JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier _7_
to
LADY DONA
«Inderdaad,» zei Dona, «Je be
doelt zeker dat een 'luie meesteres
luie bedienden maakt, nietwaar
«Natuurlijk, mylady,» antwoord
de -hij ernstig.
Dona liep heen en weer in het
langwerpige vertrek en streek eens
over het trijp der stoelen, dat er
dof en verschoten uitzag. Zij keek
eens naar de portretten die aan de
muren hingen... Harry's vader, ge
schilderd door Van Dijk, wat een
vervelend gezicht had hij... en dit
-was ongetwijfeld Harry zelf, dit
miniatuur, dat geschilderd was 'in
het jaar dat zij getrouwd waren.
Zij herinnerde 'het zich nu weer.
Hoe jeugdig zag hij er uit en hoe
pralend. Zij zette het miniatuur
weer neer en zij werd zich er eens
klaps van bewust dat de bediende
naar haar keek... wat een zonder
linge kerel was hij. Toen wist zij
zich weer te beheersen. Nog nooit
'had zij zich door een bediende
de wet laten voorschrijven.
«Wil je er alsjeblieft voor zor
gen dat alle kamers in het huis
worden schoon gemaakt en ge
lucht,» zei zij, «en dat al het zilver
wordt gepoetst, dat er bloemen
worden neergezet in de kamers en
dat hier verder alles gebeurt alsof
de meesteres van het huis niet
afwezig was geweest gedurende
vele jaren
«Het zal mij persoonlijk een
genoegen zijn, mylady,» antwoord
de hij en hij boog en verbet het
vertrek, en Dona, die boos gewor
den was, merkte op dat hij nog
maals glimlachte, niet openhjk en
niet vertrouwelijk, maar als het
ware 'in 'het geheim, achter zijn
ogen. Zij stapte de opens'aande
deuren uit en stond op het gras
perk voor het huis. De tuinlieden
hadden tenminste hun werk goed
gedaan. Het gras was geknipt en
de heggen waren gesnoeid, mis
schien pas gisteren of eergisteren,
toen de boodschap gebracnt was
dat hun meesteres terug kwam.
Die arme duivels I Zij begreep hun
traagheid. Wat moest zij ;n hun
ogen een plaag zijn, omdat zij de
kalme rust van hun leven had ver
stoord door een einde te maken
aan hun luie leventje en de rust
te verstoren van d'ie zonderlinge
kerel, die William... was het inder
daad Cornwails, dat accent van
hem?... en een einde te maken
aan de wanorde die hij had laten
ontstaan.
Ergens, van achter een open
venster in een ander gedeelte van
het huis, hoorde zij Prue mopperen
die om heet water vroeg voor de
kinderen, en een lustig gebrul van
James... de arme schat, waarom
moest 'hij gewassen worden en ge
baad en uitgekleed en waarom
werd hij niet eenvoudig in een de
ken gewikkeld en ergens neerge
legd in een donkere 'hoek om te
slapen... en toen 'liep zij over het
grasveld naar de opening tussen
de bomen, die zij zich nog hedn-
nerde van de laatste maal dat zij
'hier geweest was, en ja... zij had
gelijk, daar beneden liep de rivier,
glinsterend en stil en geluidloos.
De zon scheen op het water en
kleurde het groen en goud en een
briesje deed het zo af en toe rim
pelen. Er moest ergens een boot
zijn... zij moest er aan denken
eens aan William te vragen of er
een boot was... en zij zou in die
boot gaan zitten en zich naar zee
-laten drijven. Hoe bespottelijk...
wat een avontuur. En zij zou James
meenemen en zij zouden hun han
den en gezichten 'in het water do
pen en drijfnat worden en de vis
sen zouden boven 'het water uit
springen en de zeemeeuwen zou
den tegen hen krijsen.
O 'hemel, dat het haar eindelijk
gelukt was te ontsnappen, weer
vrij te zijn Hoe was het mogelijk
dat zij op minstens driehonderd
mijlen afstand was van St. James
Street en van het kleden voor het
diner en van de Swan en van de
stank van Haymarket en van Roc-
kinghams veelbetekende glimlach
jes en van Harry's gegeeuw en
van zijn blauwe, verwijtende ogen.
Honderden mijlen verwijderd ook
de Dona, die uit boosaardigheid
van de Dona die zij zelf verachtte,
of verveling of uit beide, die idiote
streek had uitgehaald in Hampton
Court met de gravin en zich ver
kleed had in Rockinghams kleren
en een masker had voorgedaan
en met hem en de anderen was
meegereden, terwijl Harry -in de
Swan zat, te dronken om te weten
wat er gebeurde, en toen voor
struikrover had gespeeld en het rij
tuig van de gravin had aangehou
den en haar gedwongen had uit
te stappen op de hoofdweg.
