k
r'sten >*2e
x'vnd weekt,.
Er zijn nog armen in België
Zevenenveertigste Jaargang
Vrijdag 24 augustus 1973
Drukker - Uitgever
PAUL LUYSTERMAN JACOBS
Koepoortstraat 10 - 9400 NINOVE
Tel. 054/327 27 - Postcheckrek. 4786 85
Prijs voor Jaarabonnement 170 Fr.
Prijs per nummer 5 Fr.
VERSCHIJNT IEDERE WEEK.
II.
Armoede bij de actieve bevolking.
Een concreet cijfer durven opgeven voor het
aantal armen in België is een hachelijke onderne
ming. Er is een schrijnend gebrek aan wetenschap
pelijk statistisch materiaal. Zelfs het recente
Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres (4-
5 mei 1973) moest op dit punt verstek laten gaan.
Het congres bekende dat het niet anders kon dan
zich laten inspireren door de schattingen van de
werkgroep Alternatieve Economie en besloot
Voorlopige berekeningen hebben in ieder geval
uitgewezen dat het aantal personen in de lagere
inkomensklassen veel groter ligt dan in het alge
meen wordt aangenomen
Ook wij laten ons inspireren door de gegevens
van de werkgroep Alternatieve Economie al
zullen wij er hier en daar toch een paar correcties
aan toevoegen.
Normaal zou men denken dat armoede alleen
wordt aangetroffen bij dat deel van de bevolking
dat om een of andere reden geen deel heeft aan
het productieproces, de zogenaamde niet-actieve be
volking. Niets is echter minder waar. Ook bij de
mensen die normaal arbeiden, zijn er heel wat die
niet aan het socio-vitaal minimum toekomen.
Als we onder de R.M.Z.-ressorterende werk
nemers bekijken, dan stellen we vast dat 11% van
hen (d.i. 464.337 personen) het socio-vitaal mini
mum niet bereiken. Opvallend hierbij is dat voor
al de vrouwelijke werknemers in de kou staan
75 van de Belgische werkneemsters bevinden
zich in de laagste loongroepen namelijk van min
der dan 4.000 tot 12.000 frank (nettolonen van 1971).
Evident dat vooral de alleenstaande vrouwen
(weduwen, ongehuwden en gescheidenen) van deze
lage lonen het slachtoffer zijn. Uit onderzoek blijkt
trouwens dat van de ongehuwde tewerkgestelden
9.495 mannelijke en 21.888 vrouwelijke werklieden,
en 1.140 mannelijke en 8.064 vrouwelijke bedienden
het socio-vitaal minimum niet halen.
Maar ook aan gehuwde werknemers worden
soms zeer lage lonen uitbetaald van de gehuwde
werklieden met thuiswerkende vrouw halen 31.007
gezinnen zonder kind, 79.666 gezinnen met 1 kind
en 90.287 gezinnen met 2 kinderen het socio-vitaal
minimum niet. Van de gehuwde bedienden met
thuiswerkende vrouw zijn dit respectievelijk 2.318
gezinnen zonder kind. 3.636 gezinnen met 1 kind
en 4.122 gezinnen met 2 kinderen.
Doch zelfs heel wat gezinnen waar én man én
vrouw buitenhuis gaan werken, geraken niet boven
de drempel van het socio-vitaal minimum naar
schatting 161 gezinnen zonder kind, 351 gezinnen
met 1 kind en 397 gezinnen met 2 kinderen.
Wanneer men bij deze getallen van de werk
nemers ook nog de armen van de groep der zelf
standigen optelt (d.i. zowat 223.000 personen, kin
deren incluis), dan bekomt men als eindresultaat
dat ongeveer 960.000 personen uit gezinnen van de
actieve bevolking kunnen gerekend worden bij de
armen in België.
Sommige specialisten menen dat deze cijfers
van de werkgroep Alternatieve Economie toch
wat te hoog liggen. Zij merken op 1. dat de ra
mingen voor een levensminimum berekend zijn
voor de situatie anno 1972, en dat men voor de in
komens R.M.Z.-cijfers gebruikt van 1969 (terwijl
de lonen tussen 1969 en 1972 toch merkelijk geste
gen zijn); 2. dat er in de cijfers van de R.M.Z. ook
de lonen zitten van personen die part-time werken,
van gedeeltelijk werklozen, beginnende arbeiders,
ionen die afzonderlijk opgenomen werden in de
ioonstatistieken, maar in feite behoren tot het in
komen van eenzelfde gezin; 3. dat vooral voor de
zelfstandigen het statistisch materiaal onbruikbaar
is en dat hier wel een zeer ruwe schatting moest
gemaakt worden, die ongetwijfeld met voorbehoud
moet gehanteerd worden. Hoe dan ook. wij menen
geenszins de waarheid geweld aan te doen als we
blijven stellen dat tienduizenden inkomens van
loon- en weddetrekkenden en van zelfstandigen be
neden het socio-vitaal minimum liggen en dat daar
door nog honderdduizenden personen in een armoe-
desituatie leven.
