BRUISENDE
DRANK
JAN
cf de
CLERCKER
Laatste Binders van Vlaanderen
AGATHA CHRISTIE
«10—1
37
Jan en Victor bezagen elkander
glimlachend.
Ondertussen opende de cham
petter de huisdeur en men trad
de woning binnen. Alle tekenen
van een onlangs gepleegde dief
stal waren er te zien; in de woon
kamer stonden de schuifladen der
kast' en der oude kommode open;
zij waren uitgeplunderd; alles was
in deze plaats overhoop gehaald.
Zij kwamen in de keuken. Ach,
wat vreselijk zicht trof hen daar I
Naast de kachel, op de rode ste
nen, lag het lijk van een vrouw
van ongeveer 70 jaar. Zij lag op
de rug en men vond eerst geen
spoor van geweld, tot een der
gendarmen het lijk omkeerde.
Twee dolksteken waren in de rug
gegeven.
De bezichtiging van het overige
van hel huis bewees dat de moor
denaars er overal hadden rondge
zworven, immers, kisten en kassen
waren doorsnuffeld geweest en
alles overhoop gesmeten.
Vermits er geen twijfel bleef dat
het vrouwmens vermoord was,
keerden de meeste dorpelingen
naar hun woning terug, om hef
vreselijke nieuws, dat nog maar
heel weinig aan de andere kant
van het dorp gekend was, met hun
vrienden te bespreken. Énige ble
ven, wilden zoveel mogelijk het
laatste nieuws vernemen.
De champetter, die veel meer
oordeel en beleefdheid bezat dan
zijn meier, verhaalde aan de kapi
tein en zijn gezellen, dat zij voor
twee jaar als vreemdelinge naar
Meire was gekomen en tot nu toe
van de dorpelingen weinig gekend
was.
De bakker en de winkelierster
konden over haar slechts enige
uitleggingen geven. Deze laatste
was insgelijks weduwe en boven
dien eigenares van het schoon en
gerieflijk huisje, dat de juffrouw
bewoonde. De huur werd regelma
tig betaald en de winkelierster
beweerde dat de weduwe Verpluy-
men zeer veel geld bezat; zij was
deftig gekleed, wanneer zij de zon
dag naar de kerk kwam. Volgens
«Is u daar zeker van Zulke
brieven zijn altijd hoogst onaan
genaam en men pleegt ze liefst
te negeren, maar ze kunnen in een
geval als dit van -het hoogste be
lang zijn. Daarom zou ik er de
nadruk op willen leggen, dat het
werkelijk van het hoogste gewicht
is, dat u mij daarvan op de hoogte
brengt.»
«Dat begrijp ik. Maar ik verze
ker u, hoofdinspekteur, dat ik niets
van die aard heb ontvangen.»
«Dank u. U zei, dat mijnheer Bar
ton deze zomer al een vreemde in
druk op u maakte. In welk op
zicht
Zij dacht even na. «Ja, hij was
nerveus, bijzonder zenuwachtig.
Het kostte hem soms moeite zijn
gedachten te koncentreren, als je
met hem sprak. Hij luisterde bijna
niet naar hetgeen gezegd werd.»
Zij wendde zich tot haar man.
«Dat is jou ook opgevallen, hé,
Stephen
«Zeker, dat -is mij ook meer
maals opgevallen. De man zag er
ook bepaald slecht uit. 'Hij was
veel magerder geworden.»
«Heeft u ook gemerkt, dat zijn
houding tegenover u anders was
geworden Iets minder joviaal,
bijvoorbeeld
«Neen. Integendeel. Hij had een
buitenhuis gekocht, vlak naast het
onze, moet u weten. Hij toonde
zich juist bijzonder erkentelijk
voor hetgeen we voor hem konden
doen... ,ik bedoel, op het gebied
van kleine vriendendiensten, plaat
selijke introducties en dergelijke.
Wij waren natuurlijk veel te blij,
dat we iets voor hem en zijn
schoonzusje, Iris Marle, konden
doen; zij is werkelijk een alleraar
digst meisje.»
«Was de overleden mevrouw
Barton een goede vriendin van u,
de boze langtongen dronk zij dik
wijls een glaasje te veel.
Van haar man sprak zij zelden
en gaf te verstaan dat hij veron
gelukt was. De winkelierster had
eens bij de weduwe gegeten en
sprak met lof over de maaltijd.
Gierig was het mens niet. Aan een
arme noodlijdende dorpsman had
zij eens twee kroonstukken gege
ven. Verder was zij op het dorp
goed gezien, maar zij ontving wei
nig bezoek. Een heer, waarschijn
lijk haar zaakwaarnemer, was drie
of viermaal gekomen.
