Donderdag 4 Maart 1897. 5 centiemen per nummer. 5isle Jaar 3138.
Vrij onafhankelijk volksgezind orgaan van de Stad en 't Arrondissement Aalst.
GODSDIENST, HUISGEZIN, EIGENDOM.
VADERLAND, TAAL, VRIJHEID.
Bevelbrief voor den Vasten
ANTONIUS STILLEMANS
kwa-
TA-
len, I
DE DENDERBODE
ere, Dit blad verschijnt den Woensdagen Zaterdag van iedere week, onder
ec dagteekening van den volgenden dag. De prijs ervan is tweemaal ter week
voor de Stad 5 frank; met de Post verzonden 6 frank 's jaars, fr. 3-25 voor zes
maanden; fr. 1-75 voor drij maanden, voorop te betalen. De inschrijving
'Ieindigt met 31 December. De onkosten der kwitanliën door de Post ont
vangen zijn ten laste van den schuldenaar.
Men schrijft in bij O. Van de Putte-Goossens, Korte Zoutstraat, N. 31,
en in alle Postkantoren des Land.
Cuique luum.
Per drukregel, Gewone 15 centiemen Reklamen fr. 1,00Vonnissen op
3e bladzijde 50 centiemen. Dikwijls te herhalen bekendmakingen bij
accoord. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggestuurd.
Hoeren notarissen moeten hunne inzendingen doen, uiterlijk tegen den
dijnsdag en vrijdag in den voormiddag.
Voor de advertentiën uit vreemde landen zich te wenden ten Bureele
van dit blad.
Aalst, 3 Maart 1897.
VAN HET JAAB O. H J. C. 1897.
j door de bermhartigheid Gods en de
genade van den H. Apostelijken Stoel,
e Bisschop van Gent.
Aan de geestelijkheid en geloovigen van
e 1 Ons Bisdom, zaligheid en zegen in Onzen
Heer Jezus Christus.
—«o»
Zeer Beminde Broeders,
Ter gelegenheid van den heiligen tijd
van de Vasten, welke voor alle christenen
een tijd moet zijn van boetveerdigheid en
heilige overdenkingen, komen Wij u
eenige overwegingen voorstellen, dienstig
om u misschien beter dan tot alhier te
doen begrypen, hoe kostbaar uw Geloof
I is, hoe voordeelig het is voor u van
christenen te zijn, hoe noodzakelijk dit
altoos te blijven en hoezeer gij verplicht
rijt, elk volgens zijnen staat, mede te
werken om het Geloof en den Godsdienst
in ons vaderland te behoudcD.
1 Van onzen H. Godsdienst handelende,
zullen Wij ditmaal niet aanschouwen
hetgeen allermeest hem kostbaar en ver
heven maakt, namelijk, zijne betrekkin
gen met ons eeuwig geluk Wij zullen
hier enkel in aandacht nemen hetgeen
slechts zijne minste verdienste uitmaakt
in de oogen van den christen, te weten,
zijnen invloed op onze tijdelijke belangen,
op ons geluk hier in dit leven. Om ons
onderwerp nog nauwer te bepalen, stel
len Wij ons voor, U met de korte uitleg
ging welke de omvang van dezen vasten
brief toelaat, te toonen, dat er buiten den
christenen Godsdienst, on zooveel te
min dat men er zich verder van verwij -
dert, geen geluk op aarde kan be
staan, noch voor de personen, noch voor
het huisgezin, noch voorde samenleving.
Het volkomen geluk is in deze wereld
niet te vinden, en' hoeft ook niet hier
gevonden te worden. Men moet immers
het vaderland niet zoeken in de balling
schap, noch de rust vóór den arbeid.
Nogthans, wij kunnen, dank aan den
Godsdienst, een zeker geluk in deze we
reld vinden zoo spreken de beloften van
HET
wonderlijke avonturen van eenen Zeeman
369 vervolg.
De dacht na en zegde
Misschien hebt gij gelijk. Maar toch geven
de diensten, die ik u bewijs, mij zekere rech
ten en als het mijn wensch is, dat juffrpuw
Damley het beter krijgt dan tot dusverre,
dan moet gij en de bemanning het goedvin
den.
Ik hoop niet, dat gij dit znlt doordrijven,
riep hij uit, terwijl hij zich een glas water
inschonk. Alles gaat nu goed. Alles zal ook
wel goed blijven gaan. Maar bovendien, zon
het voor uw aanstaande wel aangenaam zijn,
hier haar verblijf te houden, ver van de ove
rige vrouwen
Nu het schip een bevelhebber gekregen
heeft, staat de achtersteven geheel ter be
schikking van hem en de stuurlieden.
