JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Haurier
LADY DONA
HOOFDSTUK 1
Als de Oostenwind op de Hei
ford Rivier staat wordt het glin
sterende water omstuimig en ver
stoord en kleine golfjes slaan
nijdig tegen de zandige oevers.
De korte golven breken met eb
■boven de zandbank en de stelt
lopers vluchten landwaarts naar
de modderbanken, hun vleugels
strijken rakelings over de golven
en zij roepen elkander toe terwijl
zij vliegen. Alleen de zeemeeuwen
blijven achter en krijsen en cir
kelen boven het schuim, terwijl
zij nu en dan een duik nemen, op
zoek naar voedsel, en hun grijze
veren schitteren als zilver van het
zoute schuim.
De lange rollers van het Kanaal
die helemaal van .Kaap Lizard ko
men, volgen de korte zee op de
hielen aan de monding van de ri
vier en vermengen zich met de
branding voor de kust als de vloed
is gezwollen van de regen en ziet
bruin van de modder, terwijl zij
komt opzetten en de rivier zelf
aan haar oppervlakte dode takken
en strohalmen en andere zonder
linge vergeten voorwerpen mee
voert, zoals te vroeg afgevallen
bladeren, jonge vogels en knop
pen van bloemen.
De open rede is verlaten, want
een oostenwind maakt het voor
anker gaan ongemakkelijk en met
uitzondering van de enkele huizen,
die hier en daar verspreid staan
boven Heiford Bocht en het groep
je bungalows in de buurt van Port
Navas, ziet de rivier er precies
eender uit als in een eeuw, die nu
vergeten is, in een tijdperk, dat
slechts weinig herinneringen na
gelaten heeft.
In die dagen lagen daar de
heuvels en valleien eenzaam en
verlaten in hun volle pracht. Er
waren geen gebouwen die de ruige
velden en kljppen ontheiligden en
er keken geen fabrieksschoorste
nen boven de hoge wouden uit.
Er stonden slechts enkele hutten
in het gehucht dat Heiford heette,
maar zij maakten geen indruk op
het rivierleven zelf, dat aan de
vogels toebehoorde, wulpen en
snippen, duikeenden en waterkip-
pen. Er lagen geen jachten voor
anker, zoals nu, en het rustige
water, daar, waar de rivier zich
splitst in de Constantine en de
Gweek, was kalm en onverstoord.
De rivier was weinig bekend,
behalve dan aan enkele zeelui,
die daar beschutting zochten als
de zuidwesterstormen hen naar de
kust joegen bij hun reis door het
Kanaal en zij vonden de plaats
eenzaam en stuurs, een beetje
beangstigend ook vanwege de
stilte die er heerste en als de
wind weer was gaan liggen, waren
zij maar al te blij dat zij het anker
weer konden lichten om hun reis
voort te zetten. Het gehucht Hei
ford bood maar weinig afwisseling
aan de zeeman aan wal, met zijn
stompzinnige bevolking, die bo
vendien nog weinig mededeelzaam
was, en de zeeman, die geruime
tijd warmte en vrouwen had moe
ten ontberen, gevoelde er maar
bitter weinig voor daar door de
bossen te dwalen of langs het
strand te plassen met steltlopers,
als het eb was. Dus bleef de rivier
ongerept, de wouden en de heu
vels onbetreden en de slaperige
schoonheid van de midzomer, die
Heiford zulk een eigenaardige be
koring verleent, bleef onopge
merkt.
Tegenwoordig zijn er daar vele
stemmen die de stilte verstoren.
Plezierboten komen en gaan, zeil-
iiefhebbers komen elkaar opzoe
ken en zelfs de dagjesmensen, die
doorgaans toch geen oog hebben
voor de schoonheid der natuur,
maken daar de omgeving thans
onveilig met een garnalennetje
in hun hand. Soms komen zij met
hun kleine, onwelriekende auto's
aangetuft over de oneffen land
wegen die naar Heiford leiden en
gebruiken hun thee in de ouder
wetse stenen keuken van de oude
boerderij, die vroeger Navron Huis
heette. Zelfs nu nog heeft dat
huis iets groots. Een gedeelte van
het oorspronkelijke vierkante huis
staat nog overeind en omsluit het
grote erf van vandaag en de twee
pilaren, die eenmaal de ingang
vormden van het huis, zijn nu be
groeid met klimop en mos en die
nen als stutten voor de moderne
schuur met haar dak van gegolfd
ijzer.
