J0 BRUISENDE DRANK JAN CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen A"ATHA CHRISTIE 30 De een of andere Heilige dacht hij... maar mrs Alexanara Farraday zou heus geen heilige zijn, bij lange na niet. Maar ook sommige van die echte Heiligen waren, naar zijn wijze van Jen, al lesbehalve goede Christenen ge weest. onverdraagzaam, fanatiek onbarmhartig voor zichzelf en an deren. Stephen Farraday stond dicht naast zijn vrouw. Zijjn gezicht ver ried geen enkele bewogenheid. H;j zag er uiterst correct en officieel uit, typisch een Parlementslid. Dc natuuriijke mens ging bij hem schuil. Maar niettemin dat wist de hoofdinspecteur, stond daar toch een zeer natuurlijk mens. Lord Kidderminster voerde het woord en leidde met groot gemak het gesprek in de gewenste rich ting. «Ik wil u met verhelen hoofdinspecteur, dat dit een u.terst pijjnlijke en onaangename zaak ;s voor ons allen. Dit is nu de twee de keer, dat mijn dochter en een opzienbarend, gewelddadig schoonzoon worden betrokken bij sterfgeval in het openbaar... in hetzelfde resfuarant nog wel, van twee leden uit hetzelfde gezin. Pu bliciteit van deze aard kan iemand alleen maar schaden in het oog van de wereld. Nu kan openbaar he;d in zo'n geval onmogelijk wor den vermeden. Wij beseffen dat zeer wel en zowel mijn dochter als de heer Farraday willen niets liever dan u alle mogelijke mede werking verlenen, om dit geval ten spoedigste tot meer klaarheid en de openbare belangstelling tot rust te brengen» «Dank u zeer. Lord Kiddermin ster. Ik waardeer deze houding buitengewoon. Dat zal ongetwij feld alles veel gemakkelijkjer voor ons maken». Sandra Farraday voegde er aan toe- «Vraag ons gerust wat u we ten wilt, hoofdinspecteur». «Heel graag. mrs. Farraday». «Nog een a.ng. hoofdinspecteur» kwam Lord Kiödermnster tussen beide. «U beschikt natuurlijk over eigen bronnen van inforrnatip en ik heb van mijn vriend, de hoofdcom missaris. begrepen, dat de dood van deze heer Barton aan moord en mei aan zelfmoord wordt toe geschreven, hoewel het geval de buitenwereld eerder aan zelfmoord doet denken. Jij heot ten minste onmiddellijk de indruk gekregen, dat het zelfmoord was, he San dra?» De Gotische figuur boog even haar hoofd. Op bedachtzame wij ze begon Sandra: «Gisteravond leek rmj ten minste geen twijie' mogelijk. Wij zaten daar in het zeiide restaurant, precies op de zelfde plaats waar Rozemariji Barton zich een jaar geleden van het leven heeft beroofd, Deze zo mer hebben wij gelegenheid gehad mijnheer Barton wat nader te lerer kennen, doordat wij buiten naast elkaar woonden... en toen maakte hij op rmj beslist een vreemde in druk... hij was zichzelf met, leek het wel... en wij dachten duidelijk te merken, dat hij niet over de dood van zijn vrouw heen kon ko men. Hij was dol op haar, moet u weten, en hij daoht haast aan niets anders meer. Daarom leek een zelfmoord, zoal niet natuurlijk dan toch mogelijk... terwijl ik daarentegen met zou weten, wie er in's hemelsnaam belang bij zou kunnen hebben, de heer Barton naar het leven te staan. Stephen Farraday sloot zich hierbij aan. «Dat is mij ook een raadsel. Barton was zo'n beste ke rel. Hij hield er, dunkt mij, geen enkele vijand op na». Hoofdinspecteur Kemp keek de drie vragende gezichten daar voor zich eens oplettend aan en dacii even na, voordat hij antwoordde «Geef hun maar gelijk» dacht hij «Wat u daar zegt, is volkomen juist, mrs Farraday. Maar er zijn enkele bijzonderheden, die u on getwijfeld nog niet weet». Lord Kidderminster was er o- genblikkelijk bij om op te merken: «Wij mogen ook niet aandringen. De hoofdinspecteur dient zelf te beoordelen, welke feiten hij open baar wil maken». «Dank u, mylord, maar er is geen enkele reden waarom ik niet wat openhartiger zou