NIEUWS- EN AANKONOIGIKGSBLAD «II DE STAD EN 'T ARRONDISSEMENT AALST.
Donderdag 8 Februari 1894.
10 centiemen per nummer. 48ste Jaar, N° 2851.
- /-
ANTONIUS STILLEMANS
DE DENDERBODE.
ABONNEMENTPRUJS
Dit blad verschijnt den Woensdag en Zaterdag van iedere week, onder
dagteekening van den volgenden dag. De prijs ervan is 6 frank 's jaars
fr. 3,25 voor zes maandenfr. 1,75 voor drij maanden, voorop te betalen
De inschrijving eindigt met 31 December.
De onkosten der kwitantiën door de Post ontvangen, zijn ten laste van
den schuldenaar.
Men schrijft in bij C- VAN DE PUTTE-GOOSSENS, Korte-Zoutstraat,
N. 31, en in alle Postkantoren des lands.
ADVERTENTIEIVPRIJS
Per drukregel. Gewone 15 centiemen Reklamen fr. 1,00 Vonnissen op
3' bladzijde 50 centiemen. Dikwijls te herhalen bekendmakingen bij
accoord. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggestuurd.
Heeren notarissen moeten hunne inzendingen doen, uiterlijk legen den
dijnsdag en vrijdag avond. Voor de advertentiën uit vreemde landen
zich te wenden ten Bureele van dit blad.
Cuique suum.
Aalst, TFebruari 1894
door de bermhertigheid Gods en de
genade van den H. Apostelijken Sloel,
BISSCHOP VAX GENT,
Aan de geestelijkheid en geloovigen van
Ons Bisdom, zaligheid en zegen in Onzen
Heer Jesus Christus.
Zeer Beminde Broeders,
Bij het begin van den heiligen Vasten,
komen Wij, zooals naar gewoonte, u
eenige woorden van aanmoediging en
slichting toesturen.
't Is over God dat Wij in dezen herder
lijken brief zullen handelen.In deze tijden
bijzonderlijk dat de waarheid zoo verval
len is onder de menschen diminutce
sunt veritales a filiis hominum, (i)
is het noodig onze blikken tot de bron zelf
der waarheid op te richten en ons wel te
overtuigen dal God het middenpunt is van
heel het leven van den mensch, 't zij men
hem afzonderlijk beschouwe, 't zij men
hem aanzie als lid_ der familie of der sa
menleving.
Eerst en vooral, voor wat den mensch
afzonderlijk betreft, is het noodig, Z. B.
B., tegenwoordig bijzonderlijk, dat de
mensch, zonder ophouden op eene on
stuimige zee heen en weer geslingerd, een
vast anker hebbe dat hem loelate zonder
vrees en gevaar de woelige golven der
denkwijzen en der verschillige leerstelsels
te trotseeren. Dit anker zal de mensch
vinden in God,het oppersteen onverander
lijk Wezen,Dien de wisselvalligheden van
den tijd niet kunnen doen wankelen en
Wiens jaren geen einde zullen hebben.'t Is
met zich aan Hem alleen vastte hechten dat
de mensch de kalmte kan vinden in 't midden
der driften die hem bestormen en kwellen;
't Is in Zijnen schoot alleen dat hij de rust
en de vrede kan vinden in den tegenspoed
en de bekommernissen van dit leven.
God is tevens het- licht dat den mensch
bestraalt in zijne twyfels en onzekerheden
Deus lux est el tenebrce in eo non
sunt ullce (2) God is licht en er is geen
duisternis in Hem. Hij is de vuurtoren
die onbeweeglijk blijft staan, den mensch
de haven toont dien hij moet bereiken en
den weg wijst dien hij moet volgen om er
toe te geraken. God is de Voorzienigheid
die met vaderlijke bezorgheid over heel
zijn leven waakt en al zijne daden richt
om op een bepaald 'doel uit te komen, te
weten het geluk zelf van den mensch. God
is het einde dat den mensch tot zich aan
trekt en naar hetwelk geheel zijn bestaan
strektdit einde, eens ten volle bereikt
in het gelukzalig aanschouwen van Gods
aanschijn, zal al de begeerten van den
mensch voldoen en zijn eeuwig en onuit
spreekbaar geluk uitmaken. Naar dit
einde verlangt de mensch op eiken stond
van zijn aardsch bestaan, umdat zijne
natuur hem niet toelaat, zelfs midden in
de grootste dwalingen, zich zeiven te ver
loochenen. Mijn hart is ontroerd, o mijn
God, zegde de H. Augustinus, zoo lang het
niet in u rust.