Dit was alles, zegde de cham
petter, wat hij over de vermoorde
weduwe had kunnen achterhalen,
ofschoon hij geen ogenblik ver
zuimd had om de meest mogelijke
inlichtingen te nemen.
Kapitein, sprak de Engels
man, die tot dan toe nog geen
woord had gesproken, nu gij alles
oppervlakkig hebt gezien en aan
hoord, zal het mij toegelaten we
zen mijn navorsingen te beginnen.
Zeker, mijnheer, antwoordde
deze; -ik ben nieuwsgierig om u
eens aan het werk te zien.
Keren wij dan terug naar de
keuken; het is daar dat ik wil be
ginnen.
Toen zij in die plaats kwamen,
vroeg hij aan de champetter wan
neer men de weduwe hgt laatst
had gezien.
Gisteren, bij het vallen van
de avond, antwoordde deze; zij
is met een korf aan de arm naar
huis gegaan.
Dezelfde avond, rond half
negen, is het beginnen te regenen,
hervatte de heer Stiermarck; ik zie
nergens natte voetsporen. Daaruit
is te besluiten dat de moordenaar
voor de regen, dus voor half negen
■is gekomen. In de kamer is de tafel
met een wit ammelaken gedekt,
waarop het beste porcelein der
weduwe staat, benevens een fles
wijn en een fles brandewijn. Maar
de moord geschiedde ongetwijfeld
hier in de keuken, waar de arme
vrouw bezig was mei koken, toen
men haar aanviel, want haar ge
zicht, gelijk gij ziet, is naar de
mrs. Farraday
«Dat niet, wij waren niet zo in
tiem met elkaar,» antwoordde zij
met een lachje. «Zij was eigenlijk
meer een vriendin van Stephen.
Zij stelde belang in de politiek en
hij was haar behulpzaam bij...
ja, haar politieke vorming... iets,
wat zij bijzonder op prijs stelde.
Zij was een charmante, hoogst
aantrekkelijke vrouw, moet u we
ten.»
«En jij bent een verbazend in
telligente,» dacht hoofdinspekteur
Kemp vol bewondering bij zich
zelf. «Ik vraag mij af, of je niet
alles van die twee afweet.»
Maar hij vervolgde «Heeft
mijnheer Barton nooit tegenover u
zijn vermoeden uitgesproken, dat
zijn vrouw géén zelfmoord had ge
pleegd
«Neen, nooit. Daarom was ik
zoeven zo verbaasd.»
«Heeft juffrouw Marle er ook
nooit met u over gesproken
«Neen, zij evenmin.»
«Kunt u vermoeden waarom
George Barton dat buitenhuis ge
kocht heeft Heeft uw man hem
soms op 't denkbeeld gebracht?»
«Neen, dat was volkomen een
verrassing voor ons.»
«En js zijn houding tegenover
u altijd vriendschappelijk geble
ven
«Bijzonder vriendschappelijk.»
«Weet u ook iets omtrent de
heer Anthony Browne, mrs. Farra
day
«Van hem weet ik werkelijk
niets af. Ik heb hem een enkele
maal ontmoet, meer niet.»
«En u, meneer Farraday
«Ik weet tot mijn spijt nog min
der van hem dan mijn vrouw. Zij
■heeft ten minste nog wel eens met
hem gedanst. Hij leek mij een ge
schikte jongeman... een Ameri-
stoof gekeerd op welke een braad
pan met hesp en eieren staat. De
moordenaar moet geen honger ge
had hebben, ofwel geen tijd om
te eten. Dit is nu oppervlakkig
eens nagezien, vervolgde hij, zijn
overjas uittrekkend, maar nu gaan
wij eens ernstig aan het werk, met
lijf en ziel.
Inderdaad, zijn ogen begonnen
te gloeien, zijn neusgaten gingen
open en zijn gans wezen verried
een vrolijke nieuwsgierigheid. Van
tijd tot tijd wierp hij zich oj de
grond, bekommerde zich weinig
om stof of vuiligheid, maar keek
onder de kassen, in alle hoe-kén,
liet niets onverlet. Het was aardig
om zien hoe hij, nu eens op zijn
■knieen rond kroop, dan naar de
andere kamer liep, allerlei gebaren
makende. Eindelijk vroeg hij gp-
pier en potlood, een teljoor en een
fles water. Hij plaatste vervolgens
een klein korfje van biezen, be
nevens de gevraagde voorwerpen,
op tafel, zette zich neer, veegde
het stof uit zijn ogen en sprak
Alles is klaar en duidelijk en
ik twijfel er niet aan of, eer de
nacht voorbij is, hebben wij de
dader.
