Voeding der Dieren, MELKERIJ. Volkswetenschap. Onze Vogelen. voor de rutabaga en de rapen. Men kan het nitraat in éénmaal toepassen vóór de zaaiing, een vierde voor het eerste ophak ken en een vierde na het uitdunnen. Voedergewassen in Juni te zaaien. Het kan gebeuren dat de landbouwer maar eene middelmatige opbrengst van voeder wint en dat hij, reeds in de maand Juni kan voorzien, hoe gering de voeder- voorraad voor den Winter zal zijn. Hij moeter dan op bedacht zijn, van eene nieuwe opbrengst voedergewassen te winnen en daartoe zal hij geen hoekje gronds, hoe klein ook, welk beschikbaar komt, laten ledig liggen bij zal er gewas sen zaaien welke ofwel groen, ofwel gedroogd of ingekuild kunnen verbruikt worden Er zijn talrijke gewassen, welke daartoe geschikt zijn en die in Juni nog kunnen gezaaid worden, met hoop opcén goede opbrengst: hij kan daartoe maïs benuttig en, onder andere de dikke gele, de cinquantino, de caragua ook de witte gierst, de moka, de sorgho, de wikken, de erwten, de kooien, de koolzaad, de mosterd, de spurrie en sommige gras planten, zooals het Italiaansch raygrass zijn daartoe geschikt. De gewassen kunnen ook in gemengde teelt gewonnen worden en een aanzien lijke opbrengst leveren. Ziehier eenige zaadmengsels aangehaald door M. Vil- morin 1. 35 kg. boekweit, 25 kg. dikke gele maïs, 25 kg. zomer-erwten, 7 kg. gierst en 7 kg. moha. 2. 25 kg. boekweit, 25 kg. zomerwik- ken, 15 kg. dikke gele maïs, 10 kg. witte mosterd en 7 kg. moha. 3. 25 kg. grijze zomer erwten, 25 kg^ zomerwikken, 10 kg. witte mosterd, 5 kg, gierst en 5 kg. spurrie. 4. 25 kg- grijze zomer-erwten, 25 kg. zomerwikken, 10 kg. Hongaarsche moha, 5 kg. gier t en 5 kg. alpist. Een ze<belangrijk punt in deze zomerte. is de vruchtbaarheid des gronds. Men moet niet uit het oog ver liezen dat de toepassing van meststoffen des te noodzakelijker is, omdat door de droogte de toevoer van voedingsstoffen niet zelden belemmerd wordt. Ook de nitrificatie der stikstof fan onderbroken worden door gebrek aan vocht. Wil men bijgevolg met kans op welgelukken deze teelten ondernemen, dan zal men eerst een halve bemesting met stalmest toepas sen en deze volledigen door 250 tot 500 kg. superphosphaat per hectare, 100 tot 150 kg. chloorpotasch en 150 tot 250 kg. chilinitraat, volgens de vruchtbaarheid van den akker. P. Fernand d'Amay. (Verboden nadruk) De voedergewassen namen, in 1913, de volgende oppervlakten van den Bel gischen bodem in Gemiddelde opbrengst 71.414 heet. voederbeet 63.775kg. 1.314 wortelen 28.890 - 159.871 aardappelen 20.647 93.264 i» gewone klaver 5 385 13.372 luzern 6.009 219.926 gemaaide beemd 4.046 137.921 - rapen (navrucht) 29.486 9.375 wortelen 16.674 23.006 spurrie 13.640 - De bereiding van het Voeder. Om de scheikundige samenstelling van de voedermiddelen te wijzigen kan men dezelve weeken, koken of laten gisten. Het weeken van droog krachtvoeder bestaat hierin, dat men dezelve vergruist en ze met een voldoende hoeveelheid water overgiet om het knauwen derzelve te vergemakkelijken. Deze bemerking hetft hetzelfde doel als het plett n of malen, doch is beterkoop. Het weeken kan koud of warm geschieden, met zuiver water, met p;kel of met aangelengde draf. De paardeboonen worden geweekt om ze gemakkelijker te doen verteren. 't Is door eenvoudig weeken, zonder kooken, dat men de hooithee en de u ma8hs in Engeland voor de paarden gereedmaakt. Ziehier hoe men, volgens M. Gouin, daarmede te werk gaat In een houten emmer brengt men twee liter haver, vermengd met 6 tot 8 centiliter lij ozaad daarop giet men ge noeg kokend water om het graan te bevochtiger. Daai*op legt men 1 liter tarwezemelen en de emmer wordt in een wollen deken gewikkeld. Vier of vijf uren later wordt het mengsel goed door- eengezet en aan de dieren gegeven dan mag er geen water meer te zien zijn op hetzelve, maar het moet eene soort van brij vormen. Ziehier eea ander handelwijzemen neemt 1 liter haver, een vierde liter lijn zaad, een vierde liter geplette paarde boonen, 1 liter