Donderdag 14 April 1808. 5 centiemen per nummer. 53ste Jaar 3233 Vrij onafhankelijk volksgezind orgaan van de Stad en 't Arrondissement van Aalst. li GODSDIENST, HUISGEZIN, EIGENDOM. VADERLAND, TAAL, VRIJHEID. ZONDERLINGE VOORSTELLEN. VERLOREN EER Kiesomschrij vingen Het voorhuis. Het nut der vleermuis. DE DENDERBODE Dit blad verschijnt den Woensdag en Zaterdag van iedere week, onder dagteekening van den volgenden dag. De prijs ervan is tweemaal ter week voor de Stad 5 frank; met de Post verzonden 6 frank 's jaars, fr. 3-25 voor zes maanden; fr. 1-75 voor drij maanden, voorop te betalen. De inschrijving eindigt met 31 December. De onkosten der kwitantiën door de Post ont vangen zijn ten laste van den schuldenaar. Men schrijft in bij O. Van de Putte-Goossens, Korte Zoutstraat, N. 31, en in alle Postkantoren des Land. Cuique ruum. Per drukregel, Gewone 15 centiemen Reklamen fr. 1,00; Vonnissen or 3e bladzijde 50 centiemen. Dikwijls te herhalen bekendmakingen bij accoord. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggestuurd. lieeren notarissen moeten hunne inzendingen doen, uiterlijk tegen den dijnsdag en vrijdag in den voormiddag. Voor de advertentiën uit vreemde landen zich te wenden ten Bureele van dit blad. Aalst, 13 April 1898. "Wij hebben beweerd en bewezen dat in de kolonnen van Dendergalm het ma terialism wordt opgehemeld en verdedigd. Dat de mannen van dit geuzenbladje het bestaan van God loochenen, de on sterfelijkheid en het wezen der ziel ont kennen, zie dat is hun recht door de grondwet gewaarborgd; maar als dié diepe wijsgeeren beweren dat ze niet togen den Godsdienst,niet tegen de Kerk zijn,alsdan zijn wij, in geweten, verplicht hun toe te roepen dat zij leugen tronen en waarheid radbraken. De mannen van Dendergalm hebben geprotesteerd, in ander woorden, zij heb ben weêral hun masker aangetrokken dat ze in een oogenblik van rechtzinnigheid hadden laten vallen. Wij willen op dat artikel van 3 april wij zijn materialisten eenige woorden zeggen. Die groote mannen zijn wel goed niet effenaf de materialistische strekking van het gedicht Kracht en Stof te looche nen. Zij waren er toe in staat evenals te beweren, dat het werk van L. Buchner - Stoffe ünd Kraft wiens besluitseleu en princiepen de dichter van Dendergalm weergeeft, een pleidooi en verdediging van het materialism is. Maar, zegt men, die dichter spreekt in eigen naam. Dit neemt niet weg dat in de kolommen van Dendergalm leerstelsels worden verdedigd en uiteengezet gansch tegenstrijdig met den Godsdienst dien die heeren beweren te eerbiedigen. Heeft dit blad dan geene richting? Kleeft het geene leerstelsels aan of is het een kleurloos ding, een draaiersblad in het gedacht van H Laatste Nieuws Is het toegelaten in Dendergalms kolommen vandaag wit en morgen zwart te zingen In zulk geval verwondert het ons in geenen deele dat dit papiertje geen in vloed uitoefent. Wij zeggen echter meer Aangenomen dat die zoon der Musen in eigennaam heeft gesproken, maar is de schryver van Het Geloof is een Licht artikel, dat in hetzelfde nummer verscheen en waar onder de naam des zangers niet priikt en schittert, allet-n verantwoordelijk V Wij kunnen alzoo een voor een al de artikels nemeu van het blad en ieder schrijver zal voor eigen rekening hebben gewerkt. Dendergalm is ook niet het orgaan van het geuzenkliekje en hij weerspiegelt diens gedachten niet woer 1 Hier zullen wij best de schouders-op halen. een verhaal naar het hoogduitscb. Op een heeten zomerdag was een drukkende achtermiddag gevolgd. Geen verkoelend windje bracht