Ja, Z. B. B de ongerustigheden zelf
"van ons arm hertdat als het ware zich
wringt (en keert midden in de droefheden
en de ellenden van het tegenwoordig
leven, zijn om zoo te zeggen niets anders
dan de pogingen die het aanwendt om
zich aan God vast te hechten en om in
Hem zijne eeuwige rust cn zijn volmaakt
geluk te zoeken.
Maar opdat de mensch de gaven geniete
die God zoo mild te zijnen dienste stelt,
opdat hij in Hem licht, leiding en geluk
jvinde, moet hij door vrije beweging van
zijnen eigenen wil, zich aan Hem vast
hechten en zijn gedrag gansch schikken
naar de wet die Hij hem gaf, Het onder
houden dier wet wordt hem overigens
gemakkelijk gemaakt door de medehulp
der gratie die God nooit weigert aan dezen
die ze Hem met een oprecht gemoed vra
gen.
Helaas, in plaats van den weg te volgen
dien zijn Schepper hem aanwijst en die
hem ongetwijfeld tot zijn geluk zou leiden,
wil de mensch maar al te dikwijls zijne
eigene wegen bewandelen en 't is zoo dat
hij ellendig verdwaalt en de oorzaak is
van zijn eigen ongeluk.
Wat nu de familie aangaat, de godde
lijke Voorzienigheid die de wereld en de
menschen bestuurt, is het voorbeeld zelf
van het familiebeheer. God kent de nood
wendigheden van den mensch en Hij
voorziet er in Zijne vaderlijke bezorgd
heid vergezelt hem op gansch zijnen le
vensloop en omgeeft heel zijn bestaan.
Door Zijne gratie verwekt Hij goede be
wegingen in zijn HertHij bestuurt zijne
daden met ze naar het goede te geleiden
Hij voorkomt de overtredingen met den
mensch te versterken om te weèrstaan aan
de bekoringen en de annloksels tot zonde;
Hij herstelt zijne misgrepen, toont zich
vol medelijden en bermhartigheid na dat
de fout bedreven is en schenkt altijd ver
giffenis aan het oprecht berouw, in Zijne
oneindige goedertierenheid doet Ilij den
misslag zelf dienen tot het welzijn van
den mensch, met in zijn hart te doen ont
staan niet alleen berouw en leedwezen
van de Goddelijk Majesteit te hebben
vergramd, maar ook gevoelens van oot
moedigheid waardoor hij nieuwe gratiën
verwerft. Eindelijk, daar Ilij de opperste
liefde is, waar alle andere wettige en
ware liefde maar een uitvloeisel en even
beeld van is, maakt God den band uit die
al de leden van eene en dezelfde familie
onder elkander door wederzijdsche gene
genheid vereenigt.
Gij dus, ouders, die ten opzichte van
uwe kinderen de bijzondere zending van
God ontvangen hebt ze besturen en tot
het goede te geleiden, volgt jegens hen de
handelwijze der goddelijke Voorzienig
heid.
Voorziet in hunne noodwendigheden,
niet alleen in hunne tijdelijke, maar ook
en vooral in hunne geestelijke, met hun
van hunne teederste jeugd af de liefde
Gods en den eerbied Zijner heilige Wet in
te prenten met hun eene grondige
christelijke opvoeding te bezorgen ont
wikkelt in hunne harten de goede gevoe
lens door uwe woorden, maar bijzonder
lijk door uwe voorbeeldenvoorkomt
hunne misslagen met hen te geleidenen
hun goeden raad te geven vermaant en
kastijdt ze indien zij eenige fout bedrijven,
maar doet zulks altijd met de deftigheid
die ware christenen betaamt, en indach
tig wezende dat ds strengheid der straf
door goedheid en toegevendheid dient
gematigd te worden. Ten slotte, bemint
uwe kinderen zooals God de Zijne bemint,
het is te zeggen de menschen, met eene
liefde die echt zij, en niets beooge dan
hun tijdelijk en eeuwig geluk.