Wij mannen zijn er voor, dat alles op
denzelfden voet blijft gaan, als het onder
doktor Rolt en kapitein ilalerow ging.
Zou de bemanning er over pruttelen,
als ik juffrouw Damley eene hut in den ach-
eriteven aanwees
God zelf, in menige plaatsen der H.
Schriftuur uitgedrukt. Maar dit geluk,
zeggen wij, zullen wij niet vinden buiten
den Godsdienst. Inderdaad, van waar
komt al hetgeen den mensch hier op
aarde gelukkig kan maken Van waar
komen het ware licht voor zijnen geest,
de zekere krachten voor zijuen wil, zijne
zoetste vreugden cn vertroostingen Is
het niet van den Godsdienst
Zonder daarom het edel vermogen van
ons verstand te miskennen, moet men
niet met alle overtuiging aannemen dat
do mensch, als hij aan zijn eigen was
overgelaten, altoos heeft gedwaald in de
duisternissen der onwetendheid en ver
twijfeling, en dit over een menigtal vraag
stukken aangaande zijnen oorsprong, zijn
einde, de reden van zijn bestaan, de wet
volgens welke hij zijn leven moet schik
ken, de wondere noodzakelijkheid van
het lijden en de dood, in een woord,
nopens dit geheim, dat de mensch
voor zijn eigen zei ven is zooals de H.
Augustinus spreekt De geschiedenis be
wijst het ons al de geleerdeu en wijs-
geeren, wier geest door het Geloof niet
verlicht was, hebben ten allen tijde in
die twijfeling en duisternis van het ver
stand, eene groote kwelling gevonden.
Buiten deD Godsdienst, vindt de mensch
ook geene zekere krachten noch voor het
goed noch tegen het kwaad. Ontneemt
hem zijnen Godsdienst wie zal hem de
deugd doen oefenen Wie zal hem de
ondeugd doèn vluchten Het zal niet de
schoonheid, de aantrekkelijkheid der
deugd in haar eigen zijn want die aan
trekkelijkheid verliest maar al te dikwijls
de kracht van haren invloed, als zij te
genover de moeite staat en de zelfverloo
chening welke de goede werken vereis-
chen, tegenover de bekoorlijkheid vooral
eD de verleidingen van het kwaad, tegen
over de hevigheid der opkomende driften.
Het zal ook niet de stem des gewetens
zijn, het gedacht van plicht want, eens
dat men in het geweten niet moor de
verklaring erkent eener hoogerc wet aan
welke wij ons moeten onderwerpen, dan
behandelt men dit welhaast als een enkel
vooroordeel. Het zaal ook niet het ge
dacht van de eer zijn welke wij door het
oefenen der deugd verwerven, noch het
gevoelen onzer persoonlijko weerdigbeid.
Voor het grootste getal der menschen is
het gevoelen der persoonlijke wcerdig-
heid eene zwakke aanwakkering en de
eer is voor hen een ijdel gerucht dat op
komt en welhaast versterft, dat de gril
len volgt der menigte en, in alle geval
van geene weerde is, voor het kwijten van
de nederige plichten, welke wij dagclüks
en huiten aller oogen te volbrengen. Ein
delijk het zal ook niet het belangen zijn,
namelijk, de vrees van eene bestraffing
immers de wetten der menschen beloven
zelden eenige belooning aan dezen die
haar onderhouden onze gedachcen en
Neen. Gij moet er maar met haar over
praten.
Brigstock, zegde ik, terwijl ik opstond,
laat juffrouw Cobes eenige vrouwen uitkiezen
om de landverhuizers te vertegenwoordigen
en laat ze dan hier bijkomen.
Uitstekend, kapitein, antwoordde hij en
begaf zich regelrecht naar het halfdek.
Ik had nog een half uur in mijne kajuit
doorgebracht. Na verloop van dien tijd hoor
de ik eenige vrouwen de aangrenzendo kajuit
binnenkomen. De eerste, op wie mijn oog
viel, was Kate Darnley Een tweede kende
ik als Alice Perry. De derde was juffrouw
Cobes. Eu behalve deze waren er nog negen
anderen.
