Donderdag 24 December 1903 S centiemc.)! per nummer 6(»ste Jaar 3S07. Vrij onafhankelijk volksgezind orgaan van de Stad en 't Arrondissement van Aalst GODSDIENST. HUISGEZIN. EIGENDOM VADERLAND. TAAL, VRIJHEID KERSTMIS. ACH, DATZOOVELEN.. Haar gebed verhoord. DeMenschenhater. Dit blad verschijnt den Woensdag en Zaterdag van iedere week onder dagtee- kening van den volgenden dag. De prijs ervan is tweemaal ter week voor de Stad 5 frank met den Post verzonden 6 frank 's jaars, fr. 3-25 voor zes maanden fr. 1-75 voor dry maanden, voorop te betalen. De inschrijving eindigt met 31 December. De onkosten der kwittantiën door de Post ont vangen zijn ten laste van den schuldenaar. Men schrijft in bij C. Van de Putte-Goossens, Korte Zoutstraat, N' 31, en in alle Postkantoren des Lands. CUIQL'E SLIM. Per drukregel. Gewone 15 centiemenReklamen fr. 1-00Vonnissen ep 3d# bladzijde 50 centiemen. Dikwijls te herhalen bekendmakingen bü accoord. Niet opgenomen handschriften worden niet teruggestuurd. Ileeren Nota rissen moeten hunne inzendingen doen, uiterlijk tegen den dijnsdag en vrgdop in den voormiddag. Voor de advertentiën uit vreemde landen zich te wenden ten bureele van dit blad. AALST, 23 DECEMBER igo3. Wie een abonnement neemt aan DE DEN- DERBODE voor 't jaar 1904 ont vangt het blad van heden tot nieuw jaar KOSTELOOS. n De Denderbode geeft wekelijks een boeiend bijvoegsel-mengelwerk, welk op het einde een schoon boek deel vormt. Wij raden dus onze lezers ten zeer ste aan dit bijvoegsel zorgvuldig bijeen te houden. De nieuwe abonnenten kunnen de reeds verschenen nummers van ons mengelwerk bekomen tegen 2 centie men p?r aflevering. De abonnementprijs wordi vooraf betaald. Men kan zich abonneeren aan De Denderbcde op al de postbureelen van het land. En op aarde zij vrede den menschen van goeden wil. Ev. Lucas. Ach, dat zoovelen en zoovelen In 's Heeren heil niet willen deelen, Dees zoeten nacht Aan de aard gebracht, Dat doet mij bij uw kribje weenen 't Beklemde hart vol weemoed stenen, O Jesulijn, Zoet kindekijn. Gij wolken, brengt in 't henentrekken De blijmaar tot de verste vlekken u In dezen nacht Is 't heil gebracht Ach, meldt mijn broeders 't zoet erbarmen Het zacht en liefdevol omarmen Van Jesulijn, 't Zoet kindekijn Hoor, vooglenheir, hoor de Englendrom- [men, Wier hallels de echo's doen verstommen Van Adam's klacht, In dezen nacht Ontplooi uw wiek naar droever oorden, Zing dAAr der Englen vredeakkoorden Voor Jesulijn, 't Zoet kindekijn. Gij, gouden zon, die vol verblijden In 't tranendal, waar velen lijden, Nu dezen nacht Ons tegenlacht, Doe elders ook de liefde stralen, Ons opgegaan in 't nederdalen Van Jesulijn 't Zoet kindekijn. Ach, dat zoovelen en zoovelen In 's Heeren heil niet willen deelen, Dees zoeten nacht Aan Je aard gebracht Ach, Englen, doet al de arme zielen Berouwvol bij het kribje knielen Van Jesulijn, 't Zoet kindekijn. Het was Kerstavond. Hij zat op zijn kamer. Nog geen woon! was uit zijn mond gekomen, sedert hij des morgens zijn eemg kind, zijn zoon had zien grafwaarts dragen De zoon, die hij beminde, vereerde, bijna vergoodde, was gevallen als offer van die ziekte, welke langzaam maar zeker doodt, niemand spaart en haar schepter zwaait zoowel in het warme zui den als in het kille Noorden gevallen als offer van de vreeselijke kwaal, die tering heet. Hij zat op zijn kamer, zijn echtgenoote naast hem. Zij sprak hem woorden van hoop en opbeuring toe, zij wees hem op een ander leven, waar hij zijn zoon zou wederzien. Hij schudde het hoofd, en, terwijl