Van Beroemde
Bekeerlingen
DG HFIBCDI fan mOSGOD
DE FAMILIE ALISTOC
KHTH0LIEK NIEUWS- EN HHNKONOIGINGSBLaO
Aftocht
BIJBEL-FIGUREN.
j Zondag 1 Juli 1917
o centiemen het nummer
7 Is* Jaar IV0 4762
Week-Kalender.
DE DENDERBODE
Abonnementsprijs: 3 trank 'sjaars.
Men schrijft in te Aalst
31, KORTE ZOUTSTRAAT, 31
DRUKKERUITGEVER
Van de Putte-Goossens
AANKONDIGINGEN
Kleine één maal 0,75 fr twee maal 1,35 Ir.
Gewone annoncen o,ï5 de regel.
Vonnissen, sterfgevallen, enz. 0,5® d® regel.
Dikwijls te herhalen volgens akkoord.
Aalst, den 30 Juni 1917.
JULI.
1 Zondag, 5. na Sinksen. Dierbaar bloed
O. H. J. C.
2 Maandag, O. L. V. Bezoeking.
3 Dinsdag, H. Hyacinthus, m.
4 Woensdag, H. Odon, bis.
5 Donderdag, H. Antonius-Maria Zaccaria.
6 Vrijdag, Octaafdag der H.H. Apost.
7 Zaterdag, H.H. Cyrillus en Methodius.
Van Vrouweleven.
- Wat naai je daar van blank satijn,
O kweelend spelend kindekijn
Wat plooi je, wattooi jezóo mooi en gezwind
-Een bruidskleed voor mijn poppekind.
- Wat naai je daar van blank satijn,
O blozend, droomend maagdelijn.
Terwijl er zóo vroolijk je harteken slaat
- Ik naai mijn eigen bruidsgewaad.
-« Wat naai je daar zóo têcr, zóo fijn,
Het kon wel een elfekleedje zijn,
Vol fladderende kantjes en vlinderig lint
- Ik naai een döopskleed voor mijn kind.
-Wat naai je daar van blanke zij
Het lijkt wel een engelenkleedij.
O moeder je weent er je oogen bij blind...
- Ik naai een doodswd voor mijn kink.
Hélène SWARTH.
11.
Henri Lacordaire.
8e Vervolg.
Aalmoezenier. Nieuwe studieën.
Lacordaire en Napoleon. Strijdvaardig.
Pas is hij priester gewijd of oen schit-
terende plaats -aan hel roraeinsch hof.
plaats die hem later tot de waardigheid
kardioanLaar laten stijf» hebben.
wordt aan Lacordaire aangeboden. Dit
verleidend aanzoek kan hero echter niet
bekoren en hy wijst het af. Dan wordt
hy aangesteld als aalmoezenier van het
klooster der Visitatie, waar do goede
zusters zyn predikatiën bewonderen zon
der ze wel altijd goed te vatten. Hier
leidt de jonge priester terug een echt
kluizenaarsleven, en hij neemt dien tijd
te baat om maar altijd aan te studeeren
eu dieper te dringen in de kennis der
eeuwige waarheden welke de godsdienst
ontsluiert. Zijn moeder komt hem soms
bezoeken, en dan, zijn eenzaamheid zien
de. klaagt zij Henri gij bobt geen
vrienden Inderdaad, don vriend naar
zyn hart, den vriend dien de Wijze in den
by bel boven alle aardsche rijkdommen
roemt, had hij nog niet gevonden, doch
de dag was niet lang meer uit die hem
op zijn levensbaan zetten zou.
Onderwijlen brieft hij zijn indrukken
trouw voort aan zijn studiemakkers, en
wat hij daarin schrijft leert ons zijn ge-
74 Mengelwerk. Nadruk verboden
in 1812.
Groot Historisch Verhaal.
(Getrokken uit het vermaard boek van
Graaf Philiep de Ségur, Generaal, di®
den veldtocht meegemaakt heeft).
