JAM CUERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier
Toen zij zich vrijdagavond had
gekleed en bezig was de robijnen
■goed stonden bij de hanger om
in haar oren te doen, die haar zo
haar hals, had zij er eensklaps aan
moeten denken hoe James zich
eens had meester gemaakt van die
hanger en hem in zijn mondje had
gestopt en zij had in zichzelf ge
glimlacht en Harry, die naast haar
stond en de kanten lubben van zijn
mouwen afborstelde, had die glim
lach gezien en die als een uitno
diging beschouwd.
«Wel verduiveld, Dona,» had hij
gezegd, «waarom kijk jij mij zo
aan Laten wij liever niet naar de
schouwburg gaan; laat Rockingham
maar naar de maan lopen; laat
voor mijn part de hele wereld naar
de maan lopen I Waarom zouden
wij verduiveld niet thuis kunnen
blijven
Arme Harry, hoe typerend, hoe
ijdel, onmiddellijk in vuur en vlam
voor een glimlach, die niet eens
voor hem was bestemd geweest.
Zij had gezegd
«Wat ben je belachelijk,» en zij
had zich van hem afgewend, opdat
hij haar blote schouder niet zou
aanraken met zijn lompe handen,
en eensklaps was er die knorrige,
koppige uitdrukking om zijn mond
gekomen, een uitdrukking die zij
maar al te goed kende, en zij wa
ren toch naar de schouwburg ge
gaan, zoals zij zo vaak naar de
schouwburg gegaan waren en naar
soupers... ontelbare malen, slecht
gehumeurd, zodat de avond al be
dorven was voor dat die nog goed
en wel begonnen was.
Toen had hij de spaniels geroe
pen, Duke en Duchess, en zij wa
ren tegen hem opgesprongen om
lekkers van hem te krijgen en zij
hadden geblaft en gejankt.
«Heidaar, Duke, heidaar Du-
LADY DONA
chess,» had hij gezegd. «Zoek,
zoek,» en hij had de een of andere
lekkernij door de kamer gegooid
en op haar bed, zodat zij aan de
gordijnen hadden gekrabd en ge
probeerd hadden op haar bed te
springen, terwijl zij vreselijk had
den geblaft en Dona met haar vin
gers in haar oren de kamer had
verlaten. Zij was naar beneden
gegaan, naar de draagstoel, die
daar op haar stond te wachten,
wit en koud en boos, en daarbuiten
sloeg haar de hete straatstank te
gemoet van onder een zwoele,
drukkende hemel.
Nogmaals schokte de reiskoets
over de oneffenheden van de weg
en ditmaal was het de kinderjuf
frouw die zich bewoog... die arme
ongelukkige Prue... een vermoeide
uitdrukking lag op haar dwaze, eer
lijke gezicht. Wat zou zij inwendig
mopperen op haar meesteres over
die plotselinge, onverklaarbare reis
en Dona vroeg zich af of zij soms
een jongeman had moeten achter
laten in Londen, die haar waar
schijnlijk ontrouw zou zijn en met
iemand anders zou trouwen en het
leven van Prue zou verwoest zijn
en dat allemaal door haar toe
doen...
Dona, met haar grillen en kuren
en haar slechte humeur. Wat zou
er voor Prue te doen zijn in Navron
Huis Waarschijnlijk niets dan al
leen met de kinderen te paraderen
door de tuinen, terwijl zij met hart
en ziel verlangde naar de straten
van Londen, op honderden mijlen
afstand I Maar waren er wel tuinen
bij Navron Huis? Zij kon het zich
niet meer herinneren. Het scheen
al zo vreselijk lang geleden, dat
korte bezoek aan het huis; toen zij
pas getrouwd was. Het stond vast
dat er bomen waren en een glinste
rende rivier en grote vensters, om
dat zij zich in die dagen zo ziek
gevoeld had met Henrietta op
komst, terwijl het leven een einde
loze lijdensweg was van bedden,
sofa's, ziekte en reukzout.
Eensklaps voelde Dona dat zij
honger had. De reiskoets was zo
juist langs een boomgaard geram
meld en de appelbomen stonden in
bloei en zij begreep dat zij nu
eerst iets moesten eten, aan de
rand van de weg, zonder enige
poespas, -in de zonneschijn. Zij
moesten nu eerst allemaal iets
eten en dus stak zij haar hoofd uit
het portierraampje en riep tegen
haar koetsier
«Wij zullen hier even halt hou
den om wat te eten. Help mij maar
even om het tafellaken neer te leg
gen bij die heg.»
