BRUISENDE DRANK JAM CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen AGATHA CHRISTIE Kemp betaalde hun vertering. De drie mannen snelden nu naar buiten. «Denkt u dat er onmiddel lijk gevaar dreigt voor Iris Marle?» vroeg Kemp. «Ja, daarvan ben ik overtuigd.» Anthony mompelde zachtjes een vloek. Hij hield een taxi aan en de mannen lieten de chauffeur in razende vaart naar Elvaston Square rijden. Op bedachtzame manier begon Kemp «Ik heb al leen nog maar de hoofdlijnen in het vizier... maar daardoor vervalt iedere verdenking van de Farra- days «Ja, volkomen.» «Dat is tenminste een opluch ting. Maar verwachten jullie zo spoedig al weer een derde slacht offer Race betoogde «Ze kunnen niet riskeren dat er nu verdenking tegen hen ontstaat. Driemaal -is scheepsrecht, zullen ze denken... En Iris heeft aan mevrouw Drake duidelijk gezegd dat ze hoe eerder hoe liever met Browne getrouwd wenste te zijn Zij konden maar schoksgewijze iets tegen elkaar zeggen, omdat de taxichauffeur werkelijk reed als een gek. Met gillend gepiep van de remmen stopte de wagen ein delijk voor het huls. Elvaston Square had er nog nooit zo vredig uitgezien. Anthony kon slechts met moeite zijn kalmte bewaren. Met een paar sprongen was hij bij de bel, ter wijl Kemp hem op de hielen volg de en Race de taxi betaalde. Het kamermeispe deed open. Op scherpe toon vroeg Anthony «Is juffrouw Iris thuis?» «Ja, meneer, al een half uurtje ongeveer.» Anthony slaakte een zucht van verlichting. Alles in huis leek zo volmaakt rustig en normaal, dat hij zich bijna begon te ergeren voor zijn melodramatische angst, nog zo kort geleden. «Waar is zij «Ik denk bij mevrouw Drake in het salon.» Anthony knikte en liep kalm de trap op naar boven. Het salon was gezellig verlicht met enige sche merlampen. Lucilla Drake was bij haar bureautje bezig. Zij zocht in alle laatjes, kennelijk tevergeefs, naar een brief. «Och, och, waar heb 'ik die mevrouw Marsham toch gelaten «Waar is Iris vroeg Anthony kort en bondig. Lucilla keek verbaasd op. «Iris is... neemt u me niet kwalijk... wie is u eigenlijk?» Zij-richtte zich verontwaardigd tot de haar onbe kende Anthony. Toen Race achter hem te voor schijn trad, klaarde haar gezicht geheel en al op. Zij had nog niet de derde man ontdekt, hoofdin- spekteur Kemp, die als laatste het vertrek binnen kwam. «O, maar beste kolonel Race... wat vriendelijk van u even te ko men. Maar wat jammer dat u niet even eerder is geweest I Ik had u zo graag geraadpleegd over de begrafenis. Het oordeel van een man vind ik altijd zo belangrijk bij zulke dingen.» «Waar is juffrouw Marle vroeg nu ook de kolonel. «Iris? Wel, d'ie is al een tijdje thuis. Ze klaagde over hoofdpijn, is toen maar dadelijk naar haar kamér gegaan. Ze ligt te bed, denk 'ik. Ze wilde helemaal niets van de begrafenis horen en toen heeft Ruth Lessing...» «Is juffrouw Lessing al weer weg 'informeerde Kemp. «Ja, toen 'ik alles met haar had geregeld is ze weer weggegaan, een kwartier geleden, denk ik. Ze heeft ook de advertenties meege nomen. Geen bloemen, geen toe spraken...» Terwijl deze woordenstroom voortkabbelde, was Anthony stil letjes de kamer uitgelopen. Met lichte stappen liep hij met twee treden tegelijk de trap op. Toen hij voetstappen achter zich hoor de, keerde hij zich om en ontwaar de hij Kemp. «Er ook aan ont snapt Die arme Race, hij staat er nu alleen voor.» Kemp mompelde «Hij doet dat alleraardigst. Ik heb daar helemaal geen slag van.» Nu stonden ze op de tweede ver dieping. Juist waren zij op het punt de trap naar de derde op te gaan, toen Anthony voetstappen hoorde naderen. Vlug trok hij de hoofd'inspekteur