Dit aftochtsplan van den Zwitser-
schen generaal beviel aan den keizer,
doch zijn fierheid druischte er tegen
in en hij hoopte nog altijd een grooten
slag te kunnen slaan alvorens Rusland
te verlaten. Met die bedoeling doet
hij Dodde, een generaal der genie,
komen en vraagt hem inlichtingen
over de stelling van Wittgenstein, die
met een derde vijandelijk leger op een
hoogte nabij Smoliany lag verschanst,
en onzen rechterflank bedreigde.
Dodde antwoordt dat wij geenszins
bij machte zijn die stelling te bestor
men of in te nemen. Alsdan ziet N apo-
leon zich gedwongen ook vaarwel te
zeggen aan dienlaatsten glorie-droom,
en hij besluit eindelijk dat wij langs
Borizof over de Berezina zullen al-
trekken, zooals de zwitser Jomini
aangeraden had. Hij beveelt aan ge
neraal Eblée met acht kompagnieën
sapeurs en pontonniers, onder het
geleide van Jomini, onzen overtocht
aan de Berezina te gaan bereiden.
Tevens lucht hij nogmaals zijn spijt
in schampere woorden Waarom,
roept hij, bezit ik geen enkel magazijn
of steupunt meer dat mij zou toelaten
hier stil te houden en te toonen aan
Europa dat ik nog steeds te strijden
en te overwinnen weet Nu valt het
wel hard te moeten wijken zonder
vechten, alsof ik een vluchteling wa
re
Al zijn plannen en illusieën lagen
moed en zijn levonsplannen gedurig beter
kennen. Hij pakt de reuzige studie der
godgeleerdheid beslist aan, en wil dit
maal aan de bronnen zelf gaan putten:
V» De kracht ligt in de bronnen, schrijft
hij, en ik begeer tot daar te gaan.'Het
werk zal lang zijn, des te meer dat ik
op mijn weg alles verzamel wat mij
- dienstig zijn kan voor de verdediging
van het katholicisme. Ik heb de hoofd-
- lijnen hiervan nog niet vast bepaald,
- doch de materialen moeten mij aan de
hand gedaan worden door het heilig
Schrift, de kerkvaders, de geschiedenis
on de wijsbegeerte. Al wat ik tot nog
toe over godsdioustrerdediging las,
- schijnt mij zwak of onvolledig.
Wij lezen in het leven van Napoleon
dat hij als jonge artillerie-luitenant., 11a
zijn eerste schitterend militair optreden
in het burgerlijk leveu teruggekeerd,
eenzaam en verdoken rerbloef op een
zolderkamerken, terwijl de groote poli
tieke gebeurtenissen in aantocht waren
die heel Parijs zouden beroeren. Daar,
met zijn strijdplannen en de wereldkaart
bij hem, leverde hij zich aan zijn gelief
koosde krijgskundige studieën over
daar werd in stillen arbeid de macht ge
baard die eenmaal ten keizerstroon klim
men zou en koningskronen uitdeelen.
Alzoo, terwijl het in de lucht reeds
rumoerde van stemmen die de volkeren
in heeten kamp tegen elkaar deden
storm loopen op het strijdterrein der
gedachten, zat Lacordaire rustig en af
gezonderd zijn geest te verwijden en te
verdiepen in de theologie die meer om
vat dan de wereldkaart. Het is een
oceaan, schreef hy, waarvan God overal
het strand uitmaakt.
Daar ook bereidde hij strijdplannen,
maar het was niet om met het zwaard te
kappen on menschen te moorden, doch
om met het woord licht te zaaien in de
geesten en vrede in de harten. Daar werd
in studie en gebed die andere macht ge
baard, niet om met schallende krijgs
trompetten en rommelende ka»j^s de
moe-Iers te doen sidderen, doch icftén
wereld van zieien te veroveren n '9Mde
weergalooze schoonheid van don katho
lieken godsdienst.