Armoede bij de niet-atieve bevolking.
ledereen weet dat de weldaden van de wel
vaartstaat vooral ten goede komen aan hen die ac
tief deelnemen aan het productie-proces. Wanneer
dan zoals hoger aangetoond blijkt dat zelfs een be
langrijk deei van deze actieve bevolking niet eens
aan een socio-vitaal minimum inkomen geraakt,
dan is het overduidelijk dat de inkomenssituatie
van de niet-actieve bevolking er nog heel wat min
der rooskleurig uitziet.
Als we het hebben over de niet actieve be
volking denken we vooral aan de gehandicapten,
de bejaarden en de werklozen.
V an de naar schatting 690.000 volwassen gehan
dicapten zijn er ruim 400.000 die een invaliditeits
graad van meer dan 30' vertonen en die dus in
mindere of meerdere mate ongeschikt zijn om aan
het gewone productieproces deel te nemen. Het
aantal zwaar gehandicapten wordt op 250.000
geschat. Hoewel allerlei instanties financiële tege
moetkomingen aan mindervaliden uitkeren, heeft
men toch berekend dat zowat 168.000 gehandicap
ten in armoede leven.
Vooral bejaarde gehandicapten hebben het
zwaar te verduren. Dit komt omdat de pensioen-
wetgeving precies doet alsof men de oppensioen-
stelling ook de handicap met zijn lasten en onkos
ten plots verdwenen is
Niet alleen valt voor de gepensioneerde gehan
dicapten zoals voor iedereen het beroepsinkomen
van henzelf of van de echtgenoot weg, bovendien
verliezen zij in de meeste gevallen ook hun tege
moetkoming.
Een paar concrete voorbeelden
- Het gezin X., bestaande uit man en vrouw,
heeft de pensioenleeftijd bereikt. De vrouw is
zwaar gehandicapt en genoot een tegemoetkoming
als minder-valide van 40.000 frank voor 90% inva
liditeit. De man werkt als zelfstandige en had een
oeroepsinkomen van 120.000 frank per jaar. Het
gezin beschikt dus over een inkomen van 160.000 fr.
Bij de oppensioenstelling ontvangt de man nu
voor hem en zijn echtgenote een pensioen als zelf
standige van 42.000 fr. per jaar. Door het feit dat
dit pensioen hoger is dan de tegemoetkoming die de
vrouw ontving, valt deze laatste volledig weg. Slot
som dit gezin ziet zijn inkomen verminderen van
160.000 fr. per jaar tot 42.000 fr. Zij moeten maar
zien dat zij daarmee rondkomen
- Een wees met 100% invaliditeit geniet een
bijzondere tegemoetkoming van 40.000 fr. per jaar,
plus wezenbijslag van 29.000 fr. Zij is volledig op
de hulp aangewezen van haar familie, die hiervoor
jaarlijks over 69.000 fr. beschikt. Nu de vrouw 60
jaar wordt, valt de bijzondere tegemoetkoming
weg. En daar de wezenbijslag wettelijk niet mag
gecumuleerd worden met het gewaarborgd inko
men, moet zij het nu maar stellen met 29.000 fr.
per jaar, waar zij vóór haar 60 jaar nochtans recht
had op 69.000 fr. (KVG, februari 1971).
Niet alleen de gehandicapte, ook heel wat ge
wone bejaarden hebben het erg krap als zij de
pensioengerechtigde leeftijd bereiken. Studies heb
ben uitgewezen dat het gezinspensioen van een be
diende gemiddeld 36,48% bedraagt van het inkomen
van het laatste werkjaar, en het gezinspensioen
van een industriearbeider gemiddeld 46,48 Voor
de alleenstaanden liggen de cijfers respectievelijk
op 30,49% en 37,57 wat dus nog ongunstiger is.
De qjfers laten met zekerheid besluiten dat elke
gepensioneerde, die geen spaarcenten heeft - en de
ze groep wordt op 20% geraamd - bij zijn oppen
sioenstelling in een noodsituatie gedrongen wordt.
J. Mertens komt na een grondige analyse van de
inkomenssituatie van de bejaarden in 1969 (Bel
gisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, aug. 1971)
tot de conclusie dat 25.000 bejaardengezinnen en
100.000 alleenstaande bejaarden beneden het vitaal
minimum van respectievelijk 5.000 en 4.000 frank
per maand blijven.
Anderzijds weten we dat momenteel 85.000 be
jaarden het moeten stellen met het gewaarborgd
pensioen, dat sedert 1973 zowat 4.350 fr. per maand
bedraagt voor een bejaarde met gezinslast en 2.900
fr. voor een alleenstaande bejaarde. Wat dan het
socio-vitaal minimum betreft, stellen de auteurs
van Armoede in België voorop dat naar schat
ting een 300.000 bejaarden niet beschikken over een
volwaardig socio-vitaal levensminimum.
Tenslotte is er een vrij grote groep van lang-
duiig werklozen die met hun werklozensteun niet
aan het socio-vitaal minimum geraken. Deze groep
bestaat vooral uit de werklozen die ouder dan 45
jaar zijn (d.i. de grote meerderheid van de blij
vende werklozen) en waarvan twee derde, vol
gens de deiinitie van de Rijksdienst voor Arbeids
voorziening, moeilijk of in het geheel niet meer te
(Lees verder op pagina 2)
to. a tn s 6