Zondag 12 December 1915
5 centiemen het nummer
70'" Jaar N° 4685
KATHOLIEK NIEUWS' EN AANKONDIGINGSBLAD
OORLOGS-GEDICHTEN.
ftLMAN&CH
P1TT0RESQUE
Wie is de moordenaar
Dood van den vader van
HLBBECHT BODEUBBCfi.
Kronyke
DE DENDERBODE
Abonnementsprijs 3 frank 's jaars.
Men schrijft in te Aalst
31, KORTE ZOUTSTRAAT, 31
DRUKKERUITGEVER
VAN DE PUTTE-GOOSSENS
AANKONDIGINGEN
Kleine één maal 0,75 fr.twee maal 1,25 fr.
Gewone annoncen 0,15 fr. de regel.
Vonnissen, sterfgevallen, enz. 0,50 fr. de regel.
Dikwijls te hérhalen volgens akkoord.
Aalst, den 11 December 1915.
II
Na den Veldslag.
De zon verdween in purpergloed.
Op 't slagveld doomt het vergoten bloed...
Gelijk de lawien
Van de rotsen holt.
Met dood en vernieling
De dalen volt,
Zoo heeft daar gewoed
De schrikkelijkste strijd,
Vol helschen wellust, wijd en zijd
Gedanst in het bloed...
En thans, thans liggen ze allen daar,
Half dood, gansch dood, verminkt, verscheurd,
Wen hoog, als een lijklamp, somber en naar,
De fletsche maan over 't slagveld treurt.
En bij dat doodsch geglim der maan,
Zoo gij wel toezaagt, zoudt gij licht
Een arm zien smeekend opwaarts gaan,
Terwijl een pcerschblauw aangezicht
Ten hemel staart, een bloedige mond
Hol zucht... tot loodzwaar, op den grond,
Die arm
Weer neerploft met een reutelend gekerm
Ofwel, ginds aan de delling, waar
Die kreten stijgen, zoudt ge een schaar
Van raven, bloedige snavels open.
Den klauw met helschen lust zien doopen
In 't lillend ingewand der doón.
Wen, licht, een wreed verminkte zoon,
Gevallen naast zijn vair, den grijzen,
Diens lijk met zijne borst bedekt,
Hem, stervend zelf, tot weer verstrekt.
Een schouwtooneel, waar zelfs
de stoutste zou bij ijzen.
Pol de Mont.
(Eeu peypc-krabbel.)
DeïfiSmis neernjK.
Op schemer-blauwe kimmen, rondt de
hemel, eindeloos.
Legioenen starren krielen in de mel-
kig-getinto luchten, en de maan giet
stroomen zilver over het landschap.
In haar nevelig licht ligt het koren,
als een zee wier baren stolden en verste
ven, over de velden uitgestort, roerloos
en grijs.
De hoornen laten hun welige loover-
waaiers, zacht als fluweel, opengaan
onder de starren. Over de klare wegon
lengen hun lange schaduwen, en ver
schuiven geruischloos met den tragen
tocht der maan door het onmetelijk
nacht-azuur.
Af en toe doet de koelte hun blaren
ritselen, in een lang-gerekt diep-ademend
geruisch, dat stil wegvloeit als een
watertje.
De nacht is heerlijk.
Een nacht om te droomen.
Een nacht om te minnen.
En uit de verten, over de wegen waar
hellicht ligt neergevlijd als een blank
gaas, onder de kruinen die lyze verwui-
ven in een beving van opalen glansen.
komen er menschen aan. Mannen, vrou
wen, kinderen.
Ze komen aan processie-wijs.
Hun oogen zien droef op naar de star
ren.
Hun oogen vol leed en onrust, zien
smeekend op naar den hoogen vrede en
de peillooze vreugde der wijd-gestarnde
transen.
Paternosters glijden door hun handen,
die week-heldor zijn van de maueklaarte
En van hun lippen, in een rijzing en da
ling van fijne eu zware stemmen, bromt
een gonzing op van beê-geluid dat als
een zacht-rimpelende golfslag is door de
nacht-stilte.