De keuken van de boerderij,
waar de dagjesmensen hun thee
gebruiken, was eertijds een on
derdeel van de grote eetzaal van
Navron Huis en de korte trap, die
nu eindigt in een dichtgemetselde
muur, leidde vroeger naar de ga
lerij. De rest van het huis moet
verbrokkeld zijn of vernield, want
de vierkante boerderij, hoewel op
zichzeif mooi en degelijk genoeg,
vertoont maar weinig gelijkenis
met het Navron Huis van de oude
prenten, in de vorm van een E,
en van de grote tuinen en het
park is vandaag geen spoor meer
te vinden. De dagjesmensen eten
hun sandwiches en drinken hun
thee en kijken glimlachend naar
het landschap, dat zich daar in
volle pracht voor hun ogen uit
strekt, maar zij weten niets van
de vrouw, die daar eens stond,
lang geleden, in een andere zo
mer... een vrouw die naar de glin
sterende rivier keek die zich voort-
kronkelt tussen de bomen, even
als zij naar de rivier kijken, en
die haar hoofd ophief naar de
hemel en de warmte van de zon
voelde.
Zij horen de geluiden die men
nu eenmaal altijd op een boerenerf
hoort, het gerammel van emmers,
het loeien van het vee, de ruwe
stemmen van de boer en zijn zoon,
als zij elkaar over het erf iets
toeroepen, maar hun oren zijn
doof voor de echo's van die an
dere tijd, toen iemand zachtjes
floot ergens in de schaduw der
hoge, grote bomen van het bos,
en daarbij zijn handen aan zijn
mond bracht, welk gefluit bijna
onmiddellijk beantwoord werd door
de magere gebogen gestalte on
der de muren van het grote, stille
huis, terwijl daarboven het draai
raam werd geopend en Lady Dona
keek en luisterde, terwijl haar
vingers een zachte naamloze me
lodie speelden op de vensterbank
en haar krullen over haar voor
hoofd vielen.
De rivier stroomt verder, de
bomen ruisen in de zomerwind en
daar beneden bij- de moddervlak
ten halen als het eb is de mossel
vissers hun oogst binnen en de
wulpen vliegen, maar de mannen
en vrouwen van die tijd zijn ver
geten, hun grafzerken zijn over
dekt met mos en onkruid, hun
namen niet meer leesbaar.
Vandaag graast het vee boven
de verdwenen veranda van Navron
Huis, waar eens een man stond,
toen de klok het middernachtelijk
uur sloeg... met een glimlach op
zijn gelaat bij het schimachtige
kaarslicht en een getrokken degen
in zijn hand.
Nadruk verboden vervolgt
door
SÏU/AIN Vl
kN DER GUCHT
en
LQDBfJiJK
VAN LAEKEN
115
Daarna hadden er enige poli
tieke veranderingen in Engeland
plaats en sir Smids was niet meer
genoodzaakt in het buitenland te
verblijven. Niettegenstaande hij
vast besloten had Brussel niet
meer te verlaten, waar hij zo 'lang
met zijn echtgenote, die hij teder
■beminde, had gewoond, was hij
echter gedwongen zich voor enige
tijd naar Londen te begeven, waar
■hij belangrijke zaken moest gaan
verrichten en enige aanzienlijke
waarden, die hem reeds lang toe
kwamen, ontvangen.
Hij begaf zich, vooraleer deze
reis te ondernemen, naar Leuven
en gaf aan zijn lieve zoon, van wie
hij wonderen droomde, dit alles
te kennen, tevens ook zijn voor
nemen uitend van zohaast moge
lijk weer te keren om in rust en
vrede de rest van zijn dagen te
Brussel door te brengen. Ook riep
■hij Jacobus bij zich in het bijzon
der, gaf deze veel aanmoedigende
woorden en beloofde, indien hij
zich voorbeeldig gedroeg, voor
hem te zullen instaan.
Dan nam hij van beide jonge
lingen afscheid en verliet hij de
stad.
De jonge James Smids 'had
voor Jacobus Vosselaer, zijn me
deleerling en vriend, geen gehei
men, niettegenstaande deze veel
minder openhartig met hem om
ging. En dat was geen wonder,
want van jongsaf had hij altijd
een zekere heerschappij over hem
gevoerd, daar hij veel stouter en
opgeruimder van geest was dan
James, die doorgaans in alles zeer
omzichtig doorging en, al was hij
de goedheid zelve, tevens niet be
kwaam was om alleen iets ernstigs
uit te voeren.