«Wie zijn jullie... wat willen
jullie had de arme, kleine, oude
vrouw bevend van angst uitgeroe
pen, terwijl Rockingham zich ge
noodzaakt had gezien zijn gezicht
te verbergen in de manen van zijn
paard, stikkend van het lachen, en
zij, Dona, de rol van roverhoofd
man had gespeeld en met een hel
dere, koude stem had gezegd
«Honderd guintjes of meer.»
En de gravin, die arme, oude
vrouw van zestig jaar, wier echt
genoot al minstens twintig jaar in
zijn graf lag, had in haar beurs
naar geld gezocht terwijl ze doods
bang was dat deze jonge deugniet
uit de stad haar 'in de droge grep
pel gooien zou... en toen zij het
■geld aan -Dona had overhandigd
en naar haar gemaskerd gezicht
gekeken had, hadden haar oude
lippen gebeefd en zij had gezegd
«Om godswil, spaar mij... ik
ben al zo oud en ik ben zo moe.»
Het gevolg hiervan was geweest
dat Dona zich eensklaps heel be
schaamd had gevoeld, zodat zij
het geld weer had teruggegeven,
haar paard had 'laten keren en was
teruggereden naar de stad, met
een gevoel van afschuw voor zich
zelf en half verblind door haar
tranen, terwijl Rockingham haar
volgde zonder te begrijpen wat er
eigenlijk 'in haar omging.
Zij hadden Harry verteld dat zij
alleen maar van plan waren bij
maanlicht naar Hampton Court te
rijden en toen hij niet al te vast
ter been naar huis gegaan was om
naar bed te gaan, 'had hij daar
op de stoep zijn vrouw aangetrof
fen, gekleed in de kleren van zijn
beste vriend.
«Dat was ik helemaal vergeten.
Was er een gemaskerd bal... was
de koning er bij tegenwoordig
had hij gevraagd, terwijl hij haar
dom had aangekeken en met zijn
handen over zijn ogen gewreven
had.
Toen had Dona gezegd «Neen,
voor de duivel, de maskerade is
afgelopen en voorgoed ook. Ik ga
weg.»
En toen daar boven in de slaap
kamer dat geredetwist, waaraan
geen einde scheen te komen, ge
volgd door een slapeloze nacht,
en nog meer geredetwist op de
vroege morgen. En toen was Roc
kingham gekomen en Dona had
hem de toegang tot hun huis ont
zegd en was er iemand naar Na-
vron gestuurd om te waarschuwen
dat de meesteres er haar intrek
wilde nemen. En daarop de voor
bereidselen voor de reis, de reis
zelf en eindelijk hier de rust, de
stilte en dat bijna ongelooflijke
gevoel van vrijheid.
Nadruk verboden vervolgt
door
SILVA1N VAN DER GUCHT
en
LODEWIJK VAN LAEKEN
121
Zo pratend waren zij dicht bij
Jacobus genaderd.
Vrienden, sprak deze, ik
hoor aan uw taal dat gij Hollan
ders zijt. Ik ben een matroos van
het Noorse schip De Hoop en ben
hier voor twee maanden achter
gelaten. Eerst gisteren heb ik het
hospitaal verlaten. Ik ben genezen
-maar mijn krachten laten nog te
wensen; ook heb ik gebrek aan
geld. Ik hoorde daar straks zeggen
dat op uw vaartuig manschappen
ontbreken. Zou uw 'kapitein mijn
■dienst willen aanvaarden
Men bleef staan en hij die eerst
had gesproken en 'iets meer dan
de andere scheen te zijn, zei, na
Vosselaer bekeken te hebben
O, ja, kameraad, indien ge
voorzien zijt van goede papieren.
Die heb ik, antwoordde Vos-
- Als het zo is, hebt ge ons
maar dadelijk te volgen.
Waar vaart g'i'j heen
- Terug naar Rotterdam.
Vosselaer volgde de matrozen,
die hem onderweg allerlei vragen
stelden, die hij zeer voldoende be
antwoordde. Tien minuten later
was men aan boord en deze die
hem eerst had aangesproken en
onderstuurman was, bracht hem
bij de kapitein. Na zijn verlofpas
te 'hebben nagezien aarzelde deze
n'iet hem te aanvaarden, blij ge
noeg een man te kunnen aanwer
ven, die hij zeer nodig 'had.
