Donderdag 2 December 1897. 5 centiemen per nummer. 33ste Jaar 3213 Vrij onafhankelijk volksgezind orgaan van de Stad en 't Arrondissement Aalst. Onnoozele dweepers DE Bü DER mm GODSDIENST, HUISGEZIN, EIGENDOM. VADERLAND, TAAL, VRIJHEID. Wat de genever doet Keizer Karei en de taveernen. DE DENDERBODE. Dit blad verschijnt den Woensdag en Zaterdag van iedere week, onder dagteekening van den volgenden dag. De prijs ervan is tweemaal ter week voor de Stad 5 frank; met de Post verzonden 6 frank 's jaars, fr. 3-25 voor zes maanden; fr. 1-75 voor drij maanden, voorop te betalen. De inschrijving eindigt met 31 December. De onkosten der kwilantiën door de Post ont vangen zijn ten laste van den schuldenaar. Men schrijft in bij C. Van de Putte-Goossens, Korte Zoutstraat, N. 31, en in alle Postkantoren des Land. Cuique Buum. Per drukregel, Gewone 15 centiemen fteklamen fr. 1,00; Vonnissen op 3e bladzijde 50 centiemen. Dikwijls te herhalen bekendmakingen bij accoord, Niet opgenomen handschriften worden niet teruggestuurd. Heeren notarissen moeten hunne inzendingen doen, uiterlijk tegen den dijnsdag en vrijdag in den voormiddag. Voor de advertentiën uit vreemde landen zich te wenden ten Bureele van dit blad. Aalst, 1 December 1897. Nog duurt het geraas en getier voort der vrijdenkers van alle kaliber om het zoo eenvoudige als juiste woord van M, De Guchtenaere. Dat is alles maar con ellendige kome die zij zoeken daarin een middeltje om eenige onverschilligen op te ruien tegen de katholieken, tegen het ministerie. Och arme I al hun lawijd is maar een povere slag in 't water. Onze lezers zullen zich herinneren in welke omstandigheden M. De Guchte naere de woorden uitsprak, die de lin kerzij in vlam en vuur deed opspringen. Die fameuze linkerzij zocht maar een middeltje om ter gelegenheid dier bespre king, welke hen in 't nauwe bracht, eens getier te kunnen maken en zij wierp zich als een hongerige wolf op een ezelskake been, naar het eenvoudig gezegde Dat is wat gij doet Nauw ziju die woorden uitgesproken of 't vuur is aan 't poeder en onze geuzen, samen met onze socios schoon e koppe ling zijn aan gang, op loop en niet meer stil te houden. Laat ons dit eens nacfcr onderzoeken om te weten of die fameuze schreeuwers wol schijn van recht hebben, om zulk een oorverdoovend lawijd te maken en «ulke hevige scheldwoorden te doen weer galmen en in al de dagbladen te doen opstijgen. De vrijdenkers beweren dat ze niet als honden begraven worden. Wat is eeu vrydenker Dat is een man, die het bestaan van God vlakaf loochent en met de mensche- lijke eiel eenvoudig den spot drijft. Een volbloedig vrijdenker is een goede materialist't is te zeggen, een wijsgeer, die alleen het bestaan aanneemt van stof felijke wezens. Spreekt men hem van God, dien heeft hij niet gezien. Gewaagt men varf zijne ziel, die is hij nog niet tegen gekomen 1 Do mensch, voor den vrijdenker, is een wezen, dat, dank aan zijne goede herse nen, deuken kan, en dit wat beter doet dan de dieren, welke niet zoo goed als de mensch, ontwikkeld zijn. Vraagt men welk verschil er in zulke leerstelsels tusschen mensch en dier be staat, dan is zijn antwoord kortweg geen natuurlijk verschil, alleen een min of meer. De mensch is, voor hem, een meer ontwikkelde beest. OF Eene geheime weldaad ontdekt. 