Beiden veroveraars, maar hoe verschil
lend van levensideaal
De eerste die de volkeren als koren
velden doet neermaaien, om met dien
bloedigen menschenoogst de schuren van
den oorlogsgod te vullen en de tweede
die het stralende Kruis boven de menigte
heffen zal om te zegenen en te verbroe
deren, om wonden te heelen, om aan de
armen en misdeelden de blijde beloften
der eeuwigheid te brengen
En terwijl de jonge artillerie-luitenant,
verteerd van roemdorsl, in den schemer
zijner zolderkamer zijn oogen reeds
blind staart op de laaiende glorie der
toekomst, hooren wij den jeugdigen
aalmoezenier met een luchtig misprijzen
spreken over de menschelijke groot
heid
- Wij beginnen van jaren te worden,
zegt hij, en 1111 dienen wij het leven
anders aan te schouwen dan met den
zonnigen blik der jeugd. God heeft
den mensch niet geschapen voor den
roem, die door zoo weinigen verwor-
ven wordt, en dien zoo weinigen schat-
ten wanneer zij hem bereikt hebben...
God ziet veel te goed de kleinheid der
werold in, om aan zijn schepselen zulk
een nietig levonsdocl te hebben kun-
neu geven hy schiep de starren om
ons daar afkecrig van te maken.
Elders schrijft hij over zijn eeuw deze
prachtige beschouwingen
- Al wat nu nog hoven het gewoon
- peil staat., zal door het katholicisme
stijgen. Gij moet het zien evenals ik
indien gij do gang der wereld nagaat.
De maatschappij is op heden onbe-
kwaam iets voort :o brengen haar
schoot kan geen gro >t man meer ba-
- ren. Gelijk een vrouw uitgeput door
de zonde, heeft zij gedacht dat de vrij-
heid hare borsten verjeugdigen zou,
en uit de paleizen tredend zegde zy tot
do massa hier ben ik Doch zij 011 de
- massa zijn bijeengekomen gelijk de
Zonde en de Dood in het verhaal van
Milton. De jeugd eenmaal ton onder
gegaan, kan slechts door de onsterfe-
lijkhcid herboren v.orden. Dé deugd
en het genie eenmaal uitgedoofd, her-
- leveu slechts door het geloof... -
Aan het einde van h. t jaar 1828 wordt
hij hulp-aalmoezenier .11 het collegie van
Hendrik IV benoemd. Fier ook blijft hy
aanhoudend studeeren n leest de werken
van Augustinus, Plato, Artstoteles, Des
cartes, priester Lamincinais en de kerke
lijke geschiedenis. Nieis is to veel voor
dien machtigen geest. Nu nadert de tijd
dat zijn eeuw, die fc-hoefte heeft aan
leidende mannen, hem uit zijn cel zal
komen lialcn, en hem vooraan plaatsen in
de rij van dozen die strijden voor Vrijheid
en Kerk.
('t Vervolgt).
van Mc'/.ou I
Lezen in dit nummer en de volgende
den WONDERBAREN AFTOCHT VAN
MAARSCHALK NEY, die vier dagen
met zijn soldaten omdoolde tusschen
den vijand.
Nu gaan wjj aan den OVERTOCHT
DER BEREZINA en verder, de laatste
stuiptrekkingen bijwonen van Napo
leon's stervend leger. Schrikkelijke
bladzijden
Van vele zijden werd er ons reeds
gevraagd dezen boeienden geschied
kundigen feuilleton in afleveringen uit
te geven. Niettegenstaande den steeds
stijgenden papiernood zijn wij voor
nemens aan dit verlangen te voldoen,
om aldus een werk van geschiedkun
dige en letterkundige waarde in Ieders
handen te brengén. Weldra meer
hierover.
verbrijzeld. Binnen de tijdsruimte van
vijl dagen hadden de ongelukken zich
opeengestapeld. Den 20 November
bevind hij zich nog te Orcha, en vóór
hem grijnst de toekomst zwarter dan
ooit. Minsk, de groote stad waar
magazijnen en allerhande voorraads-
bronnen ons wachtten, viel in de han
den der russen. Onze achterhoede be
stond niet meer onze linkerflank zag
zich bestookt door het korps van
Kutusof, en een ander leger, opruk
kend door Wolhynieën, dreigde onzen
weg te stuiten aan de Berezina.