eenige verkwikking aan het verzengde landschap, dat door de laatste stralen der ondergaande zon met purpergloed overgoten werd. Langzaam en traag kronkelden uit de schoorsteenen der huizen en hutten de rook zuilen omhoog moede en lusteloos, met hangenden kop keerde het vee uit de weide terug en zelfs de anders zoo heldere, vroolijke galmen van het angelusklokje der kleine kerk van het schoone dorp A.... werden he den gedempt door de heete, zware lucht, die als drukkende centenaarslast over het heele aardrijk verspreid lag. De waard der herberg, welke dicht bij het dorp lag, stond onder, het loofdak der twee linden voor zijne deur en liet werktuigelijk het oog gaau langs den steenweg, welke uit de naburige stad langs zijn huis in 't dorp voerde, terwijl hij nu en dan met het vlak zijner breede hand over zijn voorhoofd streek op hetwelk groote zweetdroppels perelden. Het gedichtje van Apollo's zoon of af stammeling is ook zonder beteekenis, zegt Dendergalmverder. Het is eene uiting der kunst eene dichterlijke ont boezeming en aan de dichters moet men veel toelaten. Wij weten het wel. De Dendergalmers bewonderen Zola als een groot genie, als een kunstenaar zonder gelijke. Zij ook kleven den stelregel aan Kunst voor de Kunst en buiten de kunst moet do zedeleer gesteld en gesloten worden Alles voor den vorm niets voor den grond, dat is hunne leuze ^n als het volgens natuur is weergegeven dan is het vol maakt. Een ideaal is hun onbekend. Weg met de zedeleer die gedachten zijn eng en bekrompen. Alles is goed als het etiket kunst cr onder prijkt I Wij willen die theorie niet bespreken. Wij weten heel goed dat in vroegere jaren Dendergalm heeft geschreven dat het nog niet uitgemaakt was of niet bewezen dat het lezen van onzedige, losbandige romans hart en zeden bederven I Met geleerden die zulke theoriën aan kleven is er niet veel te redetwisten. De groote mannen zouden ons gaarne een pennetwist zien aangaan met den schrijver van het gedichtmaar het blad stelt eene zoo aardige voorwaarde dat wij een oogenblik hebben gedacht of alles in dat brein nog in zijn schik was 1 Wij moeten in verzen laat ons zeggen op rijm antwoorden 1 Wij vragen het u of een ernstig man zulko voorwaarden stellen kan Er moet volstrekt wat haperen in de hersenspan van den schrijver zulker regelen. Hij heet dat gelijke wapens Maar jongen toch; in 't rijmen is de schrijver van Kracht en Stof ons te ver vooruit; wij belijden daarin onze onkunde. Zou dat misschien een uitvlucht zijn om de pennetwist te vluchten lijk de heeren Dendergalmers het zoo dikwijls reeds deden Vriend lief, uw voorstel is een lolleken. Uw medehelper zal den vorm nemen dien hij verkiest, en wij ook. Dat zal wat ern stiger zijn. Lust het hem in rijm te ant woorden, wij willen hem dat niet belet ten; maar ons een vorm opdringen, zie dat schijnt ons onnoozel en belachelijk. Nu wachten wij zijne eigene antwoord af. Men bevestigt dat het gouvernement eene hervorming gereed maakt van de kiesomschrijvingen,waarin de wetgevende kiezingen plaats hebben. Het arrondisse ment Brussel zal verdeeld worden en waarschijnlijk ook al do arrondissemen ten, die meer dan zes volksvertegenwoor digers kiezen. De gelegenheid voor deze hervorming zal worden geleverd, door de aanstaande volkstolling, en verrechtveerdigd worden door de overweging, dat men het getal parlementaire zetels moet bepalen in verhouding tot den vooruitgang van de bevolking. Welnu, indien men de arrondissemen ten liet bestaan zooal zij nu zijn, dan zou men aan het arrondissement Brussel alleen 20 volksvertegenwoordigers