8d* VERVOLG. Wie zou gezegd hebben dat zij diezelfde Alena was die wij over eeu paar uren, met den doodsangst in de zielzagen staan naast den stoel, in welken haar oude vader van honger in bezwijming lag Ja, zoo schie lijk zijn in noodlottige omstandigheden de gemoedsveranderingen die in onze ziel onl- staan dat de uiterste vreugde dan dikwijls grenst aan de uiterste droefheid, en hoe grie- vender de weekreet is geweest die de smart onzen boezem ontrukte, hoe vroolijker de vreugderoep wordt die aan onze lippen ont snapt. Alena was met eene boodschap door Gudula uitgezonden deze had haar belast zoo spoe dig mogelijk te gaan en weder te keeren doch de blijdschap had de jonge dochter zoo zeer vervoerd, dat zij weldra het doel van haren uitstap vergat en reeds verschülige straten doorkruiste eer zij zich herinnerde waarom Gudula haar had uitgezonden. Dan stond z\j plotseling stil, raapte zoo haastig het zgn kon hare gedachten te ramen,erkende Wij zijn de zonen der beest, riep Wil lem De Greef in een zijner lessen op do Brusselsche hoogeschool uit. De Greef is een volbloedige vrijdenker. Hier volgt wat beters nog. Het is ge trokken uit La Question sociale, door' Cb. Horion, bl. 32. (Luik, Hoogeschool- straat, 46). M. Horion is vrijdenker en schrijft vlakaf De ontwikkeling der bewerktuigde natuur moet heden niet meer bewezen worden. Vóór Darwyn een Engelsche natuurkundige heb ik de oorsprong van den mensch uit den aap voorgestaan en de uitvinding van de Puydt en van Lhoest, in het schoon werk van J. Frai- pont uitgelegd, is mij gelyk komen geven, niettegenstaande al de spot, al het ge lach. Ik heb in ditzelfde werk getoond hoe men al de zielkundige werkingen aan het mekanisch verschijnsel van den schok kan vasthechten. Er bestaat geene levenslooze stof. Alle stof is levend en denkend. (Bl. 33, op. cit.) Dat is een comblo en wil zeggen dal de steenen bij voorbeeld gevoelen, dat ze denken kunnen en kennissen verwerven I Zie zulke «schoono dingen leeren de vrijkenkers. Zij loochenen allen Gods dienst, alle toekomstig leven. Zij worden begraven zonder dat er een gebed wordt gezegd, zonder dat de smart van het weg sterven door de hoop op een gelnkkig weerzien wordt gelenigd. Van het sterfhuis gaan zy naar het kerkhof, vergezeld misschien van eenige vrienden die achter den doodenwagen hunne sigaar smooren en klappend, bab belend en lachend den lijkstoet uit maken. Moest men de dagbladen gelooven op die wijze zou Destrée, de socialist van Charleroi, zijnen hond, die hij zoo lief had, hebben doen tér aarde bestellen. Gedurende het leven verlagen de vrij denkers den mensch tot een dier en zie, na het leven, willen zij hem verheffen. Wanneer wij zeggen, dat eene begraving, zonder de hooprijke vertroostingen van den Godsdienst, aan het ter aarde be stellen van een dior gelijkt, dan roepen en schreeuwen zij 1 Maar met welk recht Bij de eene is er wat meer volk, wat meer ceremonie, wat meer gloria mundi dan bij de andere maar een verheven ge dacht,een wijsgeerig of godsdienstig denk beeld wat alleen een natuurlijk onder scheid had kunnen maken is er niet. de plaats waar zij was en sprak tot zich zeiven Nu toch heb ik mijne zinnen verloren 1 Ik ben wol een kwaart nura uit mijnen weg geloopen Waar vind ik de adreskaart die de dienstbode ons gaf Zij zoclit in al hare zakken en achter al de plooien van haren halsdoek. Toch moet ik dit kaartje vinden, er staan eenige woorden opgeschreven, ik heb maar te laten zien om aanstonds bij me vrouw binnen gelaten te worden. Zij tastte al zoekend op een hard voorwerp en bracht eenen ring te voorschijn. I)ien had ik ook al vergeten nu weet Gudula nog niet dat de zwarte mevrouw ons dien ring gaf opdat wij er voedsel voor vader mede zouden koopen. Eindelijk vond zij de adreskaart, droeg die in de hand, en stapte