Ik trad de kajuit binnen met eene wereld
kaart in de hand de meisles zagen mij ver
wonderd aan. Ik stak Kate de hand toe en
plaatste mij naast haar. Brigstock keek door
hot openstaande valluik naar beneden. liet
voordek stond vol vrouwen. Een van dezen
riep mij toe
Waarom mogen wij niet altemaal binnen
komen
Ik wenschte de zaak spoedig af te doen en
wendde mij dns terstond tot het twaalftal
Het was niet noodig al de vrouwen hier
binnen te laten. Gij moet aan de anderen
maar overbrengen, wat ik zal zeggen. Ik wil
begeerten met al hetgeen in het geheim
gedaan wordt, zijn builen baar bereik
en do mensch, die geen ander leven ver
hoopt, vindt zijn belangen uitsluitelijk in
zijne begeerten en neigingen te voldoen
in dit leven en in den tegenwoordigen
oogenblik
Neen, zonder den Godsdienst, bezit de
mensch geene zekere krachten voor het
goed, geene zekere krachten vooral tegen
het kwaad, hetzij om er niet in te vallen,
hetzij om er uit op te staan. In het diepste
van het menschelijk hert leven allerlei
drifteD, die, zouder ophouden als zoovele
dwingelanden, voldoening vereischen. De
eenige sterkte, bekwaam om die te be
dwingen cn te bedaren is do Godsdienst,
met zijne verhevene leering van de dub
bele eeuwigheid der straffen en der be
looningen, mot zijne krachtige en godde
lijke hulp, welke hij ons vinden doet in
het gebed en in het gebruik van de Hei
lige Sacramenten.
Dus weinig of geen waar licht voor hot
verstand van den mensch, die het Geloof
niet bezit, geene zekere krachten voor
zijnen wilmaar ook geene aanmoedi
gingen, geene innige vreugden, geene
vertroostingen. Inderdaad, indien hij de
oogen van God, die hem aanschouwen,
voor niets rekent, wiens tegenwoordig
heid zal hem opwekken tot het plegen
van goede werken Welke belooning mag
hij voor deze verwachten En welke
vreugden kan hij genieten Welk ge
voelen is bekwaam hem te vertroosten
zijnen tegenspoed, in de knagingen van
zijn geweten, bij het afsterven zijner ma
gen en vrienden, in zijne eigene zieke
lijkheden Welk gedacht zal de bitter
heid wegnemen van de zekerheid die hij
heeft eens te moeten sterven cn te moe
ten overgaan tot die schrikkelijke eeu
wigheid, welke men hom ten alle kante
heriunert, die hij verlangt te mogen loo
chenen, maar die hij laten kan te vree
zen Voor den christene nogtaus zijn al
deze droefheden, welke onafscheidbaar
ons ellendig loven hier vergezellen, niet
zonder verzachting en vertroosting voor
hem zijn zij bronnen van verdiensten en
nieuwe redenen van hoopen betrouwen.
Wij spraken «laar eveu van het gebed,
die ouuitputbarc schatkist, altoos in het
bereik van den christene, altijd open
voor hem, waaruit hij al betgene hij noo
dig heeft met volle handen kau putten.
Welnu, voor den ongeloovjge bestaat dit
onwaardeerbaar hulpmiddel niet, en 't is
daar nog zijn meeste ongeluk. Het gebed
is hem onbekend want om God te bidden
moet men vooreerst in God gelooveu. De
ongeloovige met die schatkist voor zich
zeiven te sluiten, berooft zich van al den
bijstand, van al do vertroostingen en zoet
heden wolke de goede christen zeker is
te vinden, wanneer bij. aan God als aan
den besten der vaders sprekende, Hem
de reeks zijner smarten, en vreesachtig-
n de geruststelling geven, dat gij eindelijk in
Australië zult aankomen. Ik heb bevel over
dit schip op mij genomen en hoop een middel
te vinden om u, nadat wij Brigstock en de
zijnen ergens aan land gezet hebben, behou
den naar Sydney over te brengen.
Hoeveel tijd zal daarmee verloopeu,
vroeg een der meisjes.
Juffrouw Wright, gij moet den kapitein
niet in de rede vallen, riep juffrouw Cobes
uit.
Het is door uw toedoen, dat de fatsoen
lijke meisjes onder ons noodeloos opgehouden
worden, zegde de jonge vrouw, Alice Perry,
terwijl zij een woedenden blik op juffrouw
Cobes Bloeg. Hoe kunnen menschen als gij
nog aan trouwen denken
Kapitein Morgan, ik moet uwe bescher
ming tegen deze onbeschaamde vrouw inroe
pen, riep juffrouw Cobes uit. Als zij blijft
voortgaan met mij te beleedigen, dan zal ik
de bescherming van M. Brigstock inroepen,
en zij zag Alice Perry met een koelen blik
aan.
Kan ik voortgaan zegde ik, terwijl ik
naar de vrouwen zag.
Het is eene opvliegende vrouw, maar
eerlijk en goedhartig, fluisterde Kate mij toe.