En gij kinderen, van uwen kant,bemint
uwe ouders en eerbiedigt ze weest hun
onderdanig zij bekleeden te uwen
opzichte de plaats van God, en de liefde
die gij hun toedraagt wordt door God
gewild en goedgekeurd. Niet alleen ver
spreiden zij over gansch uw leven die
teedere goedheid die de natuur voor u in
hun hert heeft gelegd niet alleen zijn zij
in alle moeilijke omstandigheden uw zeker
ste steun en uwe getrouwsle vrienden
niet alleen hebt gij hun misschien vele
opofferingen gekost en grooten angst
maar bovendien nog moogt gij niet ver
goten dat zij in uw voordeel eene groote
verantwoordelijkheid op zich hebben ge
nomen voor God zij zijn Hem immers,
tot een zeker punt, rekening schuldig
over uwe ziel Quasi ralionem pro
animabus vestris reddituri. »(3) Ver
gemakkelijkt hun dus hunne zending
door uwe onderdanigheid en dienstwil
ligheid, en verzacht den last hunner
verantwoordelijkheid door uw goed ge
drag, daarbij indachtig wezende dat de
Heer eenen gansch bijzonderen zegen
beloofd heeft aan dezen die het gebod
onderhouden Eert vader en moeder.
Maar, Z. B. B., het zijn niet alleen de
personen afzonderlijk genomen die God
van noode hebben om hun einde te berei
ken het is niet alleenlijk het huisgezin
dat hem tot voorbeeld en leider moet
nemen, het zijn ook de regeeringen en de
natiën, het zijn de groote familiën der
volkeren, het is de gansche samenleving
die hunne toevlucht tot Hem moeten
nemen en Zijnen steun afsmeekên. Voor
de volkeren, inderdaad, en voor de bestu
ren is God de eerste bron van liet gezag,
waaruit elk menschelijk gezag voortvloeit.
Het is aan dit opperste gezag, bij gevolg,
dat elk ondergeschikt gezag gehoorzaam
heid en onderwerping verschuldigd is
het is Zijne Wet die het gezag, hetwelk
de volkeren beheerscht, moet naleven om
aan zijne zending getrouw te blijven die
bestaat in het bevorderen van het tijdelijk
welzijn der volkeren, met overal de ge
rechtigheid te doen bloeien, met orde en
eendracht tot stand te brengen, met den
vrede te doen heerschen den vrede die
als het kenteeken is van het bestuur van
God, en dien elke aardsche macht insge
lijks voor doelwit moet hebben te verwe
zenlijken, voor zooveel het in haar ver
mogen ligt.
Indien, Z. B. B., het gezag der aarde
datgene van God niet lot grondslag cn
voorbeeld neemt, zal het weldra ten
gronde storten omdat het, door eene
natuurlijke neiging, in geweld zal veran
deren in plaats van de orde te bevorderen,
en dat geweld noch macht kunnen blijven
bestaan zoo zij niet op de Waarheid en
de Hechlveerdigheid gegrondvest zijn.
Ongelukkiglijk op onze dagen hebben
volken en regeeringen God al te veel ver
geten zij hebben Hem uit hunne open
bare vergaderingen en ambtelijke plech
tigheden. uit hunne wetboeken cn
gerechtszalen zoowel als uit hunne scho
len verbannen, wanende dat zij Hem mis
sen konnen en in staat waren alleen
hunnen weg te vervorderen maar ziet,
nu wankelen de volkeren en hunne bestu
ren zijn ontroerd de gansche samen
leving is tot op hare grondvesten ge
schokt 't Is nu wel dat men inet den
Psalmist zou moeten uitroepen Nisi
Dominus cedificaveril domwn, in
vanum laboraverunt qui aedificanl
earn (4): Indien de Heer zelf het huis niet
opbouwt, is het vergeefs dat de werklie
den er aan werken.
Ja, Z. B. B., God is als de slotsteen
van het maatschappelijk gebouw, en zoo
lang de volken Hem in hunne instellingen
en in hunne wetten de plaats niet zullen
gegeven hebben die Hem toekomt, dat
wil zeggen dc eerste, zal de gansche
samenleving gestoord blijven en ongerust
wezen.
En dat men niet denke, Z. B. B., dat
God erkennen als den Opperbestierder der
natiën den stoffelijken vooruitgang zou
kunnen beletten. Het tegenovergestelde
is de waarheid. God zelf is de eerste oor
zaak van eiken waren vooruitgang Hij
was het ook die 's menschen vooruitgang
aanmoedigde, wanneer, na den eersten
mensch geschapen te hebben. Hij hem het
hevel gaf de aarde te onderwerpen als
zijnde zijn eigen gebied Subjicite
earn. (5) Daardoor gaf Hij, in andere
woorden,den wil te kennen dat de mensch
altijd meer en meer de wetten zou door
gronden die de uiterlijke wereld beheer-
schen, alsook de krachten die Hij aan de
natuur geschonken heeft,ten einde dezelve
tot eigen nut te doen dienen. Dit was de
wet van den vooruitgang uitroepen.