5
De man staarde haar verwon
derd aan en antwoordde
«Maar, mylady, de grond zou
wel eens vochtig kunnen zijn... U
zult kou vatten.»
«Onzin, Thomas, ik heb honger,
wij hebben allemaal honger, wij
moeten eerst wat eten.»
Hij klom van de bok en zijn ge
zicht zag rood van verlegenheid
en zijn metgezel klom eveneens
van de bok, terwijl hij eens achter
zijn hand kuchte.
«Er is een herberg in Bodmin,
mylady,» waagde de koetsier te
zeggen, «daar zou u op uw gemak
kunnen eten en misschien wat rus
ten. In ieder geval zou het passen
der zijn. Als iemand hier toevallig
eens langs kwam en u aan de rand
van de weg zag zitten... ik geloof
niet dat Sir Harry het goed zou
vinden...»
«Wel verduiveld, Thomas, je
hebt maar te gehoorzamen zei
zijn meesteres en zij opende zelf
■het portier van het rijtuig en stapte
uit, op de modderige weg, terwijl
zij haar japon oplichtte tot boven
haar enkels op een onbeschaamde
manier.
Arme Sir Harry, dacht de koet
sier, dit waren nu van die dingen,
waarmee hij iedere dag genoegen
moest nemen, of hij wilde of niet.
En nog geen vijf minuten later
zaten zij allemaal op het gras aan
de rand van de weg; ook de kinder
juffrouw zat met grote verbaasde
ogen om zich heen te kijken, even
als de kinderen.
«Laten wij allemaal wat bier
drinken,» zei Dona, «er is bier in
de mand achter de bok. Ik heb
verbazend veel trek in bier. Ja,
James, jij krijgt ook wat.»
En daar zat zij met haar rokken
om haar heen, terwijl haar hoed
achterover op haar hoofd stond, en
zij dronk bier als een rondzwer
vende ziguenerin. Ook de baby liet
zij er iets van proeven terwijl zij
de koetsier glimlachend aankeek
om te laten zien dat zij hem geen
kwaad hart toedroeg voor de on
gemakkelijke reis en zijn koppig
heid.
«Jullie mogen ook drinken, er
is meer dan genoeg voor ons alle
maal,» zei zij.
En de mannen zagen zich ge
noodzaakt met haar mee te drin
ken, waarbij zij de kinderjuffrouw
niet durfden aankijken.
Deze laatste vond het ongepast
evenals zij, en verlangde naar een
rustige kamer in een of andere
herberg en naar warm water, zo
dat zij de handen en de gezichten
van de kinderen eens flink kon
wassen.
«Waar gaan wij naartoe
vroeg Henrietta voor de twaalfde
maal, terwijl zij met afkeer om
zich heen keek en haar jurk optilde
zodat er geen modder aan zou ko-
zullen wij nu spoedig thuis zijn
men. «Is de reis bijna ten einde en
Nadruk verboden
vervolgt
door
S1LVAIN VAN DER GUCHT
en
LODEWIJK VAN LAEKEN
119
De derde akteur van het drama
dat zich voor onze ogen ontrolt,
was gezeten in de hoek van de
haard en poogde zich zoveel moge
lijk bij het uitgaande vuur te war
men. Hij beefde van kou en schud
de van tijd tot tijd mei het hoofd,
gelijk men doet bij het ontwaken
uit een afgrijselijke droom. Na en
kele ogenblikken lichtte hij het
hoofd op en niesde. De man kwam
stellig tot het leven terug.
Wat nog bijdroeg om dit alles
vreselijker te maken, was dat hij
zich -in een grof vuil linnen laken
■had gewonden, dat hij op de grond
had gevonden, na zich van de tafel
te hebben laten vallen.
Wie zijt gij vroeg Hendrik
met een trillende stem.
Een mens, gelijk gij beiden
zijt, antwoordde de verrezene uit
het geestenrijk, onder het slaken
van een diepe zucht.
- Makker, zei Frans, het moet
bijzonder slechte tijd zijn in de an
dere wereld, dat gij zo dadelijk
hebt kunnen besluiten orn weer te
keren naar de galei van Toulon.
De man verroerde zich niet. Hij
scheen niets meer te verstaan. Dit
niettegenstaande vroeg Hendrik of
hij veel smart gevoelde. Hij ant
woordde op deze nieuwe vraag
met een hoofdteken, dat wilde
zeggen Ja, ik lijd, en hij begon
geweldig te klappertanden.
