BRUISENDE
DRANK
JAM CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
AGATHA CHRISTIE
56
Beneden in de hall belde Antho
ny een dokter op. Hij hield zijn
hand beschermend voor de micro
foon om niet te worden gehinderd
door de uitroepen van verbazing
van Lucilla Drake. Ten leste keer
de hij zich gerustgesteld tot de
oude dame. «Gelukkig dat hij thuis
was en hier vlak aan de overkant
woont. Hij kan nu elk ogenblik
hier zijn I»
«Maar vertelt u mij eerst eens
even wat er aan scheelt. Is Iris
dan ziek riep tante Lucilla.
Anthony antwoordde «Zij lag
op haar kamer, met de deur op
slot en haar hoofd boven de ge
opende gaskraan I»
«Iris?» gilde Lucilla. «Heeft
Iris dan zelfmoord gepleegd Dat
is niet te geloven I Dat kan niet I
Daar geloof ik niets van I»
Iets van zijn oude glimlach
speelde om Anthony's lippen toen
hij haar toevoegde «Hoeft u ook
niet te geloven. Het is niet waar.»
ooo
HOOFDSTUK XIV
«Tony, toe, vertel me nu eens
alles I»
Jris lag op de sofa. Een novem
berzonnetje scheen in «Little
Priors» door de ramen naar bin
nen. Anthony keek eerst naar
Race, die op de vensterbank had
plaats genomen en lachte zijn
meisje toen bemoedigend toe.
«Ik moet je eerlijk bekennen,
Iris, dat ik naar dit ogenblik heb
verlangd. Als ik nu niet eindelijk
aan iemand vertellen mag hoe
verbazend knap ik geweest ben,
barst ik nog uit elkaar. Er zal
geen sprake zijn van een beschei
den relaas d it beloof ik je. Dan
heb jij meteen je kans om telkens
eens vol bewondering te zeggen
O, Anthony, wat slim van je...
of Tony, wat ben jij toch een
reuzenkerel I Vooruit dan maar,
het scherm gaat op
Om te beginnen leek alles
doodeenvoudig. Ik bedoel, alles
was eenvoudig een kwestie van
oorzaak en gevolg. Rozemarijns
zelfmoord was helemaal geen
zelfmoord geweest. George had
argwaan gekregen, begon met zijn
onderzoek, scheen de waarheid
dicht te benaderen, maar werd op
zijn beurt vermoord, juist toen
hij op het punt stond de moorde
naar te zullen ontmaskeren.
Maar toen kwamen de tegen
strijdigheden. Bij voorbeeld, ten
eerste kon er geen vergif in zijn
glas hebben gezeten. En toch
was hij vergiftigd. Ten' tweede
er was niemand aan zijn glas ge
weest. En toch had iemand cyaan
kali er in gedaan.
De kwestie was deze George
had uit twee verschillende glazen
gedronken I Ze waren alleen niet
van elkaar te onderscheiden. Om
dat duidelijk te maken, haalde ik
een eenvoudig trukje uit. Race zat
thee zonder suiker te drinken.
Kemp dronk thee met veel sui
ker... en ik had een kop koffie
voor mij staan. De koppen waren
precies gelijk en de vloeistof die
er in zat, zag er ook vrijwel een
der uit. Wij zaten aan een rond
tafeltje met een marmeren blad.
Ik nam Race en Kemp even mee
naar buiten en schoof Kemps pijp
vlug naast mijn kopje, zonder
dat hij er erg in had. Toen we
terugkwamen, ging Kemp dadelijk
bij zijn pijp zitten. Daarop dronk
Kemp koffie en Race thee met
veel suiker. De kopjes waren de
zelfde... en toch zat er iets an
ders in dan een ogenblik te vo
ren... Snap je
Zo is het nu ook gegaan op
die avond in het Luxembourg,
lieve kind. Na de kabaretvoorstel-
ling zijn we allemaal gaan dan
sen. Jij had je handtasje op de
grond laten vallen. De kleine Pier
re, die niet wist hoe jullie aan
tafel hadden gezeten, heeft toen
op goed geluk je tasje naast een
van de borden gelegd, niet naast
het jouwe, maar naast een bord,
dat links van het jouwe had ge
staan. Daardoor kwam George
op jouw stoel te zitten en kwam
hij te drinken uit het glas dat
voor jou en niemand anders was
bestemd geweest. En in dat glas
was het vergif gedaan I
Toen George zijn toast op Ro
zemarijn had uitgebracht, heb jij
het geluk gehad uit een ander
glas te drinken, dat links van het
jouwe had gestaan.