Meteen verneemt Napoleon dat veer
tig duizend andere vijanden, onder
het kommando van Wittgenstein die
den aanval der generalen Victor en
Oudinot wist te verijdelen, gereed
staan om op onzen rechterflank te
vallen.
Wij dienden ons dus te spoeden ten f
einde uit het net van dit omsingelend
manoeuver te ontsnappen, en toch is
het met aarzeling dat de keizer de
Borysthena verlaatnog altijd loopt
hij bekommerd met het lot van Ney,
en hij kan het over zijn hart met krij
gen dien onversaagden wapenmakker
voor goed in Rusland te moeten ach
ter laten. Hier, evenals te Liady en te
Dombrowna, doet hij ieder uur van
den dag en den nacht renboden uit
zenden om te vragen of men nog niets
heelt vernomen van den vermisten
maarschalk, maar nog geen enkel
bericht of woord van hem is door het
russisch leger tot ons gedrongen
reeds vier dagen duurt deze doodstil-
te en toch blijlt de keizer koppig
hopen.
Ten slotte, den 20 November, mag
hij niet langer in Orcha vertoeven
hij laat er Eugeen, Mortier en Da-
voust achter, en zet 'den aftocht
Mozes.
Een stoute kunstenaar kapte in onsterflijk steen
Uw wilde schoonheid met verpletterende lijnen
Uw ziel komt scherp als staal ter bliksem-oogen vlijmen,
Trotsch bergend in haar schoot een zee van grootsch geween.
Want wat gij, £iener Gods, geleden hebt weet geen.
Een zon van majesteit heeft schoon u te beschijnen,
Uw voorhoofd rimpelt zwaar, vol diep gesneden pijnen
Wie god op aarde wordt, is martelaar meteen
Uw menschheid kreunde vaak onder 't gewicht der macht
Die met een wereld-last uw schoudren had bevracht.
Eenzaam gelijk de zon droegt gij uw gloriestralen.
En toen gij laagt geknield tegen de wijde lucht,
Zoo hoog boven uw volk, heeft soms uw ziel gezucht
Heer, laat mij slechts één uur onder de menschen dalen
Jozef CRICK.
Den vereerder onzer geschiedenis ligt ook
nauw aan het hart een ander voornaam
Aalstersch geslacht, niet slechts omdat men
diens alouden edelen oorsprong in den zwa-
ren nevel der oudheid verliest, maar insge
lijks omdat burgerdeugd, arbeid en ambtelijke
waardigheid deze familie kenmerkten en dat
de glans harer verkleefdheid aan der Voor
vaderen Godsdienst het nachtfloers der tijden
doorflakkert.
Wij bedoelen het stamhuis der Alistoc's.
De benaming verschijnt te Aalst eerst in
1335 en verdwijnt voor goed in 1517.
jaii Alistoc bekleedde hier in 1335 een
schepenambt en werd in wjne bestuurlijke
taak opgevolgd, in 1344, door Peeter Alistoc,
wiens zegel met geslachtswapen aan eene
oorkonde hangt, die berust In het archief van
't Bisdom. Na deze kent men als schepenen
Jan (1378) en Cornelis (1395-1401). Beurte
lings vervulden daarna dezelfde ambten, van
141J tot 1477, Gillis en Jan.