- Mits wij ziekendienaars zijn
en bedieners van het zeemanshuis,
hervatte Hendrik, tot zijn gezel
sprekend, is het onze plicht deze
arme duivel helemaal tot het leven
terug te roepen. Haastig, Frans,
laten wij ons aan 't werk zetten;
vuur moet er zijn en een hartver
sterkende drank.
Zo sprekend wierpen zij en.ge
'handvollen brandstokken op de bij
na uitgedoofde kolen en deden de
verrezene enige druppels brande
wijn inzwelgen, welke hem een wei
nig verkwikten.
Men had de kerel uit de haard
getrokken, waar hij ineengekrom
pen zat; zonder hem van het vuur
te verwijderen, hadden de twee ga
leiboeven hem zo goed mogelijk
op de gebroken stoel doen neer
zitten.
Hewel, kameraad, het gaat
nu een weinig beter, me dunkt.
Als enig antwoord begon de
man als een kind te wenen.
Wat -is dat, zei Frans, waar
om die tranen Zijt ge dan be
droefd de vrienden weer te zien,
die hier op het grote eiland z'jn
Bij mijn trouw, ja, zeer be
droefd, antwoordde de man met
zwakke stem, zodat men hem nau
welijks verstaan kon.
Hoe is dat mogelijk
Niets is eenvoudiger. Voor
weinige ogenblikken was ik vrij,
of hetgeen op hetzelfde uitkomt,
•ik was vertrokken naar dat onbe
kend land waar vroeg of laat al wat
leeft naartoe moet gaan, zeifs de
galeiwachters, die mij wel honderd
rnaal met stokslagen hebben be
groet; ik was uit het lijden, ten
minste, het geheugde mij niet meer
en nu, bij het zien van uw mutsen
en kazakken, versta ik maar al te
wel dat ik weer galeiboef ben ge
worden voor 19 jaar.
Inmiddels had een der bedien
den, met tussen het houtwerk bo
ven de deur in blikken dozen en
papieren te snuffelen, suiker gevon
den.
Er moet hem punch gemaakt
worden, zei Hendrik. Ge zult zien
dat hij dan veel gezwinder tot het
bewustzijn zal komen en hij zich.
niet meer zal beklagen van nog te
leven.
- Helaas, zuchtte Frans, dit
zou wel mogelijk kunnen zijn', Hen
drik; men heeft het leven altijd lief,
zelfs rampzaligen die, zoals wij,
er zich doorheen breken in ontbe
ring, grote beproevingen en eer
loosheid.
En zich een weinig bedenkende
Zie, Hendrik, vervolgde hij,
wel twintig maal daags zeg ik bij
mij zeiven Blijf hopen, Frans,
misschien zult gij Mathilde nog
naar het bal van Sceaux geleiden.
En gij, ik zou wel durven wedden
dat gij ook meermaals denkt aan
de overwinning met de kaart.
- De hoop, antwoordde Hen
drik, heeft gulden vleugels waar
mede men haar ziet vliegen; onge
lukkiglijk doet zij ons niet beteren,
maar zij moedigt ons aan om te
leven.
Ondertussen was de punch ver
vaardigd. Zij namen een lepel en
brachten een weinig van dit lauwe
maar herstellende vocht in de
mond van de verrezene. De man
trilde.
Ja, murmelde hij, ja, zonder
twijfel, mijne heren, gij doet mij
herleven, maar moet ik u wel dank
wijten voor het zo zwaar geschenk
van het leven dat gij mij oplegt
Zo sprekende bracht hij van on
der het laken waarin hij was ge
wonden een van zijn handen te
voorschijn, afgrijselijk van mager
heid, voorzien van lange, groen
achtige nagels, en met de buiten
kant van die hand droogde hij zijn
tranen af, die van zijn bleek aan
gezicht liepen.
Allons, vriend, wil u niet zo
bedroeven, zei een der ziekendie
naars, de moed en de liefde tot het
leven zullen welhaast bij u terug
komen. Ik ben het, die u dit zegt.
Na verloop van een kwartier leg
den de gezellen de aan de dood
ontrukte in een soort van alkoof,
die aan hun werkhuis paalde; zij
legden hem in hun bed; vervolgens
gaven zij hem een kom gesuikerde
wijn, enige droge vijgen en olijven.