Maar dc mensclielijke maatschappijen
moeten vooral vooruitgang trachten te
verwezenlijken in zake van rechtveerdig-
hcid en liefde. God is de zon van recht-
veerdigheid, die den mensch verlicht
nopens zijne plichten jegens zich zeiven
en jegens de anderen Hij is het gloedpunt
der liefde, waaraan, sedert het begin dei-
wereld, de liefdevlam ontstoken wordt en
waardoor zij 'gedurig wordt gevoed
gloedpunt dat leven schenkt, zon die
vruchtbaar maakt en de deugden doet
ontkiemen tevens dat zij tijdelijken voor
spoed baart, juist zooals de stoffelijke zon
die ons beschijnt, overal liet leven doet
ontkiemen en overvloed voortbrengt.
Ja, Z. B. B.. de volkeren zullen vooral
hun doelwit hier op aarde bereiken, met
het licht te aanveerden en de onder
richtingen die God aan de menschen
gewaardigd heed te geven, en die hun
nog gedurig gegoven worden door de H.
Kerk en den Paus, en met het uitstralen
Zijner liefde niet te beletten Qucerite
primum regnum Dei eljustiliam ejus,
et licec omniaadjicientur vobis (6).
Zoekt eerst het rijk Gods en Zijne recht-
veerdigheid, en het overige zal u toege
worpen worden.
Moge dus, alle volkeren Z. B. B., zoo
wel als de menschen afzonderlijk geno
men en de huisgezinnen, God erkennen
als hunnen oppersten leidsman en hunnen
oppersten weldoener, aldus de woorden
bewaarhedende van den koninklijken
ProfeetRegnabit Deus super genles
(7) God zal heerschen over de volkeren.»
De kwalen waardoor onze tegenwoor
dige samenleving aangetast is en de on
zekerheid waarin zij gedompeld ligt, ver-
eischen een geneesmiddel dat maar hij
God alleen te bekomen is A Deo
omnis medela (8) Van God komt alle
geneesmiddel. Moge het rijk Gods zich
over de gansche aarde uitbreiden Dat
elk van ons, Z. B. B., zijn aandeel bij-
brenge tot het herstellen van het maat
schappelijk rijk van God, met het rijk
Gods eerst en vooral in zijne eigene ziel
te vestigen door eene standvastige ge
trouwheid in het onderhouden der god
delijke geboden, en met het ook trachten
te vestigen in het huiggezin waar hij het
hoofd van is ofwel een medelid. Dan zul
len wij allen uit ganscher herte mogen
uitroepen, wanneer wij het wonderschoon
Gebed des Heeren opzeggen Adveniat
regnum luum Ons toekome Uw rijk
Schikkingen voor den Vasten.
Overwegende dat de gezondheidstoe
stand te wenschen laat op verschillige
plaatsen van Ons land, gebruik makende
van de bijzondere macht die Wij daartoe
van deu Heiligen Stoel ontvangen hebben,
vergunnen Wij, gedurenden den aan
staanden Vasten, de volgende dispensa
tion of toelatingen
I. Het is toegelaten boter en zuivel te
gebruiken alle dagen van den Vasten.Wij
noodigen niettemin de geloovigen uit zich
vrijwillig daarvan te onihouden op Asch-
Woensdag en Góeden-Vrijdag.
II. Het is toegelaten eieren te eten alle
dagen,uitgenomen op Asch-Woensdag, de
drij Quatertemperdagen en de twee laatste
dagen der Goede Weck. Des Zondags mag
men meermaals eieren eten (dit is ook
geoorloofd op andere dagen voor degenen
die van den Vasten ontslagen zijn, of niet
verplicht zijn te vasten)de zes andere
dagen mag men maar eénen keer eieren
eten, te weten op de voornaamste maal
tijd, cn niet op de collatie en dit moet
men ook onderhouden op de andere Vas
tendagen gedurende het jaar. Men mag
nochtans, in het bereiden van andere
spijzen, eieren gebruiken.
III. Het is toegelaten vleesch te eten al
de dagen van den Vasten, uitgenomen den
Vrijdag van iedere week, Asch-Woens-
dag, den Woensdng en Zaterdag der
Quatertemperdagen (14 en 17 Februari)
cn den Zaterdag der Goede Week.
IV. Het is verboden meermaals daags
vleesch te eten, uitgenomen op de Zon
dagen.
V. Het is verboden, zelfs des zondags,
vleesch en visch te eten op ééne en de
zelfde maaltijd.
VI. Men is verplicht drijmaal tc lezen
den Vaderons en den Wees-gegroet, en
eens de akten van Geloof, Hoop, Liefde
en Berouw ieder en dag dat men van de
dispensatie van vleesch te eten, in dezen
Bevel brief verleend, gebruik zal maken.