Daar gaan grijsaards die op den boord
van hun graf, het klokken-gebons en
't wapen-gekletter als eeu orkaan van
haat en moord-zucht over do wereld
hoorden razen. Nu dragen zij in hun
arme kranke hersens ontzettende beelden
eu visioenen, en deslaap ontvlucht hunne
getaande en gebroken oogen.
Daar gaan vrouwen die 't betreuren dat
zij ooit de moederweelde hebben gekend,
dewijl het zwaard van den oorlog zonder
gena eerst hun eigen hart doorstootte,
alvorens het zijn weg zocht naar het hart
hunner zonen of mannen.
Daar gaan meisjes die het zalig uur
vloeken waarop hun lippen het eerste
liefdewoord hebben gesproken en den
eersten liefdekus ontvangen, dewijl die
gene op wien zij al de teederheid en do
warmte van hun hart met volle slroo-
men hebben uitgegoten, thans staat onder
den vuur-bliksem der kanons
op het
£elu£'- JüJJ. roode-laai- vaujiet brandend dorp
groote rijke liefde
scherven, en hen blijft niets over dan do
machteloosheid van hun verlangen, en
de wanhoop van hun wee.
Daar gaan kinderen die met een tril
lend zieltje, en verwonderde angstige
kijkers turen naar de rustige pracht van
den bloeienden starren-hemel, en zich
afvragen welk een ramp er toch op de
aarde mag neergekomen zy'nom alzoo
des nachts, in den maneschijn, te moeten
gaan beevaarten midden dien stoet van
menschen met bekommerde, smart-bleeke
gezichlon. Waar is vader nu Waar is
broeder Over eenige dagen stonden zij
nog zoo vroolijk met de pik te kappen
in 't zon-gouden graan, en 't leven was
één lied
En onder den wijden starren-hemel,
tusschen ruischonde geurende linden,
wacht een raamverlichte kapel op al die
biddenden en lijdenden.
De nacht is heerlijk.
Op schemer-blauwe kimmen, rondt de
hemel, eindeloos.
Daar heeft een helsche worsteling
gewoed.
De kanonnen hebben met daverende
donderslagen de lucht doorschourd.
Mannen in vollen levenskleur, mannen
jong en schoon als bloemen, hebben ge
vochten als leeuwen, gekapt 011 gekor
ven als tijgers, zijn neergebliksemd of
neergestoken geweest als een hoop wild.
Aan den einder gelijk een reuzige,
roode fakkel is een dorp aan 't branden.
Bij poozen klinken hier eu daar ge
weerschoten, als seinen door den nacht.
Soms, ergens in de verte, buldert de
basstem van een kanon.
Dan hangt weer de stilte slrak-gespan-
nen over de vlakte.
Daar liggen veel lijken.
Daar liggen er met hun gezicht plat
tegen den grond gesmakt, de vuisten
krampachtig als klauwen toegesloten,
de beenen stijf uitgestrekt.
Daar liggen er op den rug, hun krijt
wit gelaat gewend naar Be maan, hun
oogon toe, hun mond wijtï open, en om
dien mond een trek van w^reede, schreeu
wende pijn.
Daar liggen rompen va$ paarden, met
hun pooten in da hoogte.
Daar verkruiprn gekwetsten, eeu
hand vast gedrukt op de afzichtolyke
wonde die zij dragen ia hun lijf, met
oogen die wild staan van den schrik en
van het lijden.
Daar verroeren witte lippen.
Daar is gemompel van kreunende
stemmen... Daar klinken gesmoorde vloe
ken... Daar lispelen gebeden en smeeken-
de woorden. Woorden zoo eindeloos
smeekend en biddend dat zij steerien
harten moeten breken...
Alles is weer stil
Starren pinkelen en vonkelen met
duizenden.
De inaau hult het slagveld in een zil
veren doom.
'I Is een heerlijke nacht.
Een nacht om te droomen.
Een nacht om te minnen.
O wreedheid van het mensclidom
Jef Crick.
Verkrijgbaar ten bureele van de
DENDERBODE, 3i, Korte Zout-
straat, Aalst
voor 1916. Prijs o,5o
Wie eenige genoeglijke uren,
zoowel in ernst als in luim wil
doorbrengen, koopt dien almanak.