Gillis Alistoc, schepen en leenman aan het
Grafelijk Steen, woonde ten jare 1422 in de
Molenstraat, en, in 1460, ter Pontstraat,
dichtbij der beghinen huys. Hij kocht, in
1434, van den burchtgraaf van Aalst, eenen
eigendom in de Achterstraat. Hij wierd be
graven in de Hoofdkerk, voor Sinte Loye,
onder zynen witten zarc, en op de uitvaart
deelde meu aan de armen 30 tarwe brooden
en 30 pakjes vijgen. Jan Alistoc woonde
(1446-1460) ter Nieuwstraat, in tScaec (het
Schaakspel), nu het huis van M. A. Francx,
Groote Markt. 22, eene hostelrij waar ge
woonlijk de notabelen en het magistraat
banketteerden en waar kunstenaars en hooge
bezoekers vernachtten. Hij bezat ook een
huis up thouxken van tSomphoucstraetkin
voort. Maar twee mijlen verder maakt
hij weerom halt. wachtend naar Ney,
steeds hopend dat hij een teeken van
leven geven zal.
Wat was er dan van dezen maar
schalk geworden Gansch ons leger,
waarvan de armzalige overblijfselen
in Orcha verzameld waren, treurde
om hem. Van zoohaast de kwellende
bekommernissen van eiken dag ons
cenige rust lieten, waren aller oogen
en aller gepeinzen naar den russiscnen
oever gericht. Iedereen luisterde oin
te vernemen ol niet eenig krijgsge-
druisch ons de komst van Ney zou
aankondigen, ofwel om zijn laatsten
stervensgroet op te vangen... Doch
wij bemerkten daar niets aan vijanden
die reeds de bruggen naderden welke
wij achter ons over den stroom der
Borysthena lieten liggen.
Alsdan stelde een der drie hooger
voornoemde hoofdmannen voor deze
bruggen te vernielen; de anderen ech
ter kwamen daartegen op, want dit
hadde ons nog meer afgescheiden van
den ongelukkigen maarschalk die uit
deze daad zou opgemaakt hebben dat
wij van zijne redding wanhoopten.
De bruggen bleven dan liggen en
hielden den weg open achter ons.
Maar met het eindigen van den vier
den dag lieten wij alle hoop varen.
In den nacht genoten wij weinig rust.
Davoust had het laatst den betreur
den maarschalk verlaten, en reeds,
alsof-wij hem dood waanden, vroegen
Mortier en prins Eugeen hem welke
de laatste woorden Ney geweest wa
ren Vanaf de eerste kanonschoten
den i5 November tegen Napoleon
gericht, had Ney Smolensk willen
verlaten en prins Eugeen volgen
Davoust weigerde te marcheeren,
zich steunende op de bevelen van den
keizer die hen opgedragen had de
muren der vesting te doen springen.
Dan was er twist tusschen hen beiden
opgerezen, en daar Davoust tot den
volgenden dag bleef, had Ney die
met de achterhoede gelast was, hem
wel moeten opwachten.
Wel is waar deed Davoust hem den
i6e verwittigen van het gevaar zijner
positie, doch alsdan had Ney met
zijn onstuimig karakter hem doen
antwoorden dat al de kozakken
der wereld hem niet zouden belet
hebben de hem gegeven onderrichtin
gen uit te voeren.
Dit was het laatste wat Davoust
van hem had vernomen.
Na dit verhaal werd het weerom
treurig stil rond onze nachtvuren,
toen wij almeteens in de duisternis
het getrappel van eenige paarden
hoorden en het vreugdegeroepNey
is gered, hij zal gaan verschijnen,
ziehier poolsche ruiters die het aan
kondigen Inderdaad een der offi
cieren van Ney kwam toegesneld hij
deelde mee dat de maarschalk langs
den rechteroever der Borysthena
naderde en om hulp vroeg.
Eugeen en Mortier willen zich hier
voor opofferen, zij betwisten zich
elkander de eer Ney ter hulp te snel
len, en 't is slechts door het inroepen
van zijn hoogeren graad dat de prins
het pleit kan winnen. Hij gelukt er in
vier duizend man te verzamelen die
zonder morren de zoete nachtvuren
verlaten om zich terug in het donkere
en ijzige Rusland te wagen waar Ney
in nood verkeert.
