JAM GLERC&ER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier
LADY DONA
«Inderdaad,» zei Dona, die
eensklaps had opgemerkt dat er
lange haren groeien naast zijn
neus Hoe jammer, arme man.
Én toen keek zij weer vlug voor
zich, omdat zij bang was dat hij
zou begrijpen waarnaar zij keek,
en hij vervolgde
«Ik zou wel kunnen zeggen dat
ik Harry als een van mijn beste
vrienden beschouwde. Maar se
dert zijn huwelijk hebben wij el
kaar nog maar zelden ontmoet.
Hij brengt doorgaans zijn tijd
door in de stad.»
«Dat is een verwijt aan mijn
adres,» dacht zij en zij zei «Het
spijt mij te moeten zeggen dat
Harry niet is meegekomen. Ik ben
hier helemaal alleen met mijn kin
deren.»
«Dat is verbazend jammer,» zei
hij en zij ging er verder niet op
in, want wat viel er eigenlijk nog
te zeggen
«Mijn vrouw zou mij wel verge
zeld hebben,» vervolgde hij, «maar
zij geniet op het ogenblik geen
al te goede gezondheid. Om kort
te gaan...»
Hij zweeg even, aangezien hij
niet wist hoe hij vervolgen moest,
en Dona glimlachte eens en zei
«Ik begrijp het volkomen, ik heb
zelf twee kleine kinderen.»
Nadat zij dit had gezegd, zag
hij er een beetje terneergeslagen
uit en boog.
«Wij hopen op een erfgenaam,»
zei hij.
En Dona antwoordde
«Natuurlijk.»
Onwillekeurig keek zij nog eens
naar de haargroei naast zijn neus.
Hoe vervelend voor zijn vrouw...
hoe kon zij dit verdragen Maar
Godoiphin praatte alweer en hij
vertelde iéts over zijn vrouw en
hoe blij zij zou zijn haar eens te
verwelkomen, omdat zij toch eigen
lijk buren waren, enzovoort, enzo
voort. En Dona dacht er aan hoe
vervelend hij was en hoe dik, en
zij vroeg zich af of er geen mid
denweg bestond tussen deze plech
tige hoogdravende aanmatiging en
de verdorven beuzelachtigheid van
Rockingham.
Zou Harry ook zo worden als
hij op Navron kwam wonen Een
grote knolraap met nietszeggende
ogen en een mond als een spleet
in een gelatinepudding
«Ik hoopte dat Harry ons een
beetje geholpen zou hebben in het
graafschap,» zei Godoiphin. «U
heeft ongetwijfeld wel van onze
moeilijkheden gehoord.»
«Ik heb niets gehoord,» ant
woordde Dona.
«O neen Misschien heeft het
nieuws u hier nog niet bereikt,
hoewel er overal in de omtrek over
gesproken wordt. Er worden hier
voortdurend diefstallen en overval
len gepleegd en het heeft er veel
van dat wij hier met zeerovers te
doen hebben. Goederen van aan
zienlijke waarde zijn in Penryn
verloren gegaan en ook langs de
kust, en ongeveer een week gele
den werd het landgoed van mijn
buurman geplunderd.»
«Hoe onaangenaam,» zei Dona.
«Het is meer dan onaangenaam,
het is een schande verzekerde
Godoiphin met een vuurood gezicht
terwijl zijn ogen nog meer uit zijn
hoofd puilden dan anders. «En
niemand weet wat hij doen moet.
Ik heb mij te Londen beklaagd
en geen antwoord gekregen. Men
heeft ons een handvol soldaten
gestuurd van het garnizoen in
Bristol, maar die soldaten zijn vol
komen nutteloos. Neen, ik voor
mij zie geen andere oplossing
dan dat wij, landeigenaars;, de
hoofden bij elkaar steken om zelf
het dreigende gevaar het hoofd
te bieden. Daarom is het erg jam
mer dat Harry niet meegekomen
is naar Navron Huis... erg jam
mer.»
«Kan ik misschien iets doen om
u te helpen vroeg Dona, terwijl
zij even op haar onderlip beet om
niet te lachen.
Hij zag er zo verontwaardigd
en verbitterd uit, alsof hij haar de
schuld wilde geven van die zee
roversdaden.
«Mijn waarde dame,» zei hij,
«er is niets dat u voor ons doen
kunt, behalve uw echtgenoot uit
nodigen ook hierheen te komen
en zijn vrienden om zich heen te
verzamelen, zodat wij de strijd
kunnen aanbinden met die ver
vloekte Fransman.»