De man dronk dit uit in een teug,
hij at enige vruchten en sloot daar
na de ogen.
Hendrik hief de lantaarn op de
hoogte van het hoofdkussen en be
zag hem een ogenblik. Het hoofd
was door ziekte vermagerd, de ge
laatstrekken door de nakende dood
verward, maar desniettemin was
het mogelijk iets te onderkennen
van het verstompt wezen. Men zag
dat enige grote en verschrikkelijke
■hartstochten bij die persoon had
den genesteld.
Wij zullen hem later onder
vragen, indien wij kunnen, sprak
de oude speler, maar voor 't ogen
blik, laat ons beraadslagen.
Gij hebt gelijk, zei Frans,
wat gaan wij met die ongelukkige
verrichten Zouden wij hem op
nieuw overleveren aan de hel van
de galei of hem redden
Indien de zaak mogelijk is,
laten wij hem dan redden, gaf de
andere ten antwoord.
Die zaak acht ik zeer ge
makkelijk.
Gemakkelijk! Hoe verstaat
gij dat
Luister. Het is reeds vier
dagen geleden dat de heelmeester
zijn voet in deze plaats nog heeft
gezet. Ook hebben wij deze week
zoveel overlijdens gehad dat een
lijk min of meer niet eens in aan
merking zal genomen worden.
- Heel goed, maar 'het is niet
voldoende de heelmeester te be
driegen.
Wat het vertrek van de ver
rezene uit het hospitaal betreft en
de voorzorgen te nemen voor de
reis, daar zal ik mij mede gelasten.
Alles zal wel gaan, dat zult ge
zien, 'indien hij niet al te onhandig
is.
- Dat is mijn wens. Maar nog
eens, hoe zult gij dat beginnen?
De tijd zal het uitwijzen.
Vooreerst moeten wij trachten de
kerel zo ver te brengen dat hij
kan gaan.
Dit zegt gij wel; ik denk dat
dit nog wel een acht dagen zal
duren.
Acht dagen, dat kan zijn,
maar toch niet langer, hervatte
Frans vinnig, maar gedurende die
achtdaagse herstelling zullen wij
veel omzichtigheid moeten gebrui
ken, want indien men hem ontdekt,
zal het met de sukkelaar en ons
beiden niet heel aangenaam aflo
pen. Ach, verduiveld, Hendrik, daar
schiet mij iets te binnen.
Zeg het mij vlug.
Indien wij hem in een der
grote geraamtekisten, die wij nu
en dan naar Montpellier zenden,
plaatsen Wat denkt gij daarvan
-Ik acht dit een zeer goede
list, antwoordde Hendrik.
Welnu, daarop niet gewacht.
Hij slaapt gelijk de grendels van
een gevang; het ogenblik is goed
gekozen om ons voornemen uit te
voeren. Een handje geholpen en
wij logeren hem in zijn nieuwe
woonst.
Ik ben tot uw dienst, zei de
andere.
Met vereende krachten namen
zij de man van het bed en legden
hem met veel zorg in de kist.
Het sloeg toen juist elf uur van
de avond.
Gaan wij over tot de daarop
volgende dag.
Deze verliep bijna gelijk al de
andere, dat wil zeggen, zonder een
enkele bijzonderheid waard om te
worden vermeld. Van tijd tot tijd,
gedurende het om en weergaan,
dat hun dienst vereiste, kwamen
de twee bedienden de kist bezoe
ken waarin de verrezene zich be
vond. Men gaf hem eten en drinken
naargelang de omstandigheden,
met zoveel mogelijk omzichtigheid,
zelfs, als men niet vreesde van te
worden afgespied, waagde men
enkele woorden.
Hewel, arme man, laat zien,
hoe gaat het met de gezondheid
Veel beter.
Beklaagt gij u nog altijd van
weer in het leven geroepen te zijn?
Neen, beste heren, ver van
daar; ik weet niet hoe ik het zal
aanleggen om u beiden te belonen
voor al hetgeen gij voor mij gedaan
hebt.
Daartoe is voorlopig een
middel.
Welk dan
Van de stilzwijgendheid te
onderhouden en voort te gaan met
de dode te spelen.
Ha, weest beiden gerust, ik
zal u niet doen wantrouwen.
Toen het donker begon te wor
den en het grofste werk in het
zeemanshuis was verricht, bevon
den de ziekendienaars zich vrij in
hun handel.
Nadruk verboden
vervolgt