Alice I'erry stond op, kwam naar mij toe en
zegde, terwijl zij naar juffrouw Cobes wees
heden, en noodwendigheden voor oogen
legt.
En wat blijft er dan over aan den onge
loovige om zijnen onophoudeDdcn dorst
naar geluk to verzadigen De aardsche
goederen, namelijk, de rijkdommen, de
eer, de vermaken. Maar dit alles als
wij nu daarlaten dat een groot getal men
schen vruchteloos deze geheel hun leven
najagen en dag en nacht zich afmartelen
zonder die ooit te bereiken dit alles is
onbekwaam, zooals uwe eigene onder
vinding het u leert en dezen die er mede
begunstigd werden het moeten bekennen,
•lit alles is onbekwaam ons oprecht ge
lukkig te maken. Dit alles is kort van
duur en laat ons welhaast niets anders
over dan teleurstelling, spijt en bitter
heid. Ik, de Prediker, zegt Salomo, ik
was koning van Israël, ie Jeruzalem, ik
ging in rijkdom allen te boven die er ge
weest zijn vóór mij, de wetenschap en de
wijsheid zelf waren mijn aandeel, niets
van hetgeen mijne oogen begeerden wei
gerde ik hun, mijn hert liet ik allerlei
wellust genieten cn ik héb ondervonden
dat dit alles ijdelheid was en kwelling
des geestes, en dat er niets is onder de
zon dat den mensch een bestendig geluk
kan verschaffen (Eccle. I, L2, II, 9,10,
11.) Ook, na zijn boek begonnen te heb
ben met deze uitroeping IJdelheid der
ijdelhedenen alles hier is ijdelheid
(Eccle. I. 2.), na er op al ie bladzijden
dezen smertvullen kreet te hebben neer
geschreven, eindigt hij zeggende Vrees
God en onderhoud zijne geboden want
dit is geheel dc mensch, en in dit tegen
woordig leven zelfs is er geen ander waar
geluk voor den mensch te vinden.
De mensch is niet geschapen om alléén
te leven. Gelijk de graankorrel uit zijne
natuur bestemd is om op te wassen tot
korenaren, zoo is de mensch uit zijne
natuur geroepen om te leven iu de maat
schappij. En de eerste kring der samen
leving gansck overcenkrmstig met zijne
natuur, is het huisgezin. Welnu, het
huisgezin kau niet, zoo min als elko per
soon afzonderlijk, gelukkig zijn buiten
den Godsdienst. Zietdaar, Z. B. B., het
geen wij verlangen U nu uit te leggen.
Wat den familiekriug zal maken gelijk
gij hem verstaat en verlangt dat hij
wezowat er de schoonheid van uit
maakt en er de eendracht, den voorspoed,
het geluk doet heerschen, is zijne een
heid. de onverbreekbaarheid der huwe
lijksbanden die de echtgenooten met
elkander vereenigeu, en de beoefening
der deugden door elk familielid volgens
zijnen staat behertigd.
Het is vooreerst zijne eenheid, dit wil
zeggen, de twee echtgenooten, levende
onder hetzelfde dak, aan dezelfde haard
stede, bezittende eenen zelfden naam,
een en hetzelfde hert, een en hetzelfde
leven, eene en zelfde liefde voor hunne
kinderen, hebbende een en zelfden plich-
Ik kan haar niet uitstaan zij wordt
door allen gehaat, die niet tot hare partij
behooren. O, ik ben niet bang voor u. even
min als voor nwen Brigstock, riep zij, terwijl
zij naar het valluik opzag.
Brigstock riep naar beneden
Ik zou u raden den mond te houden. Ik
zal mij door niemand laten weerhouden mijn
aanstaaude vrouw te verdedigen tegen zulke
onbeschaamde wezens als gij zijt.
Stil, stil Laat ons booren wat de kapi
tein te zeggen heeft., riep een van de meisjes,
in het zwart gekleed, aan de anderen toe.
Ik ontrolde de kaart op de tafel.
Hier is eene wereldkaart. Komt wat na
derbij, dames, en ziet zelfs
Terwijl ik naar de kaart wees, verzocht ik
aan de vrouwen niet uit het oog te verliezen,
dat Sydney ongeveer in denzelfden tijd te
bereiken was, wanneer wij Kaap Hoorn om
zeilden, als wanneer wij onzen weg over dè
Kaap de Goede Hoop namen.
Waarom wordt dan altijd denzelfden
weg daarheen gekozen vroeg Alice Perry.
Uit hoofde van de winden, zegde ik.
Zij zag mij wantrouwig aan.