Het is ook je geluk geweest,
maar volkomen verklaarbaar, dat
je niet op je eigen gezondheid
gedronken hebt, toen George
voordat wij zijn gaan dansen
zijn toast op jou uitbracht.
Jij was dus het slachtoffer,
waarvoor het gif was bedoeld...
en niet George Wat zou de we
reld hebben gedacht, als jij niet
van plaats was verwisseld Dat
zich eenvoudig een herhaling had
voorgedaan van de tragedie van
vorig jaar I De herhaling van een
zelfmoord... maar nu van de zus
ter van Rozemarijn I Wel, zouden
de mensen hebben gezegd, weer
een zelfmoord in dezelfde familie,
het poederpapiertje zat nog in
haar avondtasje... Het arme kind
heeft haar zuster niet kunnen ver
geten... en onder precies dezelf
de omstandigheden haar voor
beeld willen navolgen... Wel droe
vig, maar ja, zulke gefortuneerde
meisjes zijn dikwijls van die ze
nuwpatiënten.»
Iris onderbrak hem. Zij riep
«Maar waarom zouden ze mij dan
willen vermoorden Waarom
Waarom dan
«Om je lieve geld, kindje... om
al dat geld, dat je van Rozemarijn
had geerfd. Naar wie zou dat geld
zijn gegaan bij je dood Naar je
naaste bloedverwante... tante Lu
cilla Drake. Naar al wat ik van
en over tante Lucilla gehoord had
leek het mij volkomen buitenge
sloten dat zij de moordenares had
kunnen zijn. Maar was er niet nog
iemand, die er van zou profiteren?
Haar dierbare zoon, Victor Drake.
Want als Lucilla erfde, betekende
dat toch vrijwel niets anders dan
dat hij het in handen kreeg... Ge
loof maar, dat Victor daarvoor zou
hebben gezorgd. Hij wond zijn
moeder immers om zijn pink. En
het leek mij niet twijfelachtig te
veronderstellen dat Victor hier de
kwade genius moest zijn. Van het
begin af hebben we van zijn mis
dragingen gehoord. Altijd wisten
wij hem op de achtergrond, als
een boze, duivelse geest.»
«Maar,» protesteerde Iris, «Vic
tor zat toch in Buenos-Aires Hij
zit al meer dan een jaar in Argen
tinië I»
«Was dat zo Nu komen we
tot de kern van de meeste verwik
kelingen... er was eens een meisje
dat verliefd raakte op een jonge
ling... Toen Ruth Lessing met Vic
tor kennis maakte is die liefdes
geschiedenis begonnen. Hij moet
haar vrijwel dadelijk in zijn macht
hebben gekregen. Zulke nuchtere,
verstandelijke vrouwen raken wel
eens meer onder de bekoring van
een duivelse charmeur.
Nadruk verboden vervolgt
door
SILVAIN VAN DER GUCHT
en
LODEWIJK VAN LAEKEN
105
Dit zou wel kunnen gebeu
ren, antwoordde Jan, bijzonder 'in
een moordenaarshuis zoals het
hier is.
Zij gingen dan voort, de gering
ste omstandigheden, welke zij ont
moetten en die hen enigszins ver
dacht voorkwam, nietonaange-
merkt latende, wijl Moor -evenals
een jachthond die een haas in de
nabijheid vermoedt, gedurig rond
liep en snuffelde. Het was zicht
baar dat het dier onrustig en drif
tiger werd naarmate men de boom
gaard naderde. Eensklaps barstte
het os. Moor liep jammerend tot
aan de haag en begon huilend in
het groene gras te krabben, dat
daar in het rond zeer weelderig
groeide.
Geleerd door hetgeen de hond
's morgens te Meire had gedaan,
twijfelden zij niet eens of daar was
iemand begraven.
Misschien de meester van
Moor, zei Jan.
Heel goed mogelijk, ant
woordde John. Ziet. ge wel dat,
wij niet aan het ejnde onzer ont
dekkingen waren...
Victor wiide eën schup gaan
halen, die hij in de stal had zien
staan, toen zij aan de plaats waar
zij stonden, de voordeur met ge
weld hoorden openen en het dacht
hun, de spraak van hun leidér in
de stilte van de nacht bèscheide-
lijk te herkennen.