moe ten toekennen en misschien nog meer. Het eenige middel om zulks te ver- mijden is, de groote arrondissementen te verdeelen. In den geest onzer ministers is zulks in princiep beslist men bestu deert het middel om zulks te verwezen lijken. Met dit tamelijk nabijzijnde vooruit zicht hebben de politieke mannen, die in 't vertrouwen zijn der conservatieve ver- eeniging van Brussel, niet geaarzeld haar aan te raden niets aan hare inrichting te veranderen, zooals sommige leden had den voorgesteld* ten einde er de massa kiezers van den buiten bij te krijgen. Die maatregelen zouden misschien noodzakelijk geweest zijn, indien het arrondissement bestemd was te blijven wat het is. Maar indien binnen kort de wet daar verschillende kieskollegies op richt, zouden onze vrienden betreuren, door een nauwon band kantons aan Brus sel te hebben vereenigd, welke zouden geroepen zijn, voortaan op hun eigen te bestaan en in huu eigen schoot volksver tegenwoordigers te kiezen. Is dccentraliseereu geen democratie van het beste gehalte (Corresp. Handelsblad.) Te vergeefs zocht hij echter koelte onder het bladerdak, meer nog dan de menschen toch snakten de planten naar afkoeling en een verkwikken den regen. Daar viel zijn oog op een man, die lang zaam op den steenweg naderde, en in de rechterhand een knuppel en in de linker een bundel droeg. De dikke waard deed een paar stappen vooruit, plaatste zich met den rug tegen een der lindeboomen; sloeg de armen over elkander en wachtte in deze houding den voetganger af, die weldra voor hem stond. Deze was nog jong, een krachtige figuur met een vriendelijk, goedhartig gelaat, waarin de groote blauwe oogen van een -trouwe ziel zonder arglist of valschheid getuigden. - God zegene u, oude vriend sprak hij met een volle, welluidende stem, terwijl hij den dikken man de hand toestak, maar de herbergier hield zioh nis zag hij dit gebaar niet hij knikte slechts met het hoofd en monsterde daarbij den voetreiziger van den blonden schedel tot aan de zolen van zijn be stofte leerzen. Zoo Zijt gij weêr teruggekeerd vroeg hij op een toon, die duidelijk verraadde dat deze ontmoeting hem geenszins welkom was Hm het is ook waar, de zés maanden zijn om en elders zult gij bezwaarlijk een onder komen vinden, maar.... Zwijg Gij hebt mij reeds genoeg gezegd, nm mij te doen begrijpen, dat ik hier geen Kent gij het voorhuis der hel Neen; luister dan Waar hoort gij veel vloeken In de kroeg. Waar hoort gij dikwijls de taal der hel, vuilen klap, spreken? In de kroeg. Waar worden de jonge meisjes bedor ven In de kroeg. Waar hoort gij 's zondags na de mis het sermoen van den pastoor af breken In de kroeg. vriendelijke ontvangst zal vinden bruiste de jonkman op, terwijl hij knuppel en bundel op de tafel wierp, die onder de linde stond. Ik had het kunnen verwachten ik was een zot, als ik geloofde dat men mij na de onder gane straf er niet meer op zou aanzien, dat ik mij aan eens anders eigendom vergrepen heb. Het was onzin, dat ik dit gelooven kon, ik zeg het nog eeumaal, maar 't was de leste hoop, die mij overbleef en mij staande hield, wanneer ik der vertwijfeling nabij was. Geef mij een glas bier, ik heb dorst en de lange inarBch heeft mij afgemat Hij ging op de bank zitten en liet het hoofd op den elleboog rusten zoo zat hij daar, in nadenken verzonken en steeds donkerder trokken zich zijne wenkbrauwen samen. De herl^rgier was iu huis gegaan, hij keerde terug en zette het schuimende bier voor den gast neer. Willem Hamen sprak hij zacht, ter wijl hrj zijne hand zacht op den schouder van