garstemeel of zemelen, een handsvol zoutna vermenging legt men daarover 3 of 4 handsvol klaverhooi; men begiet met kokend water in voldoen de hoeveelheid om na drie of vier uren eene soort van brij te hebban. Men neemt dan het hooi weg en het mengsel wordt goed doorroerd vooraleer aan de paarden te geven. De aangeduide hoe veelheden zijn toereikend voor een eet maal van het paard. Ook ander meel of graan kan daartoe gebruikt worden. Hetgeen men hooithee noemt is be stemd voor zieke dieren, voor jonge die ren wanneer ze gespeend worden en voor moederdieren na het baren. Ziehier hoe mc-nzulken drank toebereidt: Men neemt 2 ilogr. goed hooi en daarop giet men hoogstens 5 liter kokend water, in een houten emmer, dien men goed dicht maakt. Na 6 uren weeken is de drank gereed deze bevat alsdan 16 t.h. van de eiwitstof, welke in het hooi bevat was, dit is, volgens Isidore Pierre, zooveel als er in efin liter melk voorkomt en vijftien maal meer minerale bestanddeelen. Het hooi, dat tot de bereiding gediend heeft kan, nadat het gedroogd is, aan het vee gegeven worden. E /enals het weeken, zoo heeft ook het token voor doel het voeder smakelijker te maken en den arbeid van het knauwen 'e verminderen. Door het koken ver dwijnt ook soms den een of andere smaak en wordt door een anderen vervan gen de verteerbaarheid van ameldonk wor it vermeerderd, maar die van de eiwitstof verminderd. De vocdermiddelen kunnen gebrand, gekookt of gestoomd worden. Door het koken vormt men eene soep, welke dan noodzakelijk met het voedsel moet mede worden gegeven, zooniet verliest men een voornaam gedeelte van de voedende bestanddeelen. Alle voedermiddelen kunnen gestoomd worden, doch daartoe is een bijzonder toestel uoodig. Vele voedermiddelen, welke voor vet- beesten bestemd zijn, worden gekookt, omdat men opgemei kt heeft dat gekookt voeder de vetvorming bevordert. Om arbeid te leveren is gekookt voeder niet zoo voordeelig. Het gisten wordt ook toegepast op sommige voeders en vooral op groen voeder, op suikerhoudend voeder en op mengsels van droog voeder met gesneden wortelen of knollen, waarbij dan gesui kerde voedermiddelen kunnen gevoegd worden. Het doel van het gisten is ook het week maken van de harde deelen en het doen ontstaan van een bijzonderen smaak, waardoor de eetlust der dieren wordt opgewekt. Vergeten wij echter niet dat elke gisting met een verlies van som mige voedende bestanddeelen gepaard gaat Geen krachtvoeder mag bijgevolg aan gisting onderworpen worden. F. Pirard Landbouw-Ingenieur (Verboaen nadruk) Teemsen en Afkoelen. Volgens de voorschriften zou de melk, onmiddellijk na het melken, vrij moeten zijn van alle onreinheden. In de praktijk is zulks onmogelijk. Vooreerst, op eenige zeldzame uitzonderingen na, worden nergens de noodige gezondheids- en ïei- nigheidsvoorzorgen genomen om melk van beste kwaliteit te verkrijgen. Waar zijnde inrichtingen, welke eene volledige reinheid eischen van de personen die moeten melkenreinheid op hun eigen pe.'soon, reinheid op de dieren, reinheid op de gebruikte werktuigen? Laat ons hier herinneren dat de persoon die het vee melkt, vrij moet zijn van be smettelijke ziekten en dat hij nooit in de handen mag spuwen om het schuiven der hand over de spenen te vergemakkelijken. Dit laatste gebeurt maar al te dikwijls. Vooraleer het melken te beginnen zou de uier en de spenen moeten gezuiverd worden van de aanklevende onreinheden, afgewasschen met lauw warm water en daarna met een zuiveren doek afgedroogd worden. Hemden en kleederen moeten volkomen rein gehouden worden evenals de werktuigen welke men gebruikt. Ein delijk moet men zorg dragen de eerste stralen melk niet op te vangen, omdat ze microben kunnen inhouden, die het be waren der melkbenadeelen. Zooals we hierboven reeds zeiden, al die voorzorgen worden meestal verwaar loosd, en zelfs wanneer men ze toepast, dan zullen er toevallig onreinheden in de melk voorkomen, zooals haren, huid schilletjes, stof, afval van het voeder enz. Al die onreinheden moeten onmiddellijk