een zucht zijn moed ontglipte, sprak hij Dood is dood I Ai me man 1 Als lid van het geheim ge nootschap, had de verderflijke leer der loge de laatste kiem van gods\rucht in zijn hart verstikt, hem verder en verder van het rechte pad gevoerd en hem einde lijk in den duisteren nacht van den twij fel aan zijn lot overgelaten. Hij geloofde niet meer aan het bestaan van God, noch aan het eeuwige leven der ziel. Dood is dood. had hij gezegd, en was in zijn sombere stemming teruggezonken. Ook zijn vrouw zweeg. Zij ging met haar gedachten terug naar het verleden. De Kerstavonden uit de eerste jaren van hun huwelijk zweefden, als op engelen wieken gedragen, langzaam haar geest voorbij. Wat was zij toen gelukkig, toen zij en haar man nog één waren in geloof, één in hoop en één in liefde toen op Kerstnacht nog een zelfde lofzang uit bei der mond weergalmde. Gloria in excel- cis Deo Dat duurde slechts enke'e jaren. Door zijn vrienden werd hij verleid en opge nomen in het geheim genootschap. Sedert bad hij niet meer, zooals voorheen, des avonds met haar den rozenkrans en ging hij niet meer ter kerke. Met liefdevoren klank in de stem had zij hem zijn slechte handelwijze onder de oogen gebracht, hem gesmeekt, uit liefde voor het kind, dat hij zoo innig beminde, terug te kee ren tot het pad der deugd. Hij echter had gelachen en, de blonde lokken van het knaapje streelende, ge zegd 11 Als gij groot zijt, zult gij uw vader in zijne werken volgen, niet waar, mijn kind En het knaapje had in zijn kinderlijken eenvoud geantwoord Ja, papa Toen was zij tot God gegaan in het gebed, opdat Hij haar echtgenoot cn haar kind onder Zijn hoede zou nemen. Nu was haar zoon dood «p achtti'n- jarigen leeftijd aan haar zijde wegg< rukt. Het moederhart blo dde. doch zij nam den rozenkrans en bad voor de zielerust van haar kind en voor de bekeering van haar echtgenoot. Hij schoof onrustig heen en weer op zijn stoel dan kwam de raam van zijn kind bijna onhoorbaar over zijn lippen, en in zijn oogen schitterde een zonderling vuur, het vuur der wanhoop. Hij stond op, en nam uit de lade van zijn schrijftafel een voorwerp, dat hij in den binnenzak van zijn jas verborg, en spoed de zich naar de buitendeur. Zijn vrouw had hem met bezorgdheid ga. e geslagen. Toen zij zag, dat hij zich wilde verwijde ren, stond zij op, om hem het heengaan te beletten. Te laat Hij was in het duis ter van den nacht verdwenen. Zij riep hem bij zijn naam, doch slechts de kille noordenwind, die de dikke sneeuwvlok ken voortzweeple, gaf haar antwoord. Elf klagende tonen weerklonken uit den toren der dorpskerk. Haastig baande hij zich een weg door de sneeuw, die op eenige plaatsen tot ontzaglijke massa's was opgehoopt. De geest des kwaads was aan zijn zijde en maande hem toi spoed aan. Voor hem lag een klein veld, daar achter het berkenbosch. Naar 't bosch, fluisterde hem de geest des kwaads toe. Hij gehoorzaamde werktuigelijk en ijlde door de duisternis over het besneeuwde veld. Niettegenstaande de bittere koude parelden zweetdroppels op zijn voorhoofd. Hij had het bosch bereikt. Dood is dood, zei hij, en de geest des kwaads sprak Vlucht het leven, dat u geen ge noegen meer bieden kan maak een einde aan uw rampzalig lot. Een enkel schot, en uw lijden heeft opgehouden 0 Hij nam het pistool uit den binnenzak van zijn jas en lichtte den liaan op. Maar welk een lichtstraal schoot daar door het geboomte 1 Een licht, dat meer en meer aooaöc Romantisch verhaal uit het overgangstijdstip van de Fransche tot de Hollandsche Regeering onzes lands door Cam. De Waegenaere. 