den jonkman legde. Wat wilt ge viel Willem uit en een vlammende blik uit zijne oogen trof den zwaarlijvigen man, die met een ernstig, af keurend voorkomen hot hoofd wiegde. Gij znlt hier niet alles weervinden gelijk gij het verlaten hebt. Na de ontvangst die ik hij u ontvangen heb, kan ik daar niet aan twijfelen. Wanneer ik u een krenkend woord heb Waar hoort gij do eer en den goeden faam des priesters bekladden In de kroeg. Waar nemen krakeelen en vechtpar tijen hunnen oorsprong In de kroeg? Waar zitten de nalatige huisvaders, als hunne dochters in den duisteren avond, langs heg en haag, hun verderf to gemoet loopen In de kroeg. Waar verbrast zoo menige huisvader bet geld, dat moest dienen om vrouw en kinderen van den hongerdood te redden In de kroeg. Vanwaar komt die dronken vader, die meer op een wild dier dan op een mensch gelijkt, die al vloekende do deur zijner woning openvalt en zijne kinderen al krijtende van angst achter hunne moeder doot wegkruipen Uit de kroeg. Vanwaar komt die zatte man, die een helsch speetakel maakt en zijn vrouw onbarmhartig slaat, omdat het eten koud geworden is, dat toch al zoo lang op hem stond te wachten Uit de kroeg. Waar gaat die jongeling henen, die zijne ouders plaagt om den laatsteu cent uit hunnen zak te kloppen Naar de kroeg. Waar loopt die vader henen die 's zon dags t'huis moest blijven, om zijne kin dereu, die op zes en zevenjarigen ouder dom nauwelijks het teeken des heilig Kruis kunnen maken, te onderrichten en te vermanen Naar de kroeg. Waar vindt die kwaadstoker, die er altijd op uit is om twist en tweedracht te zaaien, om het gezag van Kerk en Staat te ondermijnen, om de gobureu tegen el kander in 't harnas te jagen, altyd trouwe toehoorders In de kroeg. Waar worden al de goede zaken, die brave, edelmoedige menschen ;tot stand zoeken te brengen, beknibbelden tegen gewerkt In de kroeg. Waar neemt al het kwaad der wereld zijnen oorsprong In de kroeg. Nu herhaal ik mijne vraag Kent gij bet voorhuis der hol En gij antwoordt kloek op ja,do kroeg. De Bisschop van Down (Amerika) zegt in zijn vastenbrief Dronkenschap en niet gebrek aan arbeid of te laag loou is, in de meeste gevallen, de oorzaak der armoede die onze bevolking ontaardt, de armenhuizen bevolkt en den matigen werkman hot onderhoud van den dron kaard en zijne kinderen op de schouders legt. Verder zegt de Bisschop dat geene menschelijke wet zulke zekerheid tegen gebrek versehaft als matigheid ver eenigd met vlyt. - toegevoegd, duid het mij dan niet ten kwade, zegde de waard vergoelijkend, gij kondet het toch begrijpelijk vinden, dat het mij ver rassen moest, u hier in het dorp terug te keeren. Wat wilt gij hier nog Den ge straften misdadiger gaat men uit den weg, niemand kent hem, alle banden waarmee men vroeger aan hem verbonden was, ïijn verbro- in. De jonkman was van zijne bank opgespron gen, fel flikkerde de verterende gloed van den toorn in zijne oogen op. Den misdadiger knarsetandde hij. Ha wie een brood steelt om zich van den hon gerdood te redden, is een misdadiger, die ééue daad van vertrijweling brandmerkt hem voor zijn gansche leven Wat heb ik dan meer gedaan Mijne arme bejaarde moeder lag op sterven, iu onze hut was het zou koud, dat...