wederom snel vooruit in do richting der Minimenkerk. Zij las met aandacht al de nummers die de wonin gen aanduidden en stond stil voor eene groote koetspoort Hier moet de gravin de Mérode wonen. Nauwelijks bad zij dit gedacht, of zij belde en toonde hare kaart aan eenen dienstbode, die de poort geopend had. Deze gedroeg zich beleefd, verzocht haar zijne schreden te wil len volgen, leidde haar^n eene ruime, rijk gestoffeerde spreekkamer, en ging met de ge- teekende adreskaart heen. Wat de mensch boven het dier verheft, is zijne onsterfelijke ziel, zijn geest, zijn verstand. Wat maken de vrijdenkers daarvan De ziel loochenen zij en het verstand, de geest, het gedacht, het denkbeeld zijn eigen aan de stof, spruiten voort uit hare beweginging en hare betrekking met de zintuigen, met de hersenen. Tusschen mensch en dier is dus geen natuurlijk verschil meer zoowel in het leven en bijzonder in de dood. De wijze de min of meer ceromonien van wege menschen met dezelfde gedachten be- hebt kan tusschen beiden geen natuurlijk onderscheid scheppen voor wat de begraving betreft. Wat is de dood voor den vrijdenker üorion zal het ons zeggen (op. cit. bl. 33). Lamortc'est cette puissance supérieure redescendant a l'inférieure. Leven en geest, 't is de beweging en de betrekking tot den hoogeren graad verheven, de dood is die hoogere graad tot den minderen neerdalend, 't is te zeggen,de; mensch door zijne dood wordt en perfekt dier. Aan onze Aalstersche vrijenkers opge dragen door F. I). M. Thiry, professor van boetstraffelijk recht aan de hoogeschool van Luik,heeft het gevang van Luik bezocht in Septem ber 1893. Hij heeft al de gevangenen on dervraagd en de registers onderzocht om te weten 1. Wie dronke was op d*n oogenblik van het schelmstuk. 2. Wie gewone dronkaard was. Ziehier de uitslagen van zijn onder zoek Daar waren 168 gevangenen: 76 er van waren dronke in 't oogenblik van het kwaad te bedrijven; 33 zijn gewone dron kaards, dus 45 °/o ?an de ie en 33 van de 2* soort. Om nog nader te kennen en nog beter to kunnen besluiten heeft hij de gevan genen verdeeld volgens de verschillige plichtighedcn waarvoor zij gestraft zijn, en hier volgt de uitslag: 39 van de gevangen zijn voroordeeld voor moord, slagen, kwetsuren en gewel denarijen 26 er van waren in staat van dronkenschap: dus 66 0/o 21 er van waren veroordeeld voor aan slagen op de zeden 13 waren in staat van dronkenschap dus 61 ten 46 er van waren veroordeeld voor diefte, ontvreemdingen misbruik van betrouwen 16 waren in staat van dron kenschap: dus 34 Eenige oogenblikken later bevond zich Alena in gesprek met de goede gravin deze immers had in den ouden schoolmeester en in zijne twee dochters veel dengd gevonden, ge paard met veel armoede, en daarom had zij besloten al de schatten harer liefdadigheid op dit goede huigezin uit te storten - Aleua, vroeg zij, is uw- oude vader van zijne bezwijming reeds teenemaal hersteld -O ja, mevrouw, dank aan uwe milde aalmoezen. - Weet gij wol, kind, dat die grijsaard op het punt was van te sterven van houger Alena dit is ecno zoo sckrikkolijko dood Bittere tranen borsten uit de oogon der jonge dochter. Alena, vervolgde de gravin, gij hebt niet wel gehandeld met dien ouden man in plaats van uwe armoede te bedekken, hadt gij die moeten verklaren, en hulp en onder stand voor hem vragen. Ach, mevrouw, ik heb dit zoo dikwijls aan Gudula gezegd, doch zij antwoordde altyd, dat nooit een Driessens kind zou bede len, en vader was van hetzelde gevoelen. Zeg aan Gudula, dat zij die schaamte niot te verre mag