«Fransman vroeg zij ver
baasd.
«Ja, juist, en dat is nu juist het
beroerde van de zaak,» riep hij
woedend uit. «Die kerel is een
vervloekte vreemdeling, die om
de een of andere reden onze kust
schijnt te kennen alsof hij daar
zelf geboren was, en voordat wij
hem te pakken kunnen krijgen, is
hij al weer weg naar de andere
kant, naar Bretagne. Zijn schip
is zo vlug als een zeemeeuw en
geen van onze schepen is in staat
het daartegen op te nemen. In de
nacht sluipt hij onze havens binnen
gaat stiekem aan land, als een
sluipende rat, maakt zich van onze
bezittingen meester, breekt onze
winkels en pakhuizen open en voor
dat de dag aanbreekt is hij alweer
verdwenen, terwijl onze mannen
zich nog de slaap uit de ogen
staan te wrijven.»
«Dus dan komt het eigenlijk
daarop neer dat hij u allemaal te
slim af is,» merkte Dona op.
«Hm, ja, mevrouw... als u het
van die kant bekijkt,» antwoordde
hij uit de hoogte, omdat hij zich
onmiddellijk beledigd voelde.
«Dan ben ik bang dat Harry
hem ook niet te pakken zal krij
gen... daar is hij veel te lui voor,»
zei zij.
«Ik heb ook geen ogenblik ver
ondersteld dat hij hem wel te pak
ken zou krijgen,» merkte Godoi
phin op, «maar wij hebben leiders
nodig bij deze onderneming en
hoe meer leiders hoe beter. En
wij moeten die onbeschaamde
kerel te pakken krijgen, al zouden
wij er al onze tijd en al ons geld
aan moeten besteden. U begrijpt
misschien nog niet goed hoe ern
stig de zaak is. Wij worden hier
voortdurend beroofd en onze vrou
wen durven 's nachts niet te gaan
slapen, omdat ze bang zijn voor
hun leven en niet alleen voor hun
leven.»
«O, is het zo'n zeerover mom
pelde Dona.
«Tot nu toe zijn er nog geen
mensenlevens verloren gegaan en
ook ;is nog geen van onze vrouwen
ontvoerd,» antwoordde Godoiphin
stijfjes, «maar aangezien die kerel
een Fransman is, begrijpen we
allemaal dat het slechts een kwes
tie van tijd is, totdat hij de een of
andere ernstige misdaad pleegt.»
«O, ik begrijp het volkomen,»
zei Dona, die met moeite haar la
chen onderdrukte, opstond en naar
het venster liep, want zij kon zijn
ernstige hoogdravendheid niet lan
ger verdragen en het gelukte haar
nog slechts met moeite haar la
chen te onderdrukken. Maar god
dank beschouwde hij haar opstaan
als een teken dat het onderhoud
was afgelopen, want hij boog
plechtig en kuste de hand die zij
hem gaf.
Madruk verboden vorvoigt
door
SSLVAIN VAN DER GUCHT
en
LO DE WIJK VAN LAEKEN
125
Ja, mijnheer, zeer tevreden,
antwoordde Jacobus, zijn hels
wezen tot een glimlach plooiend,
uw neef vracht u daar beneden
en ük kom u roepen om u het
vertrek te tonen.
De pastoor stond op uit de leu
ningstoel en verliet met de notaris,
die was blijven rechtstaan, de
kamer.
Mijnheer, zei de schurk in
het doorgaan, de plaats waar ik
u ga brengen is slechts bestemd
voor nachtverblijf. In de dag, als
er geen onraad is, kunt gij u naar
boven begeven en indien het u
lust enige tijd in de tuin wandelen,
maar bij het minste gevaar van
huiszoeking of dergelijke zaken,
neemt gij de wijk naar uw berg
plaats, alwaar gij in veiligheid
zult wezen.
Zo sprekend, waren zij tot aan
de huiskelder genaderd.
Mijnheer pastoor, zei de no
taris, hier zijn wij aan de ingang
van de kelder. Zie nu eens wel
terdege rond of gij elders geen
andere deur of ingang bespeurt.
De grijsaard bezag met veel
oplettendheid de muur waarin de
kelderdeur was vervaardigd, hij
wendde vervolgens, doch vruchte
loos, de ogen langs alle kanten,
maar kon niets dat aan een deur
geleek, bespeuren.
De notaris drukte met de vinger
op een nagelkopje, dat aan de
rand, schier onzichtbaar, was aan
gebracht, en een smalle deur
sprong open, juist naast die van
de kelder.