24* Vervolg. Korts hierna stierf uwe dochter: ook een mijner kinderen daalde ten grave. Later vernam men dat de oorlog uwe beide zonen weggerukt had weinige we ken nadien kwamen twee mijner dochters ellendiglijk om het leven, zij verdronken in de rivier, op welke zij samen in eene boot spelevaarden.... Een kind alleen blijft mij nog: helaasI wat zal er van geworden na mijnen dood, en met een geschandvlekten naam... 1 Hunefried had aandachtig naar deze verklaring geluisterd. Aan het einde der- zelve kwam het den zieke vóór, dat het oog van den menschenhater minder haat en wraakzucht uitstraalde. Ook Gabriel meende verandering in de gelaatsuitdruk king van den bezotker te mogen vaststel len... Zou de hemei de smeekingen ver hoord hebben, welke hij sinds eenige oogenblikken in stilte deed...? Hunefried zag terug het papier in, dat hij nog in de hand hield, en herlas het voor zich zelf. De diepste stilte heersch- te. Eindelijk klonk de stem van den be zoeker Maar dat stuk draagt het dagcijfer van den 18 December 1816, en heden zijn wij reeds den 5 Mei 1817. Het schrijven dagteekent van het begin mijner ziekte, verklaarde Nestor; den aard mijner kwaal maar al te wel kennende, wilde ik niet sterven zonder zooveel mo gelijk te herstellen, wat ik in mijn leven misdeed. Heel natuurlijk dacht ik eerst Hunefried scheen verbaasd. Nad-.nkend was hij over den vloer beginnen te wan delen. Met eene gemengde uitdrukking van hangst en hoop in het gelaat, oogde Gabriel hem na. Opeens bleef de menschenhater voor het ziekbed staan. Nestor sprak hij tot den kranke, gij hebt al mijn levensgeluk verwoest, en bijgevolg is alle verzoening tusschen ~ij en u onmogelijk. Doch, ik ben genoeg zaam gewroken: uwe verandering en de zekerheid uws aanstaanden doods, be vredigen mijnen haat jegens u. Zelfs wil ik uwe laatste uren door mijne tegen- wooidigheid niet nog bitterder maken- Ik verwijder mij, ik begeef mij naar mijne kluis terug... Heden is mijn geloof in de Goddelijke rechtvaardigheid weergekeerd. Nochtans zou ik vreezen 's Heeren toorn op te loopen, met roekeloos te beproe ven, zijne kastijdende hand van uw hoofd te keeren... Vaarwel dan, Nestor, ik laat u alleen met uwe wroegingen en uwe straf...: vaarwel tot hierna...! Hij keerde zich om en stapte met vaste schreden naar de deur. Deze was hij nog niet gansch genaderd, toen er plotseling driftig op geklopt werd. De menschenhater bleef staan. Gabriel sprong vooruit en opende. Nulf, de tuin man, stond onder het welfsel. Versctiooning, heeren, sprak hij ge jaagd... Gabrielwendde hij zich opeens tot den nokkenden kamerdienaar, daare ven hebb. n ik en mijn zoon eenen man binnengebracht, dien wij stervend van uitputting voor het groote hek zagen val len... Brengt hem hier, voor mijonder brak de zwakke stem des zieken, den tuinman in zijne heillooze aankondiging. Nulf verdween. Gabriel, b val de zieke meester, spreid hier een bed op den vloer... O Hunefried! zoo richtte hij zich vervol gens tot den menschenhater, in 's hemels naam, toef nog eenige oogenblikken... Wellicht wil God u nog een goed werk do. n verrichten, ten prijze van hetwelk Hij u misschien een nieuw leven van ge luk toebeschikt... O ik heb een voorge voel, dat wij niet als vijanden zullen scheidan...! Hunefried grijnslachte even, maar ging naderde. Een drietal mannen volgden bij het licht eener lantaarn het boschpad. Hij verborg zich achter den stam van een boom. De mannen merkten hem niet op zij verwijderden zich in de richting van het