mee in een bad kamer, tot de stappen waren ver klonken. Toen sprong hij te voor schijn en rende ijlings naar de bovenste verdieping, waar hij wist dat zich de kamer van Iris bevond. Zacht tikte hij op haar deur. «Iris I Ik ben het... Tony I» Er kwam geen antwoord. Nu klopte en riep hij luider. Daarop beproefde hij de deur te openen, maar die bleek te zijn afgesloten. Nu sloeg hij zo hard hij kon op het paneel van de deur. «Iris!... Iris riep hij. Even later keek hij naar zijn voeten. Hij stond op een van die dikke vloermatten, die er op be rekend zijn bij buitendeuren elke tocht af te sluiten. Dit exemplaar was tot vlak voor de deur gescho ven. Hij trapte het ding weg. De ruimte onder de deur bleek vrij groot te zijn, zeker had er vroe ger een karpet of loper onder door gelopen. Hij boog zich ver volgens naar het sleutelgat. Hij kon er niet doorkijken. Hij snoof nu echter hoorbaar en bukte zich verder tot bij de onderkant van de deur. «Kemp I» riep hij plotse l'ing, zo hard hij kon. De hoofdinspekteur vertoonde zich niet, maar het was kolonel Race die op zijn roepen naar bo ven kwam. Voor hij nog iets kon vragen, riep Anthony hem toe «De gaskraan staat binnen open. We zullen de deur met geweld moeten openbreken.» Race was een stevig gebouwde figuur. Hij en Anthony vielen met zijn tweeen op de slaapkamerdeur aan. Het duurde dan ook niet lang of het slot bezweek met onheil spellend gekraak. Even deinsden zij terug voor de verstikkende gaslucht. Toen riep Race «Daar ligt zij, op de grond voor de gas haard. Ik ga naar binnen en gooi het raam open. Jij sleept haar naar buiten.» Iris Marle lag met haar gezicht op de gashaard... Met mond en neus boven de openstaande kraan. Even later hadden de twee mannen haar in de koele avondlucht ge legd voor een open raam op de gang. Race zei snel «Laat ik haar bijbrengen... en haal jij als de blik sem een dokter!» Anthony sprong met drie treden tegelijk naar beneden. Race riep hem nog achterna «Maak je maar niet ongerust. Wij zijn nog niet te laat. Ze komt al wat bij I» Nadruk verboden vervolgt door SSLVAIN VAN DER GUCHT en LODEWIJK VAN LAEKEN 104 Jan Clercker vertoefde niet lang hij trad welhaast, vergezeld van Moor, insgelijks in de herberg. Elk een goede avond, zei hij; bazin, geef mij een druppel bran dewijn. En met schijnbare verwon dering voor Victor staan blijvend Wat zie ik, mijn vriend riep hij uit, wat geluk u hier weer te vin den I Ach, mijn goede kameraad I rieps 'insgelijks de andere. Zijt gij het die ik zie Dat doet mij waar lijk genoegen I En beiden namen elkander bij de hand met zoveel schijn van vriendschap alsof zij elkander in geen honderd jaar hadden gezien. Ondertussen was Moor nauwe lijks enige schreden in de herberg of hij bleef staan. Zijn haren rezen verschrikkelijk ten berge en zijn ogen gloeiden. Hij keek verward baas en bazin in het aangezicht en begon dan, zonder zich nog om hen te bekommeren, rond te snuf felen langs de vloer. Eensklaps hield hij stil, niet ver van de voor deur en ging zo vreselijk aan het huilen dat de glazen daverden. Noch vrouw, noch man hadden in 't begin enige aandacht gehad voor de hond; zij hadden alleen de nieuw gekomene bezien, die zo luidruchtig zijn vriendschap be toonde, maar nu opeens vielen de ogen van de waard op Moor. - Hemel, die hond I gilde hij en hij verbleekte. Op hetzelfde ogenblik werd de achterdeur geopend en er trad een persoon binnen welke de vrienden nog niet hadden gezien; hij geleek zeer wel op de baas, maar was op verre na zo zorgvuldig niet ge kleed. Narden, wat is hier te doen? riep hij uit. De tijd was er niet om te ant woorden, want zohaast de