onafhankelijke zedeleer. De priester zal dus niet in de school komen, en wee de geslachten die zonder godsdienst worden opgevoed Welnu, de godsdienst is feitelijk uit den kader van het onderwijs geslo ten. Er zijn groote misslagen begaan doch dit is geene reden om, uit hoofde van zeer nood lottige uitzonderingen den priestei te beschou wen als een soort van vijand, wien men wan trouwen en uitsluiten moet. Ik heb mijne denkwijze uitgedrukt met al de openhartigheid van een liberaal kollega, wien gij de uitzonderlijke eer hebt bewezen hem te kiezen, om gedurende zooveel jaren, u voor te zitten. Uit hooide der opmerkingen, welke ik zooeven heb doen gelden, zal het mij onmoge lijk zijn eene goedkeurende stem aan liet wets ontwerp te schenken. Ik eindig met den wensch uit te drukken dat, welk ook hel lot der wet zij, de kalmte terugkeere in de gemoederen, en dat bij de aanslaande viering van den vijfiigsten verjaar dag onzer onafhankelijkheid, catholijken en liberalen, rechterzij en linkerzij, beiden even vaderlandslievend, zich vereenigen onder het schild der schoone nationale kenspreuk Een dracht maakt macht. Ik wensch dit, niet alleen voor de toekomst, maar ook voor liet tegenwoordig bestaan van mijn land. Toejuichingen Aalst, drukkerij van C. Van de Putte-Goossens, Molenstraat, N° G, nabij de groote merkt.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Denderbode | 1879 | | pagina 5