zijn. Voor zijn dood heeft George Barton aan twee mensen medegedeeld, dat hij niet geloofde, dat zijn vrouw zelfmoord had gepleegd, doch dat zij door een derde moest zijn ver giftigd. Ook geloofde hij die onbe kende derde op het spoor te zijn en zijn feestelijk etentje gister avond had eigenlijk ten doel bij die gelegenheid de moordenaar van zijn vrouw bekend te maken». Er viel een diepe stilte... en in de stilte voelde hoofdinspecteur Kemp, die een sensitief man was, ondanks zijn stalen uiterlijk, een sfeer van verslagenheid. Op geen enkel gezicht viel daarvan iets te bespeuren, maar hij was bereid er een eed op te doen. Lord Kidderminster herstelde zich het eerst. Hij zei: «Inderdaad, dat idee alleen al doet vermoeden, dat de arme Barton niet helemaal zichzelf is geweest. Dat tob-' ben over de dood van zijn vrouw heeft hem blijkbaar geestelijk ont wricht». «Ongetwijfeld, Lord Kidder minster, maar er blijkt tevens uit, dat hij gisteravond allerminst op zelfmoord uit was.» «Ja, ja... ik begrijp uw argu ment.» Andermaal viel er 'n stilte. Toen zei Stephen Farraday vrij scherp: «Maar hoe kwam Barton aan dat denkbeeld? Het staat toch immers vast dat mevrouw Barton zelf moord heeft gepleegd? Hoofdinspecteur Kemp richtte zijn onbewogen blikken op de spreker. «De heer Barton dacht er anders over.» Lord Kiddermister viel in: «Maar de politie zelf? Destijds was er toch geen enkele aanwijziging in andere richting?» Rustig antwoordde Kemp: «De feiten konden met zelfmoord in overeenstemming worden gebracht Er was geen bewijs, dat haar dood aan een andere oorzaak moest worden geweten». Hij wist dat een man als Lord Kidder minster precies besefte, wat deze woorden betekenden. Kemp deed nu wat meer ambtelijk. «Mag ik u nu enkele vragen stellen, mrs Farraday?» «Natuurlijk». Zij wendde haar hoofd iets meer in zijn richting. «Had u enig vermoeden, ten tij de van de dood van mevrouw Bar ton dat haar dood aan een andere oorzaak moest worden toegeschre ven dan aan zelfmoord?» «Volstrekt niet. Ik was overtuigd van zelimoord.» Zij voegde er bij «Dat ben ik trouwens nog.» Kemp ging hierop niet in, maar vroeg: «Heeft u wellicht in het af gelopen jaar ook anonieme brie ven ontvangen, mrs. Farraday?» Haar onbewogenheid scheen nu door pure verbazing te worden verbroken.» Anonieme brieven? Neen, geen enkele!» Nadruk verboden vervolgt door SILVAIN VAN DER GUCHT en LODEWIJK VAN LAEKEN 85 Dit had men schoon te zeg gen, maar men was ruim twee boogschoten van de eerste huizen verwijderd. Victor liep in de rich ting der dichts nabij gelegen wo ningen en kwam weldra terug met een boer, die een spade op de schouder droeg, en van nabij was gevolgd door een andere, waar schijnlijk zijn vader, want de laat ste was reeds oud, stram en stijf van leden. Zie sprak de gewezen ser geant, op de twee landlieden wij zend, dit zijn al de manschappen, die in drie huisgezinnen aanwezig waren, al de over,gen zijn op het veld or elders aan het werk, maar met het vrouwvolk is he: anders gelegen, dat v,ndl men maar al te hu.sjes wijzend, zij weten nog mets van de kwest.e en hoe de meuws- veel. Ziet vervolgde hij, naar de gierigheid hen aanspoort om naar hier te komen gelopen. Inderdaad, enige vrouwen en kinderen, die mogelijk iets vermoe de van hetgeen er gebeuren kon, kwamen afgezakt naar de kant, waar de mannen zich bevonden. Vriend, vroeg de kapitein aan de jonge boer, d.c V,ctor vergezel de, weet gij de weduwe Theresia Verpluymen wonen? Is het heel ver van hier. Ja, mijnheer, een schoon huisje aan het uiteinde der parochie. Och Here, men heeft rmj daar zoeven gezegd dat zij verleden nacht is vermoord. Juist, ik hoor dat gij weet waar het is; spoed u derwaarts; gij zult aan de deur vier gendar men z,en staan; zeg