Slechts nog eenige exemplaren
zijn verkrijgbaar.
(8* Vervolg.)
Ongelukkig kind riep de heer
Lepage met afgrijzen.
Verder verhaalde Sofle haar avontuur,
en toen zij op de nederigste wijze meldde
hoe zij zich tusschen de roovers had
geworpen, riep haar vader met de groot
ste ontroering uit
Groote Hemel Sofle Maar ik
herhaal het, gij waart krankzinnig op
dit oogenblik. Ongelukkige dacht gij
dan niet aan het lot dat u wellicht
wachtte
Neen, ik dacht alleen aan de ongeluk
kige gevangenen. Ik heb Leondari ge
smeekt hen in vrijheid te stellen, hij
heeft mij dit toegestaan en zij zijn reeds
op weg naar Athene.
En die bandiet heeft u laten heen
gaan, nu gij zijnen schuilhoek kendet
Eeret wilde hij mij houden, maar ik
heb gezworen hem niet te verraden, en
toen heeft hij mijn vertrek toegestaan.
Ik begrijp dat ik vermetel ben geweest
nochtans na den goeden uitslag dien ik
gehad heb, betreur ik mijn gedrag niet
't is aan mij, dat die Franschen hunne
vrijheid te danken hebben en het geluk
hunne oorente hebben behouden, welker
verlies hun vreeselijk zou misvormd heb
ben. De graaf Alfred Beaucourt, die een
man is van zeer hoog aanzien, heeft mij
ook met warmte zijne diepe erkentelijk
heid betuigd.
Ik begrijp mijne dochter, dat ik u
te veel vrijheid heb gelaten, sprak mijn
heer Lepage op ernstigen toon. Het
avontuur van dezen dag zal voortaan
voor mij eene oorzaak van ongerustheid
zijn. Van 't oogenblik dat de roovers
weten, dat zij in uwe macht zijn, zullen
zij u wantrouwen. Leondari heeft u zijne
schuld afgedaan en zal zich vrij gelooven
u voortaan te vervolgen. Sofle, ik voor
zie dat deze jammerlijke zaak ons voor
de toekomst veel zorg zal baren, en in
moeilijkheden zal brengen.
- Vader riep het meisje ongeloovig
uit.
Hij maakte zich zacht van haar los,
stond op en liep onrustig de kamer op en
neer.
- Wij zullen uit het toevluchtsoord
verdreven worden, waar ik mij vijftien
jaren lang verborgen hield, riep hij uit
en zijne stem verried ernstigen kommer
en groote smart. Na eene zekerheid van
jaren lang, naakt wederom het gevaar.
Ik denk niet aan mij zeiven, want ik heb
reeds zooveel ellende ondervonden als
een mensch verdragen kan, maar ik
vrees voor u, Sofle. Gij moogt onzen
eigendom, niet weder zonder geleide ver
laten. Gij moet uwe eenzame ritjes en
wandelingen opgeven
Dat zal ik ook. Gij maakt mij be
vreesd. Maar Leondari zal het niet wagen
De - DENDERBODE als vlaamschge-
zind orgaan, mag het nieuws niet ver
zwijgen dat ons uit Rousselaere is toege
komen, de vader van den beroemden
genialen dichter Albrecht RODENBACH
is aldaar overleden op 25 November 11.,
in den gezeurenden ouderdom van 91 ja
ren. De begrafenis welke in andere tijden
voorzeker haren weerklank door gansch
vlaamsch België, en ook daarbuiten, zou
gevonden hebben, heeft thans in stilte
plaats gehad. Met het heengaan van den
vader die zoolang door de dood gespaard
bleef, en het groot geluk had, in 1909,
aan de nagedachtenis van zijnen wonder-
begaafdon zoon, een standbeeld te zien
oprichten in zijne geboortestad komt
thans weer voor onzen geest het beel l
staan van den grooten dichter, die zoo
vroeg, in de volle ontluiking van zijn
heerlijk talent naar het graf werd ge
dragen... Kwarae Albrecht Rodonbach
nu terug, dau zou voorzeker zijn manne
lijke ziel van weedom trillen bij 't aan
schouwen van al het lijden dat over zijn
vaderland is neorgekornen. Maar, dan
zou ook zijn kloeke stem weer roepen
total de Vlamingen Geen tweodracht
gezaaid 1 Geen oproerige gedachten of
droomen onder't volk verspreid! Allen
eensgezind en broederlijk in 't gelid, tot
weer het uur der Vrijheid is geslagen I...