verwijderd worden en daarom moet de melk, zonder uitstel door twee boven el kander geplaatste teemsen gezift worden. Op de meeste hoeven stelt men zich te vreden met de melk door een tamelijk groven teems te gieten; doch, zooals dit bleek uit proeven van M. Professor Marcas, te Gembloers, zulk teemsen is onvoldoende. In den handel vindt men zeer goede dubbele teemsen, wier twee zijgvlakten ver genoeg van elkander verwijderd zijn om tezelfdertijd ook de melk te verluchten en de geuren weg te nemen welke de melk soms kan hebben. Hoe nauwkeurig het teemsen ook wordt uitgevoerd dit is toch noch niet genoeg om de melk tegen bederf te wrijwaren, want benevens bovengemelde onreinhe den, komen er in de melk nog allerhande bacteriën en kiemen voor, welke zich met eene verbazende snelheid vermenigvul digen,indien men geene bijzondere voor zorgen neemt, waaronder op de eerste plaats, het afkoelen. Deze bewerking heeft voor doel de warmtegraad zoo dicht mogelijk tot bij 10 centigraden te doen dalen, en zelfs lager, indien men over ijs zou be schikken. Op die lage warmte worden de mi croben niet gedood, doch ze blijven als verlamd, hunne ontwikkeling is gedwarsboomd, evenals hunne vermenig vuldiging en de melk blijft bewaard totdat, bij stijging der warmte, de gist- stoffen beginnen te ontwikkelen. Om af te koelen, worden verschillende stelsels gebezigd waarvan het meest gebruikte met omvloeiend water, waar bij de melk met eene dunne laag over het gegolfde metalen vlak vloeit, waar onder het water in tegenovergestelde richting vloeit. In de kleine melkerjjen, waar men maar weinig melk heeft om af te koelen en over geenen afkoeler beschikt, daar zet men de melkkruiken in koud water, ofwel stelt men ze bloot aan eenen luchttocht, na ze langs boven te hebben overdekt met een natten doek. The Dairyman (Verboden nadruk) HET ROODBORSTJE. Dit vogeltje brengt den Zomei door in onze bosschen en vertoont zich s. echts btj zijn vertrek in den Herfst of ij zijn t rut:komst in de Lente. Alleroodborstjes verlaten ons echter niet elk jaar zien wij er die ook 's Winters hier blijven dit zijn ofwel jonge vogelen die de guur heid van onzen Winter ii t kennende de noodzakelijkheid van heen te gaan i iet hebben ondervonden, ofwel zijn het ogeien die zich in een midden van over- loeiig voedsel bevinden en daardoor weerhouden worden. Z iodra het gure winterweder dan is aangebroken, zien wij ze rn de nabijheid der huizen, aldaar de warmste plaatsjes r pzoeken en zelfs de woningen binnen dringen, wanneer de koude hevig en de sneeuw overvloedig is. Daar leven ze dan rustig tot in de eerste warme dagen der Lente. Het roodborstje is zeer vroeg wakker reeds bij de eerste dagschemering hoort men zijn zacht en tender gezang in de diepte van het bosch. Het voedt zich met Y/ormen eninsecter, welle het met, veel behendigheid achtervolgt. Dik.vijls ziet men hetzelve, op den grond met vlugge sprongen en slaande met de vleu geltjes, eene vlieg achterna loopen. In den Herfst eten de roodborstjes ook doornbessen en andere kleine viuchijes daarom komen dan ook ele van deze nuttige vogeltjes in de lijsterstrikken te recht. DE MOTTEN. Zoodra de zonnige dagen verschijnen is de huismoeder bezorgd met het bergen van pelsen, wollen stoffen en winterkke- deren. Na uitkloppen en afboi stelen worden die voorwerpen indoozen gelegd, in kasten of laden geborgen, totdat de Zomer wederom voorbij is. Het zou onvoorzichtig zijn zich daar na met die kleedingsstukken niet meer te bekommeren, want men mag de aan vallen vreezen van sommige insecten, zooals de museumkevers, de pelskevers ea vooral de motsoorten. De museumkever heeft een klein ei vormig lichaampje van 2 tot 3 millimeter lengte hij is brui: en draagt op de- vleu geldeksels kleine gele, grijze of rosach tige puntjes, die daarop allerlei teeke- ningen maken. De museumkeveis leven in de L nte en in den Zomer op sommige gewassen zij dringen de huizen binnen om er hunne eieren te leggen. Uit die eieren komen geelachtige larven voort, welke