Onder het zeggen van deze
woorden, legde hij de inhoud van
zijn korfje op tafel, te weten een
stuk hard brood, enkele bladen
papier en een brok verse klei
aarde.
De moordenaar was geen
dief, zegde hij, na een weinig ge
rust te hebben, en hij kwam hier
gisteravond voor de regen, want
op de grond zijn 'in het stof voet
sporen getekend. De weduwe ver
wachtte hem niet, dewijl zij zich
ontkleed en een oude jak, die zij
thuis droeg, aangetrokken had.
Bemerk wel dat zij metterhaast
om iemand binnen te laten, een
sjaal om de schouders wierp en
aan dewelke hij geklopt had en
een stoel aan het venster plaatste,
langs waar hij ook binnenkwam,
want op het vensterblad bemerk
ik een voetspoor.
De weduwe kende haar 'bezoe
ker en liet hem binnenkomen; het
kaan, geloof ik.»
«Heeft u de indruk dat hij des
tijds op vertrouwelijke voet met
mevrouw Barton heeft verkeerd?»
«Daarvan is mij hoegenaamd
niets bekend, hoofdinspekteur.»
«Ik vraag ook alleen maar uw
indruk, mijnheer Farraday.»
Stephen trok een rimpel in zijn
voorhoofd. «Zij waren bevriend
met elkaar... dat was duidelijk.»
«En u, mrs Farraday
«Dat is eenvoudig ook mijn in
druk. Alleen door de manier waar
op ze elkaar aankeken en met el
kander spraken.»
«Dames hebben op dergelijke
zaken altijd een juiste kijk,» merk
te Kemp op. Het enigszins dwaze
lachje, dat zijn opmerking verge
zelde, zou -kolonel Race ten hoog
ste hebben vermaakt, als hij het
gezien had. «En wat zegt u van
juffrouw Ruth Lessing, mrs. Far
raday
«Miss Lessing was de sekreta-
resse van de heer Barton. Ik heb
haar voor het eerst ontmoet op
die avond, dat mevrouw Barton
gestorven is. Daarna heb ik haar
buiten nog eenmaal ontmoet en
gisteravond voor het laatst.»
«Mag ik u nog een onofficiële
vraag stellen kreeg u de indruk
dat zij verliefd was op de heer
Barton
«Daar heb ik hoegenaamd niets
van gemerkt.»
«Laat ons dan de gebeurtenis>
sen van gisteravond nog eens na
gaan.» Kemp vroeg Stephen en
zijn vrouw nauwkeurig alle bijzon
derheden, die volkomen bleken te
kloppen met hetgeen hij al wist.
Alle verklaringen luidden op de
hoofdpunten gelijk Barton had op
de gezondheid van Iris gedronken
en had daarna met haar gedanst.
Geen van beiden konden zij een
was een mens van middelbare
leeftijd, van mijn grootte en wel
gekleed. Hij droeg een ronde kas
toren hoed en een regenscherm
en nam bijtijds een snuifje van
uitmuntende karot.
Dat ging te ver.
De kapitein Delfoer (achtte
luidkeels; de andere aanwezigen
zagen er half verwonderd, half
spottend uit, behalve Jan en Vic
tor, die de Engelsman in al zijn
doen bewonderden en alles stil
zwijgend gadesloegen.
Mijnheer Stiermarck, zegde
de kapitein, ik denk ook een wei
nig van de politiewetenschap te
verstaan, doch aan een zo snelle
opsporing kan ik geen geloof hech
ten. Wat duivel, hoe zult gij be
vestigen wat gij daar zegt
Heel gemakkelijk, zoals ge
gaat horen, antwoordde de heer
Stiermarck; een politieman, die de
kleinste zaken niet naziet, is geen
duit waard. Uw ongelovigheid ver
wondert mij niet, dewijl gij alles
te oppervlakkig naziet. Ik ben ron
dom het huis gegaan, heb de
grond onderzocht en een voet
spoor gevonden; zie, het staat hier
op dit blad afgetekend; deze voet
is juist gelijk aan die, welke ik
hier in huis en buiten in de hof
vond, voortkomende van een sier
lijke laars, gelijk een gemeen man
niet gewoon is te dragen. De man
ging in de hof op de tenen en liet
geen zeer diepe indrukken op de
grond; dus was hij niet lang of
zwaarlijvig.