DENDERBODE zal nu en dan van
den te jong gestorven kunstenaar die
A. Rodonbach was, een gedicht mededee
lenen aldus zijn werk doen kennen en
waardoeren.
VERSCHOVEN tot de toekomende
week, het vervolg van het Parlement
over den Aftocht van Moscou in
1812.
ofte Merckweerdige geschiedenissen
't sedert het jaar 1780
inhoudende het besonderste voorgevallen
ten tijde der Brabantsche en Fransche
Revolution, etc.
(10e Vervolg.)
De onlusten gaan voort Ge
neraal Muray wordt op de Groote
Markt te Brussel door het volk
uitgejouwd. Een Keizerlijke
Dragonder wordt doodgeschoten.
Algemeene beroerte.
Dan verscheen Muray op de merekt
om naer de Staelen te gaen zy sloten
hem in eenen balaillon carrée. Dan be-
gonst het volk met menigte te versaeme-
leu, zoo dat Muray op zijn gemak niet en
was. Afkomende van het stadhuys, be-
gonst het volck hem uyt te schreeuwen
en ou ou te roepen, zoo dat de
mij leed te doen en wat zou ik anders te
•eezen hebben
Dat kan ik u niet zeggen, mijne
dochter Ik ben angstig en bekommerd.
Als Leondari het u lastig maakt, dan
moeten wij ons huis, dan moeten wij
Griekenland verlaten
De oogen van het meisje schitterden.
O dat is mijn eenigste verlangen
riep zij uit ik houd veel van het land
der Hellenen, maar ik ben die eenzaam
heid, die afzondering moede. Waarom
zouden wij niet naar Frankrijk gaan
Ik zal Frankrijk nooit kunnen
weerzien, zegde hij. Dus daarover geen
woord meer, Sofle, ik bid het u
Nooit had het meisje haren vader zoo
over het land harer geboorte hooren
spreken. Nimmer had hij iets tegen haar
gezegd, noch over hare familie, noch
over hare jeugd, noch over de oorzaak
van zijn verblijf in Griekenland. Nimmer
had hij haar over hare moeder gespro
ken. Ook had zij instinktmatig begrepen,
dat er een smartelijk geheim bestond in
het leven van den banneling, en zij had
er zich wel voor gewacht hem over het
verleden te ondervragen.
- Arme vader riep zij uit, zich om
zijnen hals werpende, gij hebt veel ver
driet gehad Is het... is het de dood van
moeder
Mijnheer Lepage verbleekte.
Zwijg Sofle, sprak hij met hee-
sche stem. Spreek mij niet over haar
vrijwilligers hem rondom moesten be
sluiten, en hem naar het hof conduise-
ren, (geleideü) want zy en costen met het
volck geenen weg, hetwelck agter en
rond hem al lijd schreeuwde. Komende in
den Magdaleenen steenweg, (straat)
kwam daer eenen kyserlyken dragonder
aengereden, den welcken dat siende,
wilde zig daar tegen stellen om Muray
uyl de handen te haelen; maer zynen sa
bel getrokken hebbende, kreeg hij eene
scheut dat hij van zyn peerd viel, en
corts daernae is hij gestorven, hetwelck
eenen allarm gaf de geheele stad door.
- Meu sag langs alle canten de patrouil-
lens te heen. Integendeel begonsten de
vrijwilligers en andere burgers hen ook
te voorsien; men sag deselve langst alle
canten waepens, poeder en canonballen
haelen, met een menigte van jongens
achter hun, dewelcke voorsien waeren
van casyesteoneu ikassei-steenen). en alle
de kyserlycke (soldaten) die sy tegen
kwaemeu, het sy soldaat ofte officier, die
wierden van het volck uytgeschreeuwd;
maer alles verginck stil. Het savonds sag
men op veele plaetsen de casijesteenen
uytdoen tegen den volgenden dag
('t Vervolgt.)