Zo verliet Jacobus Vosselaer de
dag daarop met grote blijdschap
Toulon en kwam behouden met
het schip te Rotterdam aan. Hier
dacht hij zich ver genoeg. Hij ont
ving het weinig geld dat de kapi
tein hem had toegezegd en begaf
zich zonder aarzelen op weg naar
Brussel.
Na veel hinderpalen en ontbe
ringen geleden te hebben, te veei
om 'in ons bondig verhaal aange
haald te worden, en na meer dan
eens op zijn weg onderstand ge
vraagd en de liefdadigheid inge
roepen te hebben, kwam hij ein
delijk in zeer armoedige toestand
in de oude Brabantse hoofdstad
aan.
Daar was alles .veranderd, zodat
Vosselaer er zich niet meer beken
de. Gans de Oostenrijkse Neder
landen waren, gelijktijdig met de
stad Brussel, ingelijfd bij de Fran
se Republiek. De godin der Rede
troonde in onze kerken en het
scheen dat de bevolking een gans
andere levenswijze aangenomen
had.
Vosselaer had nu weer zijn ware
naam aangenomen en deze van
Sir James Smids als verrot, ont-
eerd en versleten, ver van zich
geworpen, evenals men met een
oude kazak doet. Hij besloot zich
bij de rentmeester van Sir Smids
aan te bieden, hopende door deze
geholpen te zullen worden of uit
medelijden enig geld te bekomen.
Hij begaf zich dan zonder aar
zelen naar dit huis. Toen hij daar
aankwam, was hij niet weinig ver
wonderd, als hij het gebouw be
schouwde. Gans de voorgevel, die
reeds bouwvallig was toen hij het
de laatste maal had gezien, was
nu sierlijk hersteld en aan de deur
stond een schildwacht.
Vosselaer begon te twijfelen en
kon bijna niet geloven dat de rent
meester daar nog woonde. Even
wel natfjrde hij behoedzaam het
huis en meldde zich aan, niet zon
der enige achterdochtigheid. Men
beval hem te wachten, maar na
enige ogenblikken vertoeven kwam
een bediende die hem begeleidde.
De rentmeester, die toendertijd
een aanzienlijke plaats 'in Brussel
bekleedde, ontving hem met vee!
vriendschap en toen Jacobus hem
zijn nood klaagde en zei dat hij
zonder goede uitslag in vreemde
landen had gereisd, toonde hij
zich bijzonder gevoelig,
Vriend lief, zei hij, wees wel
gemoed. Ik kan en zal u 'helpen,
want gij zijt waarlijk ongelukkig,
door Sir James zo verlaten te zijn
geweest.
- Sir James had toch aan mij
geen verplichting, zei de sch'ijn-
heiligaard; ik kan het hem niet ten
kwade duiden.
Gij waart toch- samen als
twee broers opgebracht, hervatte
de rentmeester, het was niet meer
dan zijn plicht van u onder zijn
bescherming te nemen. Misschien,
gij die spaarzaam zijt, zoudt hem
hebben belet gans zijn vermogen
te verkwisten.
Hoe riep Vosselaer uit, is
Sir James dan ongelukkig Bij
mijn trouw, mijnheer, dit doet mij
spijt. Ware ik 'bemiddeld, ik zou
'hem helpen.
Edel hart, zei de rentmeester
zonder te weten tot welk monster
hij sprak, matig uw droefheid want
Sir James is dit niet waard.
En hij vertelde hem al hetgeen
Jacobus Vosselaer onder de naam
van Sir James uitgericht had en
hetwelk deze bijgevolg veel beter
wist dan wat de rentmeester hem
zeggen kon.
Hij voegde er onmiddellijk b'ij
Indien ge nu mijn raad wilt
volgen, moet gij aan die verwor
peling nimmer denken; tracht liever
voor uw eigen zaken te zorgen.
Ik zal, indien gij wilt, u daarin
behulpzaam zijn.
Jacobgs antwoordde met nede
righeid dat hij niet beter wenste.
Ik heb, vervolgde de rent
meester, hier ter stede een bijzon
dere vriend. Het is een oud-notaris.
Deze zal 'ik u aanbevelen en in
weinige weken zal hij u in staat
■stellen om de plaats te bekleden
die ik meen dat u zeer gemakke
lijk zal kunnen bezorgen.
-— Mag 'ik weten welke plaats
het is vroeg Jacobus aarzelend.