bedekt zijn met zeer korte bruine haartjes, die langs beide kanten en aan het uiteinde van het lichaam een bosje vormen. De pelskever h eft een zwart of don kerbruin lichaam, van 5 millimeter lengte. Op eiken vleugel bemerkt men één of twee witte stipjes. Men vindt dit insect in de Lente binnen de woningen, waar het zijne eieren legt. De larve is iosachtig bruin haar lichaam is met haar bedekt en langs achter verheft zich een haarkuifje zoo lang als geheel het diertje. De pelskevers houden zich voor al op de pelsen, de tapijten, de hoorn achtige voorwerpen, terwijl de museum kevers het meer gemunt- hebben op verzamelingen van opgezettte dieren enz. Alhoewel de twee voorgaande soorten geene zeldzaamheid vormen en nogal menigvuldig voorkomen, hooit men toch veel meer over de schade aangericht door de larven van de motvlindertjes. Evenals dé twee vorige insecten rich ten de motten de meeste schade aan in de wollen stoffen, de pelsen, de pluimen, de zijden, het haar, enz. De motten zijn des te gevaarlijker, omdat ze zich w<_ten te verbergen door zich in te wikkelen in de haartjes van de stof waarop ze zich bevinden. De voornaamste motsooiten zijn de pels-en kleedermot (Tinea pelli- onella) de voddenmot T. sarcitella) de tapijtmot (T. tapezella) en de haar- mot (T. Crinella). Men keilt ook nog de meelmot, de vetmot, de wasmot, de kurkmot, enz. Om de motten en andeie insecten ver wijderd te houden, maakt men meestal j gebruik van insectenpoeder of sterkgeu- rende stoffen, welke men in de kisten, kasten en laden brengt. Men gebruikt, bij voorbeeld, naphtalien, kamfer, pyre- i ther, peper, phenol, benzien, terpentijn, 1 enz. Vooral de naphtalienbollen werden j kortelings veel met dat doel gebruikt. Thans worden ze meer en meer ter zijde gelaten. Ook is de kracht derzelve om de ir secten verwijderd te houden op verre na niet bewezen integendeel de j meeste geleerden die zich daarmede heb- j ben beziggehouden zijn het eens om te bevestigen, dat de kracht van naphtalien j als insectendoodend eerder moet betwij feld worden. Volgens Marcellin Berthelot heeft de naphtalien geene insectendoodende t kracht, zij houdt slechts ten zeer klein getal insecten op afstand en zij veihin- dert geenszins de motten in hun vernie lingswerk op de stoffen en pelsen. M. M. Lecaillon en Audigéh<bben zich ook met dit vraagstuk beziggehou- den en de uitwerking van naphtalien gadegeslagen in de huizen en in het labo- ratoiium. Zij hebben slechts een zeer geringe uitwerking bemerkt in de dicht ste omgeving van den naphtaüenbol. Wil men bijgevolg eenige uitwe,4-ing hebben van den naphtalien, da.^ de kkederen en pelsen opgesloten zijn in doozen of zakken, welke zoo ondoor dringbaar mogelijk zijn. Het gebruik van naphtalien, zegt M. Marre, is niet anders dan eene huiselijke dwaling al wat blinkt is geen goud en j al wat stinkt is niet insectendoodend Het gebruik van naphtalien is zelfs niet van alle gevaar ontbloot de uitwa semingen van deze stof zijn ongezond, zoodat men het bezigen van naphtalien in de woningen om stoffen, pelsen enz. te bewaren moet afkeuren. Wat men het best kan doen om stoffen en pelsen te bewaren, is dezelve goed dicht insluiten, na ze zorgvuldig uitge- j klopt en afgeborsteld te hebben. Men kan ze in papier wikkelen na er eene sterkriekende, doch niet schadelijke stof j te hebben ingedaankamfer, peper, takak zelfs kan hiertoe gebruikt worden. Deze geuren, indien ze al niet te aange naam zijn, zuilen toch wel even goed zijn als de stinkende uitwasemingen der naphtalienbollen. F DE VlNESkY (Verboden nadruk) Om de insecten van de hennen te ver wijderen strooie men tusschen de veders solferbloem, pyretherpoeder, bertram- poeder, ofwel wrijft men de vleugels langs onder in met een mengsel van olie I en petrolindien het getal henden te groot is om dit middel toe te passen, kan men deze stoffen vermengen met het zand, waarin de hennen de gewoonte hebben zich te poederen.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Denderbode | 1914 | | pagina 4