MMR** Belangrijk
Bericht.
Binnen kort komt van de pers onze
Jaarklapper
Almanak voor den Vlaamschen
Haard voor het schrikkeljaar O.H.
Jesus Christus 1916,
op schoon kloek papier gedrukt, ruim
100 blz.. inhoudende en die verkocht
wordt aan 25 centiemen.
Hij is bijzonder puik opgesteld en
houdt eene menigte van ernstige en
luimige verhalen in, die de lange win
teravonden aangenaam en kort zullen
maken. Een weerkundige die jaren
lang, de zon en de maan en de sterren
heeft bestudeerd, heeft zich dit jaar
gelast met de weer-voorspellingen in
den JAARKLAPPER die door
iedereen graag zal worden gelezen.
Bericht aan ae liefhebbers Er is
ook gezorgd voor keurige gedichten
en de raadsel-vrienden zullen insge
lijks hunne gading vinden in den
GROOTEN RAAD S EL PRIJS-
KAMP
Men zal er ook eene pracht-verza-
meling van allerlei schoone en wijze
spreuken in aantreffen, welke ont
leend zijn aan de beroemdste geleer
den, schrijvers en wijsgeeren van
oude en latere tijden. Een echte
goudmijn van levenswijsheid
Kortom, al wie onzen almanak
koopt, zal daarmee eenige prettige
en gezellige uurtjes weten door te
brengen
Men vraagt verkoopers in alle
gemeenten.
het verleden moet voor u een geheim
blijven, in het belang van uw geluk
Het meisje huiverde. Wat konden de
woorden van haren vader beteekenen
IV.
Graaf Alfred Beaucourt in het huis
van Gerard Lepage.
Daar deed zich bet gedruisch van stap
pen hooren, cn de klank van verschei
dene stemmen drong tot hen door.
Do huishoudster trad haastig binnen en
zegde
Meester, een der gevangenen van
den bandiet Leondari is onderweg ziek
geworden en is in-de hut van den wijn
gaardenier Batto gebracht. Zijn vriend is
naar Athene gegaan, om daar hulp te
zoeken. Maar, daar de vrouw van Batto
nu ook ziek is en den vreemden nu niet
kon verzorgen, heeft de wijngaardenier
gemeend hem hier te mogen brengen.
Hij is op de warande, in eenen draag
stoel en verzoekt u, hem onder dak te
nemen, totdat zijn vriend hem naar
Athene kan terugbrengen. Hij is de graaf
Alfred Beaucourt.
Dat men hem in de logeerkamer
brenge, haastte zich Sofle te zeggen, ter
wijl haar vader onthutst, niet in staat
scheen te antwoorden.
De dienstbode ging heen en mijnheer
i Lepage mompelde treurig
i Zoo het noodlot mij opnieuw be
dreigen O mijn God 1 spaar ten minste
mijn schuldeloos kind.
Alfred Beaucourt was in eene groote
prachtig gemeubelde kamer gebracht,
welker glazen deuren op de waranda
openden.
Daar hij niet in staat was zich staande
te houden, was hij door de zorg van
zijnen dienaar Philippe onmiddelijk te
bed gelegd.
Gelijk wij weten, was de gevangene,
gedurende de verloopen maand, in het
hol van den bandiet gedwongen geweest
op den vochtigen grond te slapen en had
daar de kwaal opgedaan waaraan hij nu
vreeselijk leed.
Als de dokter maar dadelijk komt,
zegde Philippe, ik hoop toch, dat hij met
mijnheer Bertin medekomt.
De jonge graaf, die zijne oogen had
gesloten, toen men hem te bed legde,
opende dezelve en keek Wonderlijk om
zich heen. De smaakvolle weelde welke
hem omringde stak in de hoogste mate af
bij de ellendigheid van de spelonk, waar
hij tijdelijk had moeten verblijven.
Waar zijn wij vroeg hij.
Wellicht in het meest afgelegen
huis van geheel Griekenland, antwoordde
Philippe 't is een prachtig landgoed en
goed gelegen ik veronderstel dat de
bewoner oen rijke Griek is, die de een
zaamheid lief heeft.
(Wordt voortgezet).