De priester trad met verwon
dering een stap achteruit.
Gij moet niet verschieten
van hetgeen gij ziet, vervolgde
de notaris, treed maar vrij nader,
maar beken met mij, dat het een
doortrapte kerel zou moeten zijn,
om deze doorgang te ontdekken.
Dit moet ik bekennen, mijn
heer. Ik wist niet dat er te Aalst
werklieden bestonden, bekwaam
om zoiets te vervaardigen.
Inderdaad, het was een schran
der gemaakte ingang, waarvoor
zij zich bevonden, gemaakt met
een gewelf en voorzien van twaalf
afdalende stenen trappen.
Gij ziet nog niets, eerwaarde
heer, hervatte de notaris, wijl hij
een koperen kandelaar en kaars
nam, die op de eerste trap stond,
benevens het nodige gerief om die
te ontsteken. Wees zo goed mij
te. volgen, zei hij, na de kaars te
hebben ontstoken, beneden zal uw
eerwaardigheid zich nog meer
verwonderen.
Hij ging de trap af, de goede
man, die aan geen kwaad dacht.
De notaris volgde hem behoed
zaam. Beneden stonden zij voor
een deur van zwaar eikenhout.
Vosselaer nam een sleutel uit
de zak, stak hem in het ijzeren
slot en draaide. De deur ging
krakend open en hij trok binnen,
gevolgd door de priester.
Zij bevonden zich in een onder
aardse kamer, inderdaad zeer kun
stig naast de aanpalende kelder
gemaakt, zodat het onmogelijk
was dit van buiten te bemerken.
De plaats ontving slechts een
weinig klaarte uit een kleine ope
ning in het gewelf, langs de bo
venkant, zodat men er moeilijk
bij klare dag zonder licht kon zien.
Meubelen waren er niet, de naakte
muur, dat was alles. 'Niet alleen
maar zelfs de nodige bedstede
ontbraken er tafel en stoelen,
of iets dat daar aan geleek. Niets
anders dan twee bussels stroo
waren achteloos naast de muur
neergesmeten.
Mijnheer, sprak de verwon
derde pastoor, alles nauwkeurig
beziende, deze kamer is wel veilig
maar het is hier toch niet dat uwe
goedheid mij wil versteken Dit
zie ik maar al te wel, de plaats
is zonder meubelen en de lucht is
hier stikkend.
Dit zei de grijsaard en keerde
het hoofd naar de notaris.
Maar zo meteen gaf de verra
der hem een geweldige stamp in
de lenden met zoveel geweld dat
de deugdzame ouderling achter
over neerplofte op de stenen vloer
der kamer en zich aan het hoofd
erg bezeerde. Zijn bloed stroomde
en hij bleef enige stonden bewus
teloos liggen.
De pastoor wist niet wat te
denken en meende te dromen. Hij
bevond zich in de duisternis, want
de klaarte die in de kamer drong,
was te onbeduidend. Zijn wonde
aan het hoofd deed geweldig pijn.
Hij nam zijn neusdoek en verbond
die zo goed mogelijk; dan kroop
hij tot aan het stroo en liet zich
daarop nedervallen. Nu begon hij
te denken op al hetgeen hem was
overkomen.
Het gedrag van de notaris Vos
selaer kwam hem zo zonderling
voor, gelijktijdig met dit van zijn
neef, dat hij daaruit niet wijs kon
geraken. Inderdaad, het was vrij
vreemd dat zijn neef hem verlaten
had, om met de notaris zijn schuil
plaats te gaan bezichtigen, en niet
meer weergekeerd was. Ook kon
hij de reden niet doorgronden
waarom de notaris hem alleen had
laten roepen, om hem in deze
onderaardse plaats op te sluiten.
Hij bleef enige tijd peinzend
zitten en beefde. De ongelukkige
priester vreesde de waarheid te
raden. Ondertussen bad hij God
hem de gratie te geven al zijn
■lijden met geduld te verdragen en
zich te ontfermen over zijn neef.
Eensklaps werd er een schuifje
in de deur geopend; zonder enige
twijfel was er iemand aan de ach
terkant, die hem beloerde.
Wie is daar vroeg de pas
toor. Om Gods wil, kom mij ter
hulp.
Ik, Jacobus Vosselaer, die
barst van genoegen omdat ik u
bezit, antwoordde de stem.
Wat wilt gij met mij begin
nen vroeg de grijsaard ver
schrikt. Och, mijnheer, breng mij
liever spoedig hier uit.