- De gemeente zou u geholpen hebben, wanneer gij gezegd hadt.... De gemeente viel Willem hem met klimmende verbittering in de rede. De ge- meeute, die onzen ouden schoolmeester ver hongeren liet, omdat hij met haar in onmin geraakt was, dewijl hij eenige boeren in het gezicht zegde, dat zij dommer waren, dan de policie veroorloofde Van zulk een gemeente kon ik geene kuip verwachten, mijne oude, brave moeder giug toch door voor een godde- looze tooverheks, het domme volk zegde, dat Nu de lente weer in 't land komt, is het niet van belang ontbloot te wijzen op een dikwijls miskend, doch voor den landbouw zeer nuttig dier. Het is de vleermuis, welke uit haren winterslaap ontwaakt zoodra de voorjaarszon begin te schijnen. Dat de vleermuis leelijk is en dat zy, volgens een nog stoeds bestaande volks- meening, spek eet en vooral de vrouwen in het haar wil vliegen, draagt er veel toe bij, dat zij ook nog in onzen tijd ieve- rig wordt vervolgd en gedood. Soms ziet men ze bij de boeren met de vlerken te gen de schuurdeur genageld. Wreed en dom tevens. Onze inlandsche vleermuizen toch (in ons laud komen niet minder dan zeven soorten voor) eten volstrekt geen spek, zelfs dan niet, als de honger haar tot eten dwingt.Proeven met gevangen vleer muizen genomen hebben dat voldoende bewezen. Insecten eten zij daarentegen zeer geerne. In de maag van gedoode vleer muizen heeft men nooit spek gevonden; wel echter vele overblijfselen van insec ten. Door het verdelgen van deze schade lijke dieren is de vleermuis voor den land- en tuinbouw hoogst nuttig, en in plaats van vervolgd te worden, verdient zij dus ruimschoots bescherming. Schade richt zij in het geheel niet aan, hetgeon van een ander nuttig dier, deD mol, niet kan gezegd worden. Haar voedsel bestaat alloon uit vliegende nacht-insecten, zoo als nachtvlinders en nachtkevers,alsmede uit vliegen en muggen. Men heeft waargenomen, dat de vroeg- vliegende vleermuis in één uur 12 mei kevers doodde, eu dateeu laat vlieger dit zelfs deed in de helft vau dien tijd. Ver der, dat een grootoor-vleermuis in één uur 60 vliegen ving. en dat een enkele vleermuis iu één avond een groot gras perk van motjes en grasuiltjes zuiverde. Een waarnemer vond in de maag van een zoogenaamde spekmuis overblyf- selen van 478 vlinders, waaronder zeer schadelijke. In de bosschen verdelgen de vleermuizen ontzaglijke hoeveelheden houtkevers. De dwergvleermuis, ook eon inlandsche soort, maakt in de boomgaarden vooral jacht op de zeer schadelijke uiltjes en motten. Kortom, alle inheerasche vleer muizen zijn zeer nuttige dieren, en het zou te wenschen zijn, dat dit vooral door den boer beter begrepen werd en hij daardoor zijne vrienden beter leerde waardeeren. (Hbl.) zij met den duivel omging, en eenige erbar melijke lieden wilden zelfs Satan in levenden lijve gezien hebben terwijl hij door den schoorsteen onze woning verliet. - Was uwe moeder daar niet zelve schul dig aan, Willem vraagde de herbergier schouder ophalend. Waarom ging zij eiken nacht als de maan scheen ait Om kruiden te zoeken, welke zij in de ipothcek verkocht. Dat had zij op klaarlichten dag kunnen doen Dit zegt gij omdat gij er geen verstand van hebt, omdat gij niet weet, dat de planten het krachtigste en het sappigste zijn als de nachtdauw er op licht. En waarom was zij altoos zoo zonder ling in hare uitdrukkingen. Zij moge zonderling geweest zijn voor degenen, die ze niet verstonden, voor mij wa ren zij het niet Het was bitter koud in onze hut eu mijne stervende moeder jammerde over de koude. Ware ik daarbij onverschillig ge bleven, dan zou ik een slechte zoon geweest zijn. Ik wilde niet bedelen, ik wist toch voor uit, dat men my smadelijk afwijzen zou allen wachtten toch met ongeduld op den dood der arme vrouw, die hen van eene too verheks verlossen zou (WORDT VOORTGEZET).

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Denderbode | 1898 | | pagina 1