Men zal zich noch (aas van deze ver
plichting kunnen ontslagen met in den
offerblok van den Vasten, ieder volgens
zijne godvruchtigheid, eene aalmoes te
storten,die besleed zal worden voor goede
VII. Aangezien de militairen van allen
graad, hunne huisvrouwen, kinderen en
dienstboden, alsook de andere personen
in dadelijken dienst zynde, onderworpen
zijn aan Ons geestelijk gezag, en dat hun
toestand eene bijzondere toegevendheid
van Onzen kant vercischt, zoo staan Wij
hun toe, bij uitbreiding van dispensatie,
het gebruik van vleesch, op alle dagen
van het jaar, uitgenomen op Goeden-
Vrijdag. Op Goeden- Vrijdag zullen zij
zich moeten gedragen gelijk de andere
geloovigen.
Vermits de toestand der gendarmen en
der douaniers, die in werkelijken dienst
zijn, dezelfde toegevend beid vereischt, ter
oorzake van den vermoeienden arbeid
waartoe zij gehouden zijn bij dag en by
nacht, daarom stellen Wij die personen
gelijk met de militairen. Bij nieuwe uit
breiding van dispensatie, stellen Wij ook
gelijk met de militairen de bedienden van
den ijzerenweg die in werkelijken dienst
op de treinen zijn, de in dienst zijnde
postboden en bedienden der accijnsen,
alsook de commissarissen en bedienden
van politie.
VIII. Wij mecnon aan de geloovigen
van Ons bisdom wederom de drij volgende
punten te moeten herinneren
Het is hun toegelaten, vleesch te eten
op den plechtigcn feestdag van Kerstmis,
zelfs als Kerstmis op eenen Vrijdag valt.
Het is hun streng cn op doodzonde,
verboden, vleesch te eten al de andere
vrijdagen van het jaar.
De Vastendagen, builen den vcertig-
daagschen Vasten, zijn de Woensdagen,
Vrijdagen en Zaterdagen van Quatertem
per; de Vigiliedagen vóór de plechtighe
den van Sinksen, van do HH. Apostelen
Petrus en Paulus, van Onze-Lieve-Vrouw
Hemelvaart: van Allerheiligen en van
Kerstmis.
IX. Ingezien de tijdsomstandigheden,
en ingevolge van de bijzondere macht,
Ons verleend door Zijne Heiligheid den
Paus van Rome, laten Wij toe aan al
Oaze diocesanen, dit jaar, vleesch te eten,
zelfs meermaals daags, op Sint Marcusdag
en op de Kruisdagen.
Om dezelfde beweegredenen en (inge
volge van dezelfde macht, vergunnen Wij
insgelijks aan al diocesanen, voor één
jaar, vleesch te eton, zelfs meermaals
daags, alle Zaterdagen die geene gebodene
Vastendagen zijn.
X. Ingezien de aanhoudende duurte van
de boter, laten Wij toe, voor één jaar, ge
bruik te maken van afgesmolten vet in
plaats van boter, alle dagen van het jaar,
behalve op Asch-Woensdag en Goeden-
Vrijdag.
Om te voldoen aan het verlangen van
den II. Vader, moeten Wij de geloovigen
die van deze toelating zouden gebruik ma
ken, aanwakkeren om daarvoor andere
goede werken te doen, en in het bijzonder
om het gebod van het vasten en het
vleeschderven stiptelijk te onderhouden.
Bovenstaande Herderlijken Brief en
Bevelbrief voor den Vasten zullen van
den predikstoel afgelezen worden in de
kerken, openbare kapellen, geestelijke
gemeenten en colleges van Ons bisdom.
Zij zullen daar gedurende geheel den
Vasten, volgens gewoonte, te lezen han
gen.
Gegeven te Gent, onder Onze handtee-
kening, Onzen zegel en de tegenteekening
van Onzen Secretaris, den 26 Januari
1894.
t Antoniui»,
Bisschop van Gent.
Op bevel van Zijne Hoogweerdigheid
den Bisschop.
A. De Hlcegter, Secretaris.
(1) Ps. XI, 2. (2) I. Joann. I, 5.
(3) Ilebr. XIII, 17. -(4) Ps. CXXVI, 1.—
(5) Gen. I, 28. (6) Matth. VI, 33.
werken, volgens Ons goeddunken en de ^S- ^ÜLVI, 9.—(8) Eccli. XXXVIII, 2.
gebruiken in het Bisdom van Gent aan-
genomen.