drijven, kind het is in zulke- gevallen een dringende plicht onder stand te vragen, want het is beter te leven van aalmoezen dan te sterven van gebrek. He, mevrouw, dit moest gy haar eens doen begrypen I 14 er van waren veroordeeld voor op stand 6 waren dronke op 't oogenblik dus 42 ten Vau dat getal was de helft gewone dronkaards. Is dat met schrikkelijk Neemt dus de dronkenschap weg en t misbruik van de sterke dranken, 't getal gevangenen komt op min dan do helft. Diezelfde heer heeft in 96 hetzelfde onderzoek gedaan, de uitslag is nog erger, In 95 zegt hij was de algemeene ver houding van dezo die veroordeeld waren onder den invloed van den alcohol 45 ten in 96 was het getal 50 En in 't bijzonder voor deze van de le soort: 112 voor moord enz. in 95 66 ten Nu 73 °/0 Voorde overige soort juist het zelfde. Ziehier het verslag voor al gevangenen van Parijs. Op 100 veroordeelden voor moord: 53 geneverdriukers. Op 100 veroordeelden voor schandelijke feiten: 53 geneverdrinkers. Op 100 veroordeelden voor brand stichting 57 geneverdrinkers. Op 100 veroordeelden voor bedelarij 70 geneverdrinkers. Op 100 veroordeelden voor vechtpar tijen enz.: 91 geneverdrinkers. Du» de weg naar 't gevang is de genever. De Gazette van Brugge kondigde eenige weken geleden een merkweer- dig artikel af over herbergen en taveer nen in den onden tijd. Het is eene tref fende vergelijking tusschen de doenwijze van toen en van nu, en waar dat er veel uit zou te leeren zijn. Ziet hier den ar tikel in kwestie Over drij vier honderd jaar, miek men in Vlaanderen onderscheid tusschen taveernen en herbergen. - Da herberg was de verkwikkende schuil- en rustplaat» voor reizende lie den, die er slaping, eten en drinken kre gen, en er op op zijn vlaamsch eer lijk, deftig en heusch onthaald wierden. De reizende personen dia te arm waren om teere te doen in do herberg vonden slaping, eten en drinken, hulp en zorg in de hospitalen, door rijke men schen, en vooral door Joanna en Mar- griete van Constautinopclen in al onze steden gesticht en begiftigd. Taveernen waren drinkhuizen, gelijk de menigvuldige, eilaas ontelbare Bij de eerste gelegenheid zal ik haar daarover vermanen. Overigens zal ik zorgen dat het gebrek van uw huisgezin verwijderd blijve ik zal n geene aalmoezen meer moeten geven, maar n de gelegenheid verschaffen om met werken den kost te verdienen want gij weet, Alena, dat de armoede die uit luiheid voorkomt morsig is, en geene hulp, maar afkeer verdient. Wij hebben altijd zoo ieverig en zoo gaarne gewerkt, mevrouw I De gravin bewoog eene zilveren bel, die te midden der tafel stond, en aanstonds ver scheen cono kamouior aan wolko zij een bevel gaf. - Alena, ging zij voort, men zal u lyn- waad brengeDen daaruit zult gij met Gudula hemdens maken, die bestemd zijn om aan de arme lieden uitgedeeld te worden. Ik zal uwen arbeid op voorband betalen, en zoodra bet werk af is komt gij er ander balen. - O dank dank zuchtte Alena, die het aangeboden geld in baren zak verborg en zich bereidde om met het gebrachte lijnwaad de gravin te verlaten. Zeg aan Gndnla, sprak deze, dat zij de gemaakte hemdens zelf brenge ik verlang baar te spreken. Ik dank u, mevrouw, stamelde Alena die reeds tot do dear genaderd was, en daar eenige oogenblikken bleef staan te aarzelen als wilde zy iets zeggen dat moeilijk over herbergen van onzen tijd. Ze waren, op verre na, zoo talrijk niet als nu, en toch, in de taveernen zagen onzo voorouders gevaar en mieken wetten er togen. Andere tijden, andere zeden; andere zeden, andere wetten. Het ware