dat hun ka twee hunner ten spoedigste bij pitein u doet boodschappen dat hen moeten zijn, en dat de zaak zeer dringend is. Goed, mijnheer, antwoorde de boer, de kapitein zeer veiv/on derd beziende: iK mor w e g j z jt op een ommezien jen k met de gendarmen terug. En zijn schup *oor Z'ch werpend verdween hij tussen i.ot geboomte Een vaard.ge boer, sprak Jan met waar Victor? Dit gaat nog al. Jan, in alie geval met te dom. Intussen tijd wandelde de ka- petein met de heer Stiermarck on geduldig heen en weer. Zij spra ken in stilte veel met elkander en het dacht Jan dat hij en V.ctor het voorwerp waren van ni-n gespreK, maar wat zij zegden, kon hij niet verstaan. Inmiddels kwam de boe' terug, de twee gendarmen medebrengend maar daar hij aan net aangedui do huis de bevelen der overheid met luide stem had te kennen ge geven, waren verscheidere nieuws gierigen hem gevolgd; zodat er opdat ogenblik meer dan dertig mensen aanwezig waren De kapitein sprak er.ge woor den tot zijn manschappen en deze deden het volk op emga afstand blijven van de plaats, dia mer. wil de onderzoeken, zodat er de nieuwsgierige menigte een kring rond vormde. De kuil werd met veel zorg ge opend en welhaast vond men een met hemd en rok gekleed vrouw- lijk. Hei lijk was goed bewaard, hetgeen kon toegeschreven worden aan de vaste kleiachtige bodem. Het lijk was slechts mei twee voet aarde bedekt. Het lag op de rug, de benen uitgespreid en lin kerarm enigszins gebogen. De sa mengetrokken rechterhand hield een bruine haarklis vast, die nog rond de vingers was gestrengeld Het lichaam leverde uitwendig geen spoor van verwonding op. De Engelsman onderzocht stil zwijgend gans het vermoorde li chaam, zonder enig lidmaat on aangeroerd te laten, en dit op een zo vaardige wijze, als wel een geneesheer dat zou hebben kun nen doen, en alsof hij zi n leven lang niet anders had gedaan. Jan en V.ctor, de en.gen die om trent de kuil toegelaten waren, stonden dat met afgrijzen te be zien. Eindel.jk rechtstaande, sprak Stiermarck tot de kapitein: Ik twijiel niet, mijnheer, of dit lijk is het lichaam van de huis radwaarover mijnheer Clercker ons heeft gesproken. Bezie haar blonde haren, gans gelijk aan de haarlok welke men in de slaapmuts heeft gevonden. Zij heeft nog enige bruinverige haren tussen de vingers waarschijnlijk uitgerukt uit het hoofd der koemeid; aan de hals vmd ik tekenen van indrukken van de vingers, waarmede men deze on gelukkige heeft gewurgd en die door geen mannenhand gemaakt zijn, waardoor ik veronderstel dat zij elkander in het haar hebben ge zeten en de koemeid het meester schap heeft behouden. Terwijl de kapitein alles aante kende, sprak hij bedaard Mijnheer Stiermarck, ik feli citeer u. Gij zijt geld waard in uw bedrijf. Ik ben waarlijk hoogst te vreden u bezig te hebben gezien Wel, dat is de moeite niet waard, antwoordde de Engelsman; mijnheer Clercker en zijn hond komt meer toe dan mij, dat zijn de vinders. Maar, vervolgde hij, zijn uurwerk raadplegend, het is reeds meer dan vijf uur en wij hebben hier nog andere zaken te doen. Gij hebt gelijk, ik had bijna vergeten dat men ons elders ver wacht; wij zullen het hier zo kort gaan maken als het maar mogelijk is. Men nam dan zo voorzichtig mo gelijk het lijk uit de kuil en legde het op de groene graszoden neer waarna men de nieuwsgierigen na deren liet. Welhaast werd het door de omstaanders herkend als net li chaam van Catharine Solvyns, huis meid bij pachter Vergammen. Toen wist men genoeg. Twee stokken werden aldaar in gereed heid gebracht; men sneed enige takken uit het schaarhout, legde die dwars over elkander en, na dezelve met wissen gebonden te hebben, plaatsten de beide gedien stige boeren, die het lijk nadoen ontgraven, hetzelve op de nieuw