Ik heb aan de jonge dames al meer
verteld, dat bet in den afstand geen noe-
mensweerdig verschil maakt, zegde juffrouw
Cobes.
tenlast te dragen, doelende in dezelfde
vreugden en droefheden. De onverbreek
baarheid der huwelijksbanden 't is te
zeggen, al hetgeen wij daar even opnoem
den, ten allen tijde van hun léven en tot
ter dood toe. De deugden, door elk fami
lielid volgens zijnen staat beoefend; het
is te zeggen, de deugden die eigen zijn
aan de echtgenooten, aan do ouders, aan
dc kinderen getrouwheid, zuivere en
standvastige liefde, wedcrzijdsche achting
en vertrouwen, verduldigheid, geest van
orde en werkzaamheid, liefde voor de
kinderen, waakzaamheid, gehoorzaam
heid, bereidwilligheid. Neemt nu deze
eenheid, of deze onverbreekbaarheid, of
deze verzameling van deugden weg, en
het huisgezin kan niet anders dan onge
lukkig wezen. Welnu, door die drij zaken
is het christelijk huisgezin van alle an
dere huisgezinnen onderscheiden in den
christenen familiekriug alleen zijn die
drij voorwaarden verwezenlijkt, aan hem
alleen zijn al die goederen verzekerd door
de gratie van het Sacrament waaraan hij
zijnen oorsprong ontleent. Buiten het
christelijk huisgezin, vindt men, iu plaats
van de bovengemelde eenheid, de menig
vuldigheid der echtgenooten met haar
droevig gevolg van bederf, afgunst en on-
eenigbeden dien droevigen toestand
welke van den huisvader eenen dwinge
land maakt, van de moeder eene slavin,
van de kinderen arme verlatcnen. Buiten
het christelijk huisgezin, vindt men. ia
plaats van do onverbreekbaarheid des
huwelijks, de wankelbaarheid, de onge
stadigheid, de echtscheiding met al hare
schande, hare verergeruissen en onhei
len. En eindelijk de deugd, welke de
luister moet zijn der echtgenooten. der
ouders, der kinderen, de deugd in eenen
levensstaat waarvan de plichten en lasten
zoo zwaar somtijds vallen, do deugd welke
daar dient dagelijks beoefend te worden,
waar zal men die aantreffen, tenzij nog
eens in de godsdienstige en christelijke
huisgezinnen Doch wij hebben het ge
noegzaam begrepen eens dat God in den
familiekring is vergeten en dat de stel
lige hulp van den Godsdienst ontbreekt,
dan verdwijnt er ook de deugd gezament-
lijk met alle plichtgevoel, en vrije toe-
gaug wordt gegeven aan alle ondeugden
en aan alle zonden.
De ondervinding, Z. B. B., bevestigt
hetgeen Wij daar even zegden. Het is
genoeg de boeken der geschiedenis te
openen, of de landen te aanschouwen
waar de fakkel des Geloofs nooit heeft
geschenen of eens werd uitgedoofd; wat
zeg ik, het is genoeg onze blikken rond
ons te werpen om to zien of het huisgezin
nog wel gelukkig is buiten het christen
dom, ou of zolfs ook uit de christene
huisgezinnen het geluk niet verdwijnt,
eens dat men er op God niet meer peinst
en de heilige plichten van denGodsdienst
miskent.
Zoo, terwijl de godvreezende mensch
Maar wij moeten immers eerst een eiland
opzoeken zeide een meisje.
Ja, maar dat zal ons niet zoolang op
bonden, en op eenige dagen meer of minder
zal bet toch wel niet aankomen. Vergeet niet
dat gij, als gij geen kapitein aan boord had
gekregen, misschien weken achtereen op zee
had moeten ronddwalen, en dat er misschien
nooit meer iets van het schip zou gehoord
worden.
Dit is volkomen waar en moet ons ver
zoenen met hetgeen gebeurd is, riep Kate uit.
- Wij hopen, dat de kapitein u iets zal
meêdeclen, dat waard is gehoord te worden,
riep eene stem voor een der ramen.
- Als zekere personen als dwazen te werk
gaan, wat geeft het dan zegde eene vrouw.
Wij hebben onze vracht naar Australië be
taald en wij moeten daarheen vertrekken, en
diegenen, die met gemeene matrozen op een
eiland willen levon, aan haar lot overlaten.
Het is eene laagheid ons, ongelukkige
meisjes langer op zee te laten dan noodig is.
En wat de matrozen zeggen, is ook niet waar,
riep een der meisjes uit. Zij zeggen, dat er
voor meisjes geen kans bestaat in Australië
te trouwen.
(WORDT VOORTGEZET).