onver standig, eene oude wetgeving, die op onze tijden niet en past, wederom in voege te willen brengen maar in het oude is er goed te vinden, en al schreven wij slecht» uit loutere liefhebberij voor het oude, 't en zal het on3 niemand ten kwade duiden. Wij hebben hier een zeldzaam boekske voor ons liggen, dat voor opschrift draagt: - De wetten, costumen, kueren ende sta rt tuten vander sale ende castelrie van n Ipre. - Het wierd - gheprent Typre, in den rooden Pellikaan, by my Joos Destree, - ten jare 1553. tfeizer-Karel had die wetten ia 1535 goedgekeurd, be krachtigd en als deugdelijk erkend voor de stad en kasselrij van Ijper. Er staan daar eenige verordeningen in te lezen over de taveernen van Keizer-Karel's tijd, en wij drukken ze in dit ons schrijven over gelijk ze gaan en staan; de verouderde spelling alleen ste ken wy wat in 't nieuwe. n Eeno groote plaag in Vlaanderen he dendaags, zijn die kleine landscho her borgen, die soms verre van wijkon en ge buurten, ten uitkant gelegen,'tot diep in donkeren avond bezocht worden van al lerlei volk dat voor gerecht en klaren dage te vreezen heeft. Gij vindt zulke op do eenvoudigste, gemeenten ware kotjes, waar gij, met éénen wip, tot op den veurst zoudt springen. De wet van in Keizer-Karel's tijd en wilde daarvan niet weten. Hoort liever - Item dat men van nu voortaan, te gcenen plaatse van de Castelrie, ta- veerue houden zal, dan alleenlijk ten kerkhove (rond de kerk), en de plaatsen daar men van ouden tijd taveerne ge- - houden heeft, en ook ter plaatse daar gehuchte van huizen staat, van acht n huizen of meer, op de boete van 3 pou- - den parisis, en elke die er drinken zal 3 ponden parisis. In Keizer-Karel's tijd had de gods dienst ook wat meer te zeggen als nu, en do wetten waren met dien toestand iu betrek en verband. Zweeren en blasphc- mecren was door do wet verboden en ;cstraft. Veel wetten van do Kerk wier- len door den Staat voor xijn part be krachtigd. De wereldlijke overheid toen was overtuigd dat ze mets te winnen had in gezag, met het gezag en den heilzaraen invloed van de kerkelijke overheid te ontkennen en te bestrijden. Do volgend* wet, is onder andere een bewijs van dien christenen geest hare lippen kon. De gravin bemerkte har* verlegenheid t Verlangt gij nog iets, Alena vroeg zij. Ja, goede mevrouw, antwoordde deze, Gudula heeft mij belast u te vragen of zij die liefdadige zwarte dame niot zou mogen ken nen, met welke gij ons dezen morgen kwaamt bezoeken vader verlangt ook te weten wie zij is, want wij hebben besloten veel te bidden voor de twee engelen die ons gsred hebben. Alena, den naam van die edel vrouw mag ik u niet zeggen doch bidt veel voor haar en voor mijdan schelden wij u alles kwijt wat wij voor u gedaan hebbon. Hierop verliet het meisje de woning van gravin de Mérode en vloog snel als een pjjl langs de straten naar den Krekelenberg been. Een onbeschrijflijk tooneel van blijdschap en zegening greep nu plaat» rond den leun stoel van den ouden schoolmeester. Alena legd» het lijnwaad en het ontvangen loon op de tafel en vertelde hoe zij werd onthaald en al wat do goede gravin haar gezegd had. - Den hemel zij dank mompelde de grijs aard, God stelt een einde aan ons lyden - Ja, ja, juichte Gndnla, en wij sollen de hand niet moeten uitsteken voor eene aal moes, wij zullen onze scbuldeischers niet meer moeten smeeken en bidden, wij zullen door onzen arbeid in al onze noodwendigheden kunnen voorzien. (WORDT VOORTGEZET.*

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Denderbode | 1897 | | pagina 1