Zij marcheeren door den nacht,
langs onbekende wegen, en leggen
alzoo twee mijlen af elk oogenblilc stil
staande om te luisteren. Hun onrust
wordt groot. Zouden zij dan verdoold
zijn Was het te laat Was de onge
lukkige maarschalk met zijn mannen
teghen tgoodshuus van der Sterren (heden de
Vrouwestraat) daer men gaet ter hoochstrate
wert alsmede, op den Molendries, eene
woning metter poorte poortghanghe ende
andere toebehoorten over de nieuwe brugghe,
an den Dendere, tusschen joncker Adriaens
Vilains stede an deen zijde ende Peeter In-
ghelbout an dandere...
De gebroeders Gillis en Jan Alistoc waren
tapijtwevers. Zij oefenden dus hun kunstbe-
roep uit vóór de oprichting dezer Nering, die
slechts in 1496, te Aalst, onder de bescher
ming der H. Genoveva, ingesteld werd Op
dit oogenblik, en zelfs van in de XHe eeuw,
was de tapijtweverij in Vlaanderen in vollen
bloei, om 300 jaren later den trap d$r vol
maaktheid te bereiken onze it^oorling
Pieter Coecke vertrok toen (1533), begunstigd
aoor Keizer Karei, naar Constantnopel, om
aldaar eene tapijtweverij in te richten. De
Vlamingen waren alsdan zelfs de volken van
Europa in het vak ver vooruit. De ge
broeders Alistoc bezaten in 1444 eenen
mecrsch, achter de huidige Eilandstraat,
alstoen genaamd Gillis Alistoc Ramenan
den~Bueveghem (een toren van den burcht
van Aalstop den Denre, achter tbaghynhof,
tusschen sborchgraven meersch (Charter
van het Hospitaal, 3 September 1444). Zij
hadden ook Ramen aan de Pontstraatpoort.
Die Ramen waren latwerk, waarop de wevers
hun laken droogden.
Maria Alistoc volgde, in 1464, Alice van
Beernhem op in hoedanigheid van Overste
van ons Hospitaal, en zij bleef zulks tot in
1478.
Catharlna Alistoc staat bekend als Groot-
meestersse van 't Aalstersch Begijnhof gedu
rende elf jaren, dit is van 1506 tot 1517. Zij
was zeer ervaren in het Latijn. Aan haar
dankt men de stichting der Zondagsche Hoog
mis in de Begijnenkerk zij schonk te dien
bezweken, en gingen zij nu op den
triomfeerenden vijand botsen In de
ze onzekerheid doet Eugeen eenige
kanonschoten afgaan. Alsdan meen
den zij over die zee van sneeuw ge
dempte noodseinen te hooren klinken;
het was het derde korps dat geen ar
tillerie meer bezat en met pelotonvuur
aan het vierde korps antwoordde.
Aanstonds richten zij de stappen
naar elkander. De eersten die zich
erkennen zijn Ney en Eugeen, zij
snellen toe, en Eugeen werpt zich
wild in de armen van Ney. De prins
weent en is zijn aandoening en zijn
geluk niet meester; Ney is nog gansch
opgewonden van den strijd, vertoornd
om het gevaar dat de eer van het
leger in zijn persoon heeft geleden,
en harde woorden ontvallen aan zijn
lippen aan het adres van Davoust
dien hij ten onrechte beschuldigt hem
verlaten te hebben.
Later, toen Davoust hierover uitleg
wilde geven, zegde de opbruisende
Ney hem alleen met een strengen blik:
- Ik mijnheer de maarschalk, verwijt
u niets God ziet ons en oordeelt
Intusschen waren de beide korpsen
aan 't verbroederen ondereen in een
zelfde gevoel van verteedering en
vreugde. Soldaten, officieren, gene
ralen, liepen elkander tegemoet,
drukten zich de hand of vielen zich
om den hals. Eten en drank worden
megedeeld aan de uitgehongerde
mannen van Ney, die men met vra
gen overstelpt. Dan zetten zich allen
op weg naar Orcha, en onze soldaten
branden van ongeduld om de zoo
wonderbaar teruggekeerde krijgers
te hooren vertellen.
('t Vervolgt)