soortige draagbaar en bracn'en het treurig overschot naar de dicht bijgelegen huizen, waar men het in een verlaten koestal op een bun del vers stro neerlegde, tot de be drukte weduwe, die men reeds was gaan verwittigen, haar ongelukkig kind en pachter Vergammen Zijn dienstmeid kwamen herkennen. Zodra alles naar de eis was vol bracht, sprak kapitein Delfoer Mijnheer Stiermarck, spoe den wij ons nu naar het huis van de vermoorde weduwe. De meier en de bevoegde overheid verwach ten ons daar en ik kan hen terzelf dertijd kennis geven van hetgeen wij hebben ontdekt en van hetgeen zij behoren te doen. En zich tot Jan en Victor kerend sprak hij Citoyens, indien het u lust kunt gij ons vergezellen. Wie weet misschien kan uw hond ons daar nog veel dienst bewijzen. Zoals men wel denken kan, na men de beide vrienden dat aanbod dadelijk aan en korte tijd daarna stond het viertal met de gendarmer aan de woning van de weduwe Verpluymen. De meier had hen reeds in de verte zien aankomen en dit niet zonder voldoening, want het wach ten begon hem te verdrieten. Is dat wegblijven riep hij uit. Ik dacht dat gij weergekeerd waart naar de stad. Gij ziet. antwoordde de kapi tein, dat wij onze plichten kennen en tenslotte komen waar wij be horen te zijn. Gelukkiglijk De champetter heeft mij ge zegd. dat gij in de plaats zijt ge komen van de politiekommissaris die bedlegerig is. Ik dacht aan stonds dat deze laatste zich ziek hield, om de zaak van zijn hals te schudden en gij, zijn plaatsver vanger, gevolgenlijk hier te Meire niet veel zoudt hebben uitgericht Deze woorden maakten de ka pitein ongeduldig. Wat zegt gij daar riep hij met gramschap uit. Indien het nie1 was dat gij een zo domme als laf hartige kerel zijt, zoudt gij dit niet ongestraft mogen zeggen. De kom missaris van politie van de stad Aalst is mijn beste vriend en eer man van eer, die, wanneer hij niet wezenlijk ziek was, zich op deze plaats zou hebben vertoond. Hij is geen bloodaard, zoals zekere me ler. die, als in zijn dorp een pacht hof uitgemoord en uitgeplunderd werd, om aan de binders niet te mishagen, zich in zijn bed verbergt wanneer de gendarmen op de plaats der misdaad zijn tegenwoor digheid vereisten. Gij wilt spreken van de mor gen, dat men 's nachts bij pachter Vergammen ingebroken heeft, niet waar De kapitein deed een bevesti gend teken. Welnu, mijnheer, toen was ik waarlijk ernstig ziek. Nu ik gene zen ben, ziet gij immers dat ik u met heb laten wachten. Het is nu het tegendeel, bur ger meier, sprak de kapitein met nadruk; doch, waar wij zo lang hebben vertoefd, dat zijn onze za ken, maar niet de uwe. Zie, hier is een verslag dat ik in dubbel heb geschreven; wanneer gij hier niet meei nodig zijt, kunt gij op uw ge mak dat stuk eens lezen. Het be vat zeer zeldzame dingen, die u zullen overtuigen dat wij hier te Meire onze tijd zeer nuttig hebber besteed; maar wat ik u nog moe' zeggen en dat in dit briefje niet aangetekend staat, is, dat bij de minste klacht die ik van uw nalatig heid zal vernemen, ik u bij de Cen trale Administratie van het Depar tement zal aanklagen. De meier, terneergedrukt van schaamte, aanvaardde het verslag en stak het, zonder het te durver lezen, in zijn zak en i't om de goe de reden dat hij niet genoeg ge leerd was om het te kunnen iezen Inmiddels tikte John Stiermarck de overste op de schouder. Ach kapitein, zegde hij ver drietig, staak toch al die opmerkin gen en laat ons de tijd hier niet verspillen, want binnen weinige uren is het avond. Gij hebt gelijk mijnheer, ant woordde de kapitein, want al mijn aanmerkingen zijn toch woorden in de wind, die op deze ezel weinig indruk zullen maken. Nadruk verboden vervolgt

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1967 | | pagina 10