hond hem had gezien, vloeg hij hem naar de keel. De kerel verschoot geweldig, liet een schreeuw en sprong achteruit. Doch hij was niet viug genoeg om aan het scherp gebit van Moor te ontkomen. De tanden misten de keel, maar vie len 'in de schouder, waar de hond als een woedende leeuw bleef aanhangen, schuddende en snak kende dat de beenderen kraakten. De kerel wilde vluchten, stampte, sloeg en kronkelde zich in alle ge daanten, om zich van de hond te ontlasten, doch vruchteloos. Aan de dorpel der achterdeur, waarvan hij nog geen voetstap verwijderd was, struikelde hij en viel, huilend van de pijn, op de grond. Men twijfelde niet meer dat men een moordenaar voorhanden had. De kapitein greep de gevallene vast en hield hem tegen de grond gedrukt. Stiermarck bond hem zo vaardig en behendig aan armen en benen, dat de gevangene, indien hij een binder was, in alle ander geval geld zou hebben gegeven om dit zo meesterlijk te mogen leren. Jan Clercker had werk genoeg de prooi te doen loslaten aan de anders zo trouwe hond, die nu in zijn kwaadheid schier de stem van zijn meester niet meer verstond. De baas, die men bijna Vergeten had, was nog altijd bij zijn wijf omtrent de herbergtoog blijven staan. Hij zag met verwilderde blikken al wat er gebeurde en twij felde er geen ogenblik meer aan dat hij was verraden. Vlucht, zei hij in stilte tot zijn vrouw, het zijn verklede gen darmen. Vlucht langs de voordeur, ik volg u op de hielen. En hij sprong naar de schoor steen, greep zijn jachtroer van de wand en legde aan op de kapitein der gendarmen. Het ware gedaan geweest met de moedige Delfoer, had Victor Leefmans dit niet gezien. De ser geant had, toen Jan met Moor binnengekomen was, zijn meer schuimen pijp, waarvan hij zeer veel werk maakte, bedaard in zijn zak gestoken en kort nadien, toen alles aan de gang was, zijn pistool getrokken. Hij keek rond om te zien of zijn tegenwoordigheid ner gens nodig was. Zodra hij het ge vaar bemerkte waarin de kapitein verkeerde, legde hij aan, snel als de bliksem. Een schot knalde en de haan van het jachtroer vloog aan stukken 'in de hand van de herbergbaas. Wijl de baas verbluft heen en weer keek, riep Victor Mij dunkt, Narden, dat gij zoudt willen gaan schieten zonder haan op uw geweerWelke zotte gedachte. En hij begon luidruchtig te lachen alsof er niets ernstigs 'in huis gebeurde. De teleurgestelde baas meende te vluchten, maar Victor sprong voor hem met het ander pistool, dat nog niet afgeschoten was, in de hand. Terzelfdertijd vielen de kapitein, en John, die reeds de andere boef onschadelijk hadden gemaakt, hem op het lijf. Ziende dat alle tegen stand vruchteloos was, liet hij zich binden. Onderwijl was de bazin buiten geraakt; maar daar werd zij door de gendarmen gegrepen, insgelijks gebonden en binnen gedragen. Het toneel in de herbergkamer was in enige ogenblikken vqn aan zien veranderd. De baas en de ba zin zaten nu met de door Moor gegrepen kerel, die niemand an ders was dan Francies, de broer van de baas, vastgebonden op stoelen en bewaakt door vier gen darmen. Delfoer en Stiermarck wreven zich de handen van genoe gen. Vrienden, sprak de kapitein, zich tot Jan en Victor wendend, 'ik dank u hartelijk om uw eerlijke medehulp. En u bijzonder, meneer Leefmans, want gij hebt mij het leven gered. Kapitein, ik heb niets anders gedaan dan mijn plicht. Laat het zo wezen, vriend, evenwel ben ik u dankbaarheid verschuldigd en terzelfdertijd geef ik u mijn kompliment over uw vaar dig schieten. Dat 'is de moeite niet om over te spreken, kapitein. Zulk een schot wi ik met goede uitslag dui zendmaal doen, wel te verstaan, 'indien mijn