Daar zal ik mij wel voor
wachten, antwoordde de notaris
lachend. Ik wil van u een nieuwe
martelaar maken. Wees verzekerd,
wanneer gij hier zult uitkomen,
wordt gij door de engelen naar
de hemel worden gedragen.
Ach, mijnheer, wil toch niet
spotten, zuchtte de priester.
Ik spot niet, oude, hervatte
de schelm, hetgeen ik zeg is ge
meend. En indien gij mij beter
kende, zoudt gij daaraan geens
zins twijfelen.
Maar, mijnheer, ik kan uit
al uw doen niet wijs worden. Wat
begeert gij van mij en waar zijt ge
toch gebleven met mijn neef
Wel, ik kom u daar zoeven
te zeggen wat ik begeer, hervatte
de notaris, altijd lachend. Ik wil u
hier zo lang opsluiten en mishan
delen, tot uw domme geest uw
oude romp verlaten zal. Geloof
mij, gij die als priester altijd hebt
gewenst om de hemel te bekomen
en vele anderen daartoe hebt
aangewakkerd, gij hadt nooit in
betere handen 'kunnen vallen dan
in de mijne om tot uw oogmerk
te geraken. Want ik wil uw geduld
op de proef stellen en, indien gij
verduldig zijt, moogt gij sterven
in de overtuiging dat nooit een
martelaar beter de hemel zal heb
ben verdiend dan gij
Ik ben in de handen van
God, maar niet in de uwe, zuchtte
de priester; dat Zijn wil geschiede.
Gij hebt mij daar straks ook
gevraagd, vervolgde de schurk,
waar ik gebleven ben met uw neef.
Wees daarover niet bekommerd,
oude gek, die gij zijt. Uw neef
heeft reeds dit tranendal verlaten
en is zonder twijfel op het ogen
blik dat ik spreek, bezig met rijst-
pap te eten met de kinderen
Wat wilt gij daarmede zeg
gen riep de priester verschrikt
uit.
Luister, sprak de notaris, 'ik
wil u dit kort en bondig verhalen
om u aangenaam te zijn, daar ik
heel goed weet dat gij mij nooit
zult kunnen verraden. Uw neef,
misschien is dit u bekend, heeft
deze middag een aanzienlijke som
geld meegebracht om uw vlucht
mogelijk te maken en om u in het
buitenland te onderhouden. Ik had
gedacht dat ik die goudstukken
beter zou kunnen sparen dan gij.
Ik heb de vrijheid genomen de
jonkman een glaasje likeur van
mijn uitvinding te laten proeven
en hij heeft mij de goedwilligheid
getoond van er, zonder veel uit
gezochte komplimenten, dadelijk
om te sterven. Gij moet u daar
door niet laten verschrikken, eer
waarde heer; het was immers een
deugdzame jongen; ge moogt vast
betrouwen dat hij zo recht naar
de hemel is gegaan als straks zijn
geld, dat zich nog in zijn valies
bevind, over zal gaan bij het mijne.
De pastoor van Onkerzele bleef
enige ogenblikken zwijgend zitten.
Hij was als neergedrukt door de
helse woorden vari de moordenaar.
Dat God u beware, zuchtte
hij eindelijk. Weihoe, gij hebt mijn
deugdzame neef om een weinig
geld het leven benomen. Hebt gij
dan geen schrik? Vreest gij dan
de straf niet der moordenaars
Ach, mijnheer, vruchteloos vergeef
ik u, als goed kristen, al de pijn
die gij mij reeds toegebracht hebt
en misschien nog zult doen lijden.
Maar, indien het waar is wat gij
mij daar zegt, maar hetgeen ik
moeilijk kan geloven, indien het
waar is, zeg ik, dat gij mijn neef
hebt gedood, dan zult gij geen
vrede meer genieten op aarde.
Uw geweten zal u martelen tot gij,
indien gij u niet bekeert, een onge
lukkige dood zult sterven.
Op deze woorden begon Jaco
bus Vosselaer luidruchtig te lachen
-Wel gesproken, mijnheer
pastoor, riep hij uit. Ik wist niet
dat gij zo goed kondt preken,
maar gij vergeet dat gij hier niet
te Onkerzele zijt, bij een troep
van redeloze boeren, onnozel ge
noeg om u en uw gelijken te ge
loven. Het is notaris Vosselaer tot
wie gij spreekt. En weet gij wie
eigenlijk die notaris Vosselaer is
Neen, niet waar?... Gij zwijgt,
welnu, ik wil u dit in korte woor
den verklaren.
Nadruk verboden vervolgt