dorp. Hij trad weer te voorschijn, met den vinger aan den trekker van het pistool. Doch weerzag hij een licht. Hij zag er twee, drie, vijf, zes, overal lichten, die zich in dezelfde richting langzaam voortbewogen,... Wat willen die lieden toch in het holle van den kouden winternacht, sprak hij bij zich zeiven. De klokken gingen aan 't luiden. Machtige tonen weergalmden over bosch en veld de wind voerde die klanken mee, verre mee van het eene dorp tot het andere. Thans kon hij zich den gang dier lieden verklaren. Kerstnacht, het is Kerstnacht, sprak hij bij zich zelf. Ja. het was Kerstnacht. Hoog in de lucht weergalmden de jube lende klokkentoren, als wilden zij, even als weleer de engelen in Bethlehems vel den, het blijde Gloria zingen. Die tonen drongen hem tot in het diep ste der ziel. Ook iles morgens hadden zij geklonken, toei.Aüj aan het graf van zijn kind stond, maar toen waren zij als zoo veel hamerslagen geweest, die op zijn verscheurd hait bonsden. En nu Nu klonken hem die tonen zoo zacht, zoo weemoedig teeder in de ooien, als waren zij een smeekbede, gericht aan hem, den verdwaalden. Zij voerden zijn gedachten terug naar het verleden. De jaren 2ijner jeugd kwamen hem voor den geest zweven Gelukkige jaren Wat blikte hij toen met blijde hoop het leven in. Wat huppelde hij toen verheugd aan de zijde zijner deugdzame moeder, naar datzelfde kerkgebouw, waar thans de klokken luiden wat had hij in den Kerstnacht daar dikwijls met ontroerd hart aan het kribbetje gestaan cn met een zalig welgevallen op het Kindje geblikt, dat in den gloed van ontelbare kaarsen hem scheen toe te lachen. Geheel in gedachten verdiept, wandel de hij, zonder het zelf te weten, terug in de richting van het dorp. Hij volgde van verre de hofsteebewoners, die zich bij het licht hunner lantarens kerkwaarts bega- n. Het was pikdonker. Nog altijd viel de sneeuw bij dikke vlokken. Hij had het dorp bereikt en naderde het kerkgebouw, uit welks vensters als ten zee van licht r buiten drong. Een enkel schot en uw lijden heeft opgehouden, 0 fluisterde hem de geest des kwaads andermaal in de ooren. Doch de stem van zijn geweten, die tot nu toe scheen gesluimerd te hebben, ontwaakte niettemin zitten. Waarom? Dit had hij zelf niet kunnen zeggen... I11 een paar minuten had Gabriel het bevel zijns meesters volbracht. Den gan- schen tijd had Hunefried sprakeloos voor uit zitten staren, als iemand die met de gedachten in de wereld der geesten dwaal:. Het was de houding die hem ei gen geworden was in het gevang, en welke hij in de eenzaamheid van het kluizenaar leven geenszins afgeleerd had; op deze volgde gewoonlijk de somberste neerslachtigheid of soms de razendste wanhoop. Hier ontbrak hem echter de tijd om tot eene van beide gemoedsaan doeningen over te slaan. Op den trap die naar boven l'.idde, werden strompelende stappen vernomen. Gabriel ging aan dc deur staan om te zien of geene hand toe te steken viel. Nestor lag met het hoofd over de sponde gebogen, en Hunefried zelf blikte met zekere nieuwsgierigheid naar den ingang der kamer. Weldra verscheen de hovenier en zijn zoon, een sterke jongeling, boven den irap. In eenen zeiel droegen zij eenen man wiens lijkachiige kleur en slaphan gend hoofd, eenen doode lieten virinoe- den. Op een gebaar van Gabriel, brach ten zij hunnen last binnen het vertrek en legden hem neder op de matras welke de en sprak hem toe Treed binnen in den tempel Gods, kniel neer voor de kribbe, geloof en aanbid Nog altijd galmden de welluidende klanken der klokken hoog in de