Jacobus kende dan weldra het
onverwacht geluk dat Sir Edgard
James overkomen was en om wel-
'ke reden hij naar Londen was
gevaren. Ook toen korte tijd daar
na James brieven van zijn vader
ontving, liet deze nooit na de in
houd aan zijn vriend mede te de
len. Bijgevolg wist Jacobus alles.
Sir Smids kon zijn zaken 'in
Engeland niet zo vlug vereffenen
als hij wel zou hebben gewenst.
Hij schreef dat hij wel enige on
beduidende sommen 'had ontvan
gen, maar om het overige te be
komen dat hem toekwam, moest
hij procederen, waardoor hij ge
noodzaakt was zijn terugkomst
naar Befgie te verschuiven. Zo
bleef hij een jaar afwezig, toen
op zekere dag James uit Londen
een rouwbrief ontving, waarin de
advokaat de dood van zijn klient
Edgard Smits betreurde, die al
daar schielijk was overleden.
Deze onverwachte tijding klonk
als een donderslag in de oren van
James, maar niet minder hard in
die van Jacobus. Deze had altijd
gedacht dat bij zijn dood zijn wel
doener hem een klein erfdeel zou
'hebben nagelaten en waarschijn
lijk had de goede Smids dit ge
daan, indien de dood daaraan geen
hinderpaal had gesteld. Maar nu,
vermits 'hij zonder testament was
gestorven, ging gans zijn vermo
gen over aan zijn zoon.
Jacobus hart bruiste inwendig
van afgunst en zonder aan al de
genoten weldaden te denken, be
gon hij van dan af middelen te
verzinnen om zijn vriend James,
die niets kwaad van hem ver
moedde, lafhartig te bedriegen.
De jongeling was buiten zichzelf
van droefheid. Hij was kleingees
tig in het ongeluk en de dood van
zijn vader maakte hem onbekwaam
tot enig besluit.
Dit was een goede gelegenheid
voor de verrader. Hij 'hield zich
even droergeestig en scheen veel
deel te nemen in het onverwachts
afsterven van de Engelse heer.
Inmiddels troostte hij James zo
veel het hem mogelijk was, aan
wien schier geen troosten hielp en
hij trachtte hem te doen verstaan
dat het behoorlijk zou zijn dat hij
zijn smarten matigde, om zich zo
vlug mogelijk naar Engeland te
'begeven.
Het 'is 'hoogst nodig, zei hij,
dat gij, als zoon van uw overleden
vader, daar aanwezig zijt en uw
rechten doet gelden. Ik blijf inmid
dels aan de Hogeschool, waar gij
weet dat ons jaargeld van te voren
betaald is, mijn studies voortzet
ten en wacht uw terugkomst af.
-- Ach, Jacobus, riep James
uit, wat zal ik zo alleen in Londen
gaan maken I'k ken er niemand
en men zou mij bedriegen.
Zodra gij in Engeland aan
gekomen zijt, hernam Jacobus,
moet ge u naar de advokaat van
uw vader zaliger begeven; die zal
u van ailes onderrichting geven
en u zeggen hoe gij u moet ge
dragen.
Zijt gij zeker van hetgeen
gij zegt
Zeer zeker, of 'het moet
zijn, voegde hij er met opzet bij,
dat die advokaat een bedrieger
'is, zoals er ongelukkiglijk veel
bestaan.
James bleef in sombere mijme
ringen verdiept, zwijgend zitten.
Na enige stonden bezag hij Jaco
bus treurig 'in de ogen.
Vriend, zei hij, gij hebt mij
dikwijls gedurende ons jongeiin-
genleven in vele kleinigheden ge
holpen, maar thans, nu ik mij in
een zo netelige toestand bevind,
■mag ik u nu een dienst vragen
die voorzeker veel meer opoffering
vereist.
Ja zeker, antwoordde Jaco
bus, en indien ik u kan helpen
hoeft ge mij niet te sparen, want
nooit zal ik iets aan de zoon van
mijn weldoeners kunnen weigeren.
- Indien gij mij naar Londen
wildet vergezellen vroeg James.
Alhoewel de andere dat voorstel
had voorzien hield hij zich alsof
hij er door werd verrast.