Maar de hoed vroeg de
kapitein nieuwsgierig.
Kijk eens naar dit oud tafel
tje, ge zult er de afdruk van een
hoed in het stof geprent zien. Hij
heeft er ook zijn hand op gelegd.
Het dragen van een regenscherm
bewijs ik met dat stukje kleiaarde
dat van onder aan de stok van
het regenscherm was blijven han
gen en er in de keuken is afgeval
len. Op de vloer waar hij gezeten
heeft, vond ik die snuif, die hij bij
het gebruiken heeft gestrooid.
Dit alles schijnt heel geloof
waardig, bevestigde dg kapitein,
verklaring geven van de ledige
stoel aan tafel, 'behalve dat Geor
ge duidelijk gezegd had, dat hij
later op de avond nog een vriend
verwachtte, een zekere kolonel
Race. Maar Kemp wist, dat deze
mededeling van Barton onjuist was
geweest.
Sandra Farraday verklaarde, en
Stephen bevestigde zulks, dat
Barton op een zonderlinge wijze
naar de ledige stoel had zitten sta
ren, toen de lichten waren opge
gaan, na afloop van de kabaret-
voorstelling. Hij was toen zozeer-
in gedachten verzonken geweest,
dat hij niet gemerkt had, dat zij
iets tegen hem zeiden. Toen had
hij plotseling zijn toost uitgebracht
op Rozemarijn. Het enige nieuwe
element, dat de hoofdinspekteur te
horen kreeg, was Sandra's relaas
van George's gesprek op «Fair-
haven», toen hij hen had uitgeno
digd dit avondje te willen b.ijwo-
nen, ter ere van Iris.
Kemp verrees van zijn stoel.
«Ik ben u zeer dankbaar, mylord,
en ook de heer en mevrouw Farra
day, voor uw medewerking in deze
zaak.»
«Zou het nog nodig zijn, dat
mijn dochter op de rechtszitting
aanwezig is, hoofdinspekteur
«Het zal een zuivere formaliteit
blijven de eerste maal, de identifi
catie van het slachtoffer en de
medische verklaring omtrent de
doodsoorzaak. Een week later
volgt dan pas het eigenlijke ge
rechtelijke onderzoek. Tegen die
tijd,» besloot Kemp, «hopen wij
een heleboel verder te zijn.»
Nadruk verboden vervolgt
door
SILVAIN VAN DER GUCHT
en
LCDEWSJK VAN LAEKEN
86
terwijl de twee vrienden bevesti
gend met het hoofd knikten.
Ik beweer, vervolgde je
Engelsman, dat de weduwe Ver-
pluymen niemand verwachtte en
voeg er desniettemin bij, dat het
bezoek haar aangenaam was want
zij maakte aanstonds hesp en eie
ren gereed. Voor haar zelve was
dit eten niet bestemd, want het
overschot van haar avondmaal
staat nog op de tafel. Verder hield
zij de bezoeker in eer, wijl zij hem
op haar beste porceleinen teljoren
bediende. De moordenaar zette
zich neer en dronk een weinig
wijn. Wellicht was hij aan betere
gewoon, wie weet, misschien ont
brak 'hem opeens de moed voor
zijn vreselijke daad; zeker is het
dat hij meer dan één glas brande
wijn dronk.
Terwijl de weduwe, de rug naar
hem gekeerd, het eten gereed
maakte, stond hij eensklaps op en
stak haar met een brede moord
priem in de rug tussen hals en
schouders; eer hij de tijd had op
nieuw te steken, greep het slacht
offer zijn twee handen vast, maar
hij wierp haar op deze grote sofa.
Voor het plegen der gruweldaad
had hij zijn leren handschoenen
niet uitgedaan. Gedurende de
korte worsteling doorboorden de
nagels van de vrouw de hand
schoenen en daar die nagels lang
en scherp waren, rukten zij er drie
kleine stukjes uit, die zich nog tus
sen de nagels van het lijk bevin
den.
Een tweede dolksteek doodde
de weduwe en nu had de moorde
naar de tijd om rond te snuffelen.
Hij wilde geen geld, maar zocht
naar gewichtige papieren; 'hij heeft
die gevonden, want nergens in het
huis zijn er nog te vinden. In de
slaapkamer staat een 'leeg kistje
en in dit meubel hebben zich de
geroofde dokumenten bevonden,
want tussen de schuif 'is een klein
beschreven stukje blijven hangen,
dat afgescheurd is als men de bun
del er heeft uitgerukt.
Nadruk verboden vervolgt