koude winterlucht. Van alle zijden kwamen de geloovigen toegestroomd en traden de kerk binnen. Ook hij ging, hoewel schoor voetend, binnen en plaatste zich in een verborgen hoekje achter een pilaar. Ruim twaalf jaren was het geleden se dert hij den laatsten keer de kerk bezocht had. Een wonder gevoel maakte zich van hem meester, nu hij daar te midden der gelcovigen lag neergeknield. Hij poogde te bidden, doch kon geen woorden vin den in de beslommeringen der wereld- sche zaken had hij het bidden verleerd. Zijn oog was onafgewend op het hoog altaar gevestigd. De priester naderde in prachtgewaad het heilig Misoffer begon. In machtige klanken galmden de wellui dende orgeltonen door de gewelven der kerk. De zangers verhieven hun stemmen en weldra klonk het in vreugdevolle ak koorden Pu ER NATUS EST NOBIS. Er is ons een kind geboren, er is ons een zoon gegeven, die opzijn schouders het teeken van zijn koningschap zal dra gen. Met aandacht luisterde hij naar het ge zang hij voelde zich geroerd tot in het diepste der ziel. En toen de priester aan het altaar het blijde Gloria in bxcelxis Deo i) aanhief, zong hij, terwijl een traan hem langs de wangen liep, met 'net zang koor et in terra pax hominibus bon* volentatis. En vrede op aarde den menschen, die van goeden wille zijn. De ijskorst, die zijn hart zoovele jaren reeds omsloten had, was gebroken. Hij geloofde weer. De Heilige Mis was geëindigd. De geloovigen hadden het kerkgebouw verlaten. Een man lag geknield voor het kribbetje, waarin hetzelfde Kindje rustte, dat hij zoo dikwijls in zijn jeugd met be- wond: ring had aangestaard. Hij was diep in het gebed verzonken, zoodat hij niet eens den priester bemerkte, die zich naast hem kwam nederzetten. De genade Gods was in zijn hart ge daald en hij, die pas een uur geleden, met de wanhoop in de ziel, in het bosch had gestaan, gereed om zich het leven te benemen, die sedert twaalf jaren niet meer gebeden en zelfs het bestaan van God had geloochend, lag thans met ver morzeld hart in de vurigste aanbidding neergeknield. Zijn vrouw was met be klemd gemoed uit de Kerstmis huiswaarts gesneld, in de hoop er haar man te tref fen. IJdele hoop zij vond hem niet. Zij wachtte, zij bad. Drie, vier uren sloegen op de huisklok en nog was hij niet weer gekeerd. kamerknecht op den vloer verspreid had. De zoon des hoveniers groette beleefd en trok zich bescheidelijk terug. Arme jongelingzuchtte Nestor, den jeugdigen ouderdom van den binnenge brachte vaststellend. E11 zich tot den tuinman richtend Nulf, zegde hij, voel eens of hem het hart nog klopt Ik vrees dat hij dood is, mijnheer, gaf de hovenier te kennen, terwijl hij reeds knielde 0111 aan het verlangen zijns meesters te voldoen. De knaap schijnt een verren tocht gedaan te hebben het bloid dringt door de gaten en scheuren zijner schoenen, en zijne kleedeien ver raden eene vreemde afkomst... Hij leeft 1 riep hij opeens, doch het is ter nauwernood dat ik nog den hartslag waarneem... God zij geloofddankte Nestor, en vervolgens den blik smeekend tot den menschenhater keerend Hunefiied, ging hij voort, gij ver oordeeld mij om te stervenik ontvang die beslissing als eene verdiende straf uit Gods hand. Doch, cibarm u over dezen armen jongeling, die misschien langs de leidraden der Voorzienigheid onder dit dak is komen aanlanden Laat over dien ongelukkige nogmaals uw macht spreuk klinken, waarmede gij alleen, gij weleer wonderen verrichltet... Wordt voortgezet.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Denderbode | 1903 | | pagina 1