Indien gij het niet waart,
die mij d'it vroeg, antwoordde 'hij,
voorzeker zou ik weigeren, maar
zoals ik reeds gezegd heb, u wil
ik niets weigeren.
Zodat gij aanvaardt
Ja, alhoewel ik mij blootstel
aan veel ongenoegen.
Hoezo
Wel, indien, nadat ik al mijn
best zal gedaan hebben, alles niet
naar wens afloopt, hetgeen zeer
goed mogelijk kan zijn.
Dit zou bedroevend zijn,
goede vriend; nochtans zou ik u
dit niet verwijten.
En hij reikte Jacobus de hand,
die deze rnet veel schijn van
vriendschap drukte.
De valsaard lachtte inwendig
van blijdschap. Hij twijfelde niet
meer of het helse plan dat in zijn
hart broeide, zou gemakkelijk uit
gevoerd kunnen worden.
Helaas, 'had de goede James
geweten welk afgrijselijk gedacht
in het hoofd van zijn schijnvriend
bruiste, hij had zich niet zo licht
overgelaten aan een mens, die
vast besloten had hem van alles
te beroven wat de goede God hem
op de wereld had verleend, doch
hij was een te goedaardige jongen
om zulks te denken van zijn even
mens en wel bijzonderlijk van
Jacobus.
Na nog enige tijd gemeenzaam
te hebben geredeneerd, werd er
onderling besloten dat Jacobus
zich reeds 's anderendaags naar
Brussel zou begeven om de toe-
zichter van Sir Smids eigendom
men te spreken en de nodige
papieren te bezorgen. De schijn-
hei'ligaard hield zich alsof hij zich
geheel en al opofferde voor het
heil van zijn vriend en beloofde
hem alles naar wens te zullen
verrichten.
Hij begaf zich, onder enig voor
wendsel, naar zijn kamer en daar
schreef hij, buiten weet van Ja
mes, aan de advokaat dat hij de
zoon van «zijn klient binnen tien
dagen mocht verwachten.
Bij het krieken van de daarop
volgende dag reed 'hij naar Brus
sel, alwaar hij, alsof hij James
Smids zejve was, zich op het
stadhuis begaf om de nodige reis-
pas voor Engeland te bekomen.
Hiertoe moest hij een valse hand
tekening maken, maar Jacobus
had reeds de eerste stap op de
weg der boosheid gedaan en trad
diensvolgens voor zulke kleinig
heid niet meer te.rug.
Dan verandere 'hij van kleding
en ging met tranen in de ogen bij
de rentmeester van Sir Smids.
Hier vertelde hij de schielijke dood
van zijn weldoeners en voegde er
bij, mits James sedert geruime
tijd van hem niet meer wilde horen
en hij nu door het overlijden van
Sir Smids zich zonder onderstand
op de wereld bevond, hij voorne
mens was zich naar Oostenrijk
te begeven, waar nog enige zijner
bloedverwanten verbleven.
De rentmeester had medelijden
met hem. Geen wonder, want Ja
cobus kon dit alles toch zo schoon
en bewogen zeggen. Hij prees zijn
voornemen, gaf hem enig geld en
had zelfs de goedheid hem zijn
nodig afschrift en papieren te be
zorgen.
Jacobus vertrok nog dezelfde
dag met de diligentie naar Leuven,
spoedde zich 'bij James en zei
alles in gereedheid te hebben.
Binnen drie dagen vertrek
ken wij naar Oostende, voegde
hij er bij, en vandaar met het
eerste schip dat zeilvaardig is
naar Londen.
Maar ge hebt de rentmees
ter van ons voornemen niet ge
sproken, vroeg James, of hem
het nodige geld niet gevraagd
voor onze reis
-Daar heb ik mij wel voor
gewacht, antwoordde Jacobus,
want ongetwijfeld zou hij mij dit
ten sterkste afgeraden hebben.
Ook heb ik niet gezegd dat ik
voornemens was de reis met u te
maken. Wat het geld betreft, d'it
'hebben wij voor het ogenblik niet
nodig. "Wanneer wij alles bij elkaar
leggen is dit ruim genoeg voor
onze overtocht en eens te Londen,
kunt gij het geld van uw vader
gebruiken. Ook, 'indien het nodig
■is, kunt gij de rentmeester schrij
ven.
Nadruk verboden vervolgt