Zeker, mijn vriend, gaf de
rentmeester ten antwoord, gij moet
weten dat bijna in alle kleine ste
den der departementen notarissen
ontbreken; velen 'hebben hun ont
slag genomen of zijn door ons af
gezet omdat zij geweigerd hebben
trouw te zweren aan de Franse
Republiek. De plaatsen moeten
volzet worden en 'ik zal u een der
gelijk ambt bezorgen.
Vosselaer wist bijna niet hoe
zijn dankbaarheid aan de ent-
meester te betuigen. Hij, een vuige
moordenaar, zou de plaats bekle
den waarvoor eertijds doorgaans
niets dan brave lieden aangenomen
werden. Hij, de verworpen galei
boef, zou dagelijks in aanraking
komen met deftige personen. Hij
was om gek te worden van bi.jd-
schap.
De rentmeester toonde hem een
lijst met een aantal kleine steden,
waar notarissen nodig waren, en
daar Jacobus zich wenste in de
nabijheid te vestigen, raadde z,jn
beschermer hem aan zich naar
Aalst te begeven, welk aanbod hij
gretig aanvaardde.
Nog dezelfde dag werd hij van
nieuwe kleren voorzien; de rent
meester gaf hem wat geld, opdat
hij behoorlijk zou kunnen logeren
en bracht hem vervolgens bij zijn
vriend, de oud-notaris, die beloof
de hem op korte tijd de nodige
onderrichtingen te geven.
Een maand daarna werd de
snoodaard te Aalst tot notaris be
noemd, want alles ging te dien
tijde kort en bondig te werk. Hij
deed de vereiste eed en vertrok,
de rentmeester wel duizend maal
bedankende, naar zijn bestemming.
Nu kon de schelm 'in vrede le
ven, want wie zou hem hebben
kunnen herkennen onder de naam
van zijn vriend, die hij lafhartig
had omgebracht James Smids
was immers, volgens aller mening,
op de galei te Toulon gestorven
en op de naam van Jacobus Vos
selaer kleefde voor de ogen der
mensen geen de minste vlek of
vermoeden.
Toen zijn studie eenmaal was
geopend, stelde hij zich zo vrien
delijk en gedienstig voor aan allen
die hem kwamen opzoeken, dat
hij weldra het vertrouwen van elk
een won en veel nadeel toebracht
aan zijn ambtgenoten. Nooit kwam
een boer hem spreken, of hij be
jegende hem met veel 'beleefdheid
en indien de zaak van enige aan
gelegenheid was, werd hij van hen
rijkelijk beschonken.
Doordat hij slim en arglistig
was en de wetten goed kende, gaf
hij menige landman en burger raad
in netelige zaken, zonder iets tot
beloning te vragen. Zo kreeg hij
de naam van een deugdzaam en
onbaatzuchtig man; maar al deze
bereidwilligheid strekte niet dan
om een goede faam te verwerven
en zich in staat te stellen het be
drog op grotere schaal te bewer
ken, want het was zo onmogelijk
voor notaris Vosselaer om eerlijk
te blijven 'leven als om de uiil in
een tortelduif te veranderen.
Ons geliefd vaderland beleefde
toen droeve tijden. De Franse
Sansculotten, die hun slachterij al
vroeger te Parijs waren begonnen
en ons land ten tweede male op
de Oostenrijkers bemachtigden,
brachten ons voor geschenk een
droeve vrijheid mee. De edellieden,
onder voorwendsel van vijandig te
zi'jn aan het gerneentebest, werden
ter dood gebracht en hun goederen
verkocht. De kloosters werden af
geschaft, de religieuzen verjaagd
of gedood en al hun goederen door
de Franse afgevaardigden verbeurd
verklaard, welke dan, zoals 'in
Frankrijk, op schandelijke wijze
voor een onbeduidende waarde aan
godvergeten lucifers toegewezen
werden, In één woord, men bedreef
de gruwelijkste wandaden in de
naamT van de zogenaamde vrijheid
en gelijkheid, welke alle eerlijke
lieden deed walgen.
De priesters, na hen op aller
hande wijzen te hebben getergd,
had men een eed opgelegd, die
zij volgens geweten niet mochten
doen. Het grootste aantal weiger
den te zweren en was gedwongen
zich te versteken of naar het bui
tenland te vluchten, zo niet .wer
den zij vroeg of laat aangehouden
en, indien zij niet werden vermoord
naar Cayenne in Amerika gezon
den, waar velen 'in ballingschap
door armoede en ontbering als
martelaren stierven.
Nadruk verboden vervolgt