Inderdaad, hei was de kapitein
die terug kwam mei.de meier en
zijn gevolg. Nauwelijks had hun
gehoor die gekende stem getrof
fen of John sprak tot de twee
vrienden
Wil hier een weinig vertoe
ven, straks ben ik terug. Ik moet
de kapitein van onze vondst gaan
verwittigen, want het is hoog no
dig te zien wat de aarde hier be
dekt vooraleer de moordenaars te
ondervragen.
En hij liep naar. de voerdeur,
roepende tot Jan
Doe uw hond weg, mijnheer,
het beest zou door zijn driftigheid
ons bij het ontgraven kunnen hin
deren.
Enige stonden daarna kwam hij
terug met kapitein Delfoer en de
overheid van Melle.
Men opende de kuil met de
spade door Victor aangewezen en
die misschien gediend had om het
graf te maken. Op vier voeten
diepte ontdekte men een lijk, reeds
in staat van ontbinding. Desniet
tegenstaande werd het met veel
omzichtigheid uit de kuil genomen
en gereinigd.
Toen zag men dat de dode in
zijn leven een struis manspersoon
van 35 of 40 jaar was geweest,
bruin van haar en afgeschoren
baard. Hij had twee diepe wonden
aan het hoofd, waarvan de ene,
voldoende zou geweest zijn om
volgens 't zeggen van Stiermarck,
hem te doden. Aan de bovenlip
had hij een klein lidteken. Verder
had hij niets om het lijf dan zijn
hemd en halsdoek, welke nog om
zijn hals was geknoopt en die men
hem waarschijnlijk had laten be
houden omdat de beide stuxken
doortrokken waren van het bloed.
Stiermarck merkte nog op dat
het hemd getekend was met de
twee letters W.V.
Eenieder stond met afgrijzen
dat treurig overschot aan te sta
ren. Men beklaade diep de onge
lukkige.
Is hier iemand die deze man
herken; vroeg de kapitein.
Mijnheer, antwoordde de
meier, bleek van aandoening, dit
lijk is van een Hollander, Willem
Vermeulen genaamd, in zijn laven
reizend koopman in kanten.
Zijt ge daarvan wel zeker,
citoyen meier
Zeker, kapitein, de man is
verscheidene malen in mijn huis
geweest en mijn vrouw heeft vaak
van zijn waren gekocht. Hij kwam
langs déze streek van tijd tot tijd
terug; nu is het meer dan een jaar
geleden dat ik hem heb gezien.
- Mijnheer, sprak John, met
uw verlof, wees zo goed de mis
dadiger die door Moor werd ver
raden, van de andere te scheiden.
Doe hem in de achterplaats lei
den; ik zal hem in uw tegenwoor
digheid ondervragen en ik heet
geen John Stiermarck meer als ik
hem zijn misdaad niet doe beken
nen,
- Wie zijt gij dan vroeg de
meier, de Engelsman starlings be
ziende.
Vraag dit aan kapitein Del
foer, mijnheer; hij zal het u zeg
gen.
De meier keerde zich nu tot
Delfoer, als wilde hij vragen
Zeg eens, wie is die rare vogel
Maar deze wenkte hem terzijde.
Zij spraken enige ogenblikken met
mekaar en kort daarna gaf de
kapitein bevel de aangeduide ge
vangene in de slaapkamer te
brengen en zodra dit uitgevoerd
was, begaf men zich derwaarts.
De kerel was enigszins tot be
daren gekomen; de gendarmen
hadden uit medelijden zijn gewon
de schouder verbonden en hem
een goede teug laten drinken.
Stiermarck naderde hem met
een zo goed nagebootste gram
schap dat men zou gemeend heb
ben dat hij hem ging verscheuren.
Uw naam vroeg hij bitsig.
Franciscus Fleeminck, gaf
de gevangene ten antwoord.
- Zijt gij de broer van de
baas
- Ja, mijnheer.
Dat kan ik niet geloven,
riep John toornig, daar moet ik mij
eerst van overtuigen. Gendarmen,
bewaakt goed deze kerel, straks
ben ik terug...
En hij liep als een razende de
kamer uit. Op de achterplaats
komende, was ogenblikkelijk zijn
gewaande gramschap over en hij
wandelde bedaard in de nabijheid
van de bornput op en neer. Daar
ontmoette hem Jan Clercker, die
inmiddelds Moot, zo goed als het
hem mogelijk was, gestild en in
de stal opgesloten had en zich nu
naar binnen spoedde.