pistool naar behoren losbrandt. Daar zou ik ook niet voor achteruitgaan, zei Jan. - Dat weet ik, mijnheer, gij hebt uw proeven geleverd op het Valkensteen. Indien het zijn moest zou ik het nog doen, kapitein. Ik twijfel er met aan, sprak de kapitein, de beide scherpschut ters, die hij met reden bewonder de, gemeenzaam op de schouders kloppende; maar nu over iets an ders gesproken. Wij hebben hier een belangrijke aanhouding ge daan; als plaatsvervanger van de kommissaris van Aalst ben ik mis schien wat te ijverig geweest. Ik moest, vooraleer dit huis te doen omsingelen, de meier van het dorp hebben verwittigd en de toelating en medehulp hebben gevraagd; maar als kapitein-bevelhebber der gendarmerie ben ik in mijn recht en kan men mij niet verwijten aan mijn plichten te kort te zijn ge bleven. Niettegenstaande moeten wij, vooraleer nog iets verder te verrichten, kennisgeving doen aan de overheid van deze parochie. Melle 'is onder het politiegebied van Gent en aantekeningen en pro ces-verbaal moeten door de meier ondertekend worden. Is er hier 'iemand aanwezig die deze beamb te weet wonen Ja, kapitein, zei een der gen darmen, -ik heb nog deel uitge maakt der half-brigade d'ie op dit dorp dienst heeft gedaan; bijge volg weet ik heel goed zijn woning, evenals het verblijf der gendarmen. Heel goed, maak u vaardig, gij zult mij vergezellen. Mijnheer Stiermarck, wilt gij hier zo lang met onze vrienden blijven vertoe ven In een omzien ben ik weer. Zeer wel, mijnheer, wij zul len inmiddels op ons gemak een pijpje roken. - Dit is geen slecht gedacht, het is nog het beste middel om het wachten niet te doen verdrie ten. Zo sprekend verliet de overste lachend de herberg, vergezeld van zijn geleider. De woning van de meier van Melle was redelijk ver afgelegen van de dorpsplaa'ts; bijgevolg was kapitein Delfoer zohaast niet terug als men gehoopt had. Gedurende de afwezigheid van de aanvoerder stonden John, Jan en Victor aan de achterkant van het huis, dicht aan een oude born put, smakelijk te roken, alsof er niets bijzonders voorgevallen was. De maan begon zich reeds achter de bomen te verbergen, maar de sterren flikkerden nog altijd helder aan de hemel. Maar, zei Stiermarck, T/vijl hij zijn pijp uitklopte, nu wij ge daan hebben met roken en hier toch zo onverrichterzake staan te geeuwen, zouden wij niet beter doen met Moor, die vol onrust is, eens in de stal en de hof te gaan rondsnuisteren? Ik weet niet, maar mij dunkt dat wij nog niet aan het einde onzer ontdekkingen zijn. Dat 'is wijselijk gesproken, antwoordde Jan, want ik begin reeds vaak te krijgen. - Ik ook, sprak Victor, laten wij maar aanstonds beginnen. Kom dan, hervatte John, al was het maar om geen rekening te moeten geven van verloren tijd. Maar, zei hij, zich opeens beden kend, om zulks behoorlijk te doen moeten wij licht hebben. Wacht, zei Victor, ik zal de lantaarn van een der gendarmen halen. - Wel bedacht, mijn vriend. De gewezen sergeant spoedde zich naar buiten. Welhaast was hij terug. Men ontstak de lantaarn en de drie gezellen trokken naar de paardenstal waarmede zij wil den beginnen. Daar stond het grij ze paard wiens voetstappen zij zo lang hadden gevolgd; maar niets bijzonders werd er overigens ge vonden. Zij doorzochten vervol gens koestal en varkenshok, maar niets te doen, nergens kon men 'iets verdacht ontdekken. Laat ons een weinig verder gaan, zei de Engelsman. Ginder, langs achter de mestput tot aan de haag die de boomgaard afsluit van het achterhof. Misschien vin den wij daar nog aardige dingen. Nadruk verboden vervolgt

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1968 | | pagina 10