Wat wil dat beduiden zei
Jan verwonderd. Weihoe, mijnheer
Stiermarck, hier alleen Dit kan
ik niet begrijpen.
Het is nochtans zeer een
voudig, antwoordde de Engelsman,
ik ben begonnen met de broer van
de baas te ondervragen, of, om
beter te zeggen, zijn schelmstuk
ken te doen belijden. Hij meent
dat ik og_ dit ogenblik bezig ben
met zijn broer en om hem daarna
niet te doen twijfelen, vertoef ik
hier een weinig. Kom mee met mij
naar de achterkamer, gij zult daar
aardige dingen vernemen.
Ik wil wel, zei Jan; waarlijk,
mijnheer, gij zijt een zonderling
persoon.
Beiden gingen op hun gemak
naar het huis terug, bleven zelfs
nog enige stonden aan de deur
staan praten en begaven zich ein
delijk naar binnen.
John naderde de gevangene,
sloeg de armen over elkaar en
hem starlings aanziende, alsof
hij het binnenste van zijn hart
doorgronde, vroeg hij hem
Francies, zegt uw geweten
u niets
De gevangene, hem boosaardig
spottend aanziende, antwoordde
Geweten, mijnheer Ha, ha,
gij doet mij lachen, ik ga nooit
te biechten.
Lacht niet, Francies, het kon
u slecht vergaan. Zegt het u niets?
- Ei, dat is grappig. Niets,
bij mijn arme ziel, niets.
- Booswicht! Ellendige! Wie
heeft de koopman in kanten ver
moord en zijn lijk hier achter het
huis aan de haag dicht bij de
boomgaard in de aarde gestoken
- Heilige Moeder Gods I Wat
is dat?...
- Spreek deugnietWant dit
maal is er voor u geen ontkomen.
De kerel stamelde van ontstel
tenis en hij antwoordde met on
derbroken woorden
Wat spreken? Ik... ik ben
des doods... ben des doods... als
ik weet... wat... wat gij zeggen
wilt, mijnheer.
- Ha! boosaardige duivel!
Dacht gij mij te misleiden Ik
weet dat gij het zijt die de hond
van de vermoorde in een bosje
hebt doorschoten om te doen ge
loven dat zijn meester aldaar was
aangerand om alzo alle vermoe
dens van u en uw broer te verwij
deren. Alles is bekend. Maar uit
uw eigen mond wil ik weten of gij
alleen waart, ofwel dat uw broer
u hielp toen gij het lijk begraven
hebt
Mijnheer, ik heb... heb niets
gedaan.
Ziet ge nu wel, kerel, dat
uw geweten u knelt. De woorden
sterven op uw lippen. Gij zijt een
onmens en wij hebben bloedige
bewijzen tegen u in handen.
Bloedige? Ik.„ o God...
Ik hijg... naar lucht...
Wat I Dreigt gij schier van
angst te stikken Spreek, onge
lukkige, waart gij alleen
Neen, mijnheer, niet... niet
alleen... Ach, om Gods wil, niet
alleen.
Dat wist ik wel, booswicht.
Uw goddeloze broeder en zijn wijf
hadden u alleen beticht.
De list van de doortrapte En
gelsman lukte; hij bracht de kerel
op het denkbeeld dat zijn broer
en diens vrouw hem verraden had
den. Buiten zichzelf van woede
riep hij knarsetandend uit
Wat hebben zij gezegd, dat
-ik... O die duivels I Hel en ver
doemenis I Heugen zal het hun
Ha, ik zal dingen aan het licht
brengen waarbij u de haren zullen
ten berge rijzen.
Indien gij dit rechtzinnig
doet, sprak de speurder, zal deze
bekentenis grotendeels uw mis
daad verlichten; nochtans kan ik
moeilijk geloven dat gij geen moor
denaar zijt.
Mijn broer en zijn slngenvel
van een wijf hebben mij valselijk
beticht. Zij alleen hebben de koop
man gedood, dit zweer ik u, mijn
heer: Al wat ik heb misdaan, is
dat ik gezwegen heb en medege-
holpen om de moord te verduiken.
Zeg openhartig hoe alles is
gebeurd; wij luisteren.
Laat mij eerst eens drinken,
vroeg de gevangene, mijn keel
brandt van de dorst.
Nadruk verboden vervolgt