JAW CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier ,2
10
LADY DONA
«Als u binnenkort een bood
schap stuurt aan uw echtgenoot,
vertrouw ik er op dat u hem mijn
groeten wilt overbrengen en hern
op de hoogte zult willen brengen
van de moeilijkheden waarin wij
verkeren,» zei hij.
«Ja natuurlijk,» antwoordde Do-
na, die vastbesloten was dat Harry
wat er ook mocht gebeuren, in
geen geval naar Navron zou ko
men om een einde te maken aan
haar pas herwonnen vrijheid. Na
dat zij hem beloofd had dat zij
binnenkort zijn vrouw een bezoek
zou brengen en verder nog enige
formaliteiten had vervuld, wenkte
dij William en Godolphin verdween.
Even later hoorde zij de hoefslagen
van zijn paard en reed hij de oprij
laan uit.
Zij hoopte maar dat hij de laat
ste bezoeker zou zijn, want der
gelijke onaangenaamheden stonden
"niet op haar programma. Dat
plechtige tegenover elkaar zitten
op stoelen met rechte ruggen om
kletspraatjes aan te hui on van
mensen met hoofden als knolrapen
was nog erger dan souperen in
de Swan. William moest gewaar
schuwd worden, want in het ver
volg zou zij niet thuis zijn voor
mensen die haar een bezoek wil
den komen brengen. Hij moest
dan maar het een of ander excuus
verzinnen en vertellen dat zij uit
was of sliep of ziek was of des
noods krankzinnig en op haar ka
mer lag in een dwangbuis... alles
liever dan nogmaals blootgesteld
te zijn aan Godolphiins m?t al hun
pracht en praal.
Hoe dom en achterlijk moesten
zij zijn, die landedellieden, om
zich op een dergelijke manier in
de nacht te laten bestelen zonder
in staat te zijn dit te voorkomen,
zelfs met de hulp van de soldaten.
Hoe langzaam moesten zij zijn en
hoe krachteloos. Als zij voortdu
rend de wacht hielden en voort
durend op hun hoede waren, zou
het toch mogelijk moeten zijn die
vreemdeling in de val te laten
lopen, als hij hun havens binnen
sloop. Het was toch geen spook
schip, dat schip van die Frans
man en het was Joch afhankelijk
van wind en getij en de mannen
die dat schip bevolkten konden
zich toch onmogelijk geruisloos
bewegen.
Die dag dineerde zij vroeg, om
zes uur, en praatte met William
terwijl hij achter haar stoel stond
om haar te bedienen, nadat zij
hem verzocht had in het vervolg
de deur gesloten te houden voor
bezoekers.
«Je moet begrijpen, William,»
zei zij, «dat 'ik naar Navron ben
gekomen om de mensen te ont
wijken... om alleen te zijn. Ik
wens voor kluizenaarster te spelen
zo lang ik hier -ben.»
«Ja, mylady,» antwoordde hij.
«Ik heb mij vanmiddag vergist.
Het zal niet meer gebeuren. U
zult hier van uw eenzaamheid kun
nen genieten, nadat u de vlucht
genomen hebt.»
«>De vlucht genomenvroeg
zij.
«Ja, mylady,» antwoordde hij.
«Ik meen begrepen te hebben dat
u de vlucht genomen hebt voor
uw leven in Londen en dat Navron
voor het ogenblik uw schuilplaats
is.»
Gedurende enige ogenblikken
zweeg zij verbaasd en voelde zich
enigszins onthutst.
Toen zei zij «Je bezit een
geheimzinnige intuiitie, William.
Waar komt die vandaan
«Mijn gewezen meester heeft
lang en vaak met mij gepraat,
mylady,» antwoordde hij, «veel
van mijn 'ideeen en veel van mijn
filosofie heb ik aan hem te danken.
Evenals hij heb ik er een gewoonte
van gemaakt de mensen goed
gade te slaan. En ik geloof dan
ook dat hij uw komst hier zou
beschouwen als een ontsnapping.»
«'En waarom heb je je meester
verlaten, William
«Zijn leven is op het ogenblik
zo ingericht, mylady, dat hij mijn
diensten niet nodig heeft. Wij kwa
men tot het besluit dat men mijn
diensten ergens anders beter zou
kunnen gebruiken.»
«En ben je daarom naar Navron
gekomen
«Ja, mylady.»
«En heb je hier je intrek geno
men en jacht gemaakt op vlin
ders
«Mylady heeft gelijk.»
«Zodat waarschijnlijk Navron
ook voor iou een schuilplaats 'is
«Waarschijnlijk wel, mylady.»
«En wat doet je gewezen mees
ter dan nu
«Hij reist, mylady.»
«Reist hij van.de ene plaats
naar de andere
«Juist, mylady.»
«'Dan is hij ook een vluchteling,
William. Mensen die reizen zijn
altijd vluchtelingen.»
«Mijn meester heeft vaak de
zelfde opmerking gemaakt, my
lady. Ik zou eigenlijk mogen zeg
gen dat zijn leven een ononder
broken vlucht is.»
«Hoe prettig voor hem,» ant
woordde Dona, terwijl zij haar
fruit schilde. «Wij anderen kun
nen helaas maar af en toe weg
lopen en hoe wij ook beweren vrij
te zijn, toch weten wij maar al te
goed dat het maar voor een poosje
is... onze handen en onze voeten
zijn gebonden.»
«Juist, nyylady.»
«En je meester... heeft hij niets
dat hem bindt
«Niets, mylady.»
«Ik zou je meester gaarne eens
willen ontmoeten, William.»
«Ik geloof dat u beiden veel
gemeen hebt, mylady.»
«Misschien dat 'hij de een of
andere dag hier op zijn reizen wel
eens langs komt?»
«Misschien wel, mylady.»
«Dan zal ik ten opzichte van
hem mijn verbod om hier bezoe
kers toe te laten intrekken, Wil
liam. Mocht je gewezen meester
mij ooit een bezoek willen brengen
dan zal lik geen ziekte of krank
zinnigheid voorwenden, maar ik
zal hem ontvangen.»
«Heel goed, mylady.»
Zij was opgestaan en hij had
haar stoel yan achter haar weg
getrokken en nu zag zij dat hij
glimlachte, maar bijna onmiddel
lijk was die glimlach weer ver
dwenen, toen 'h'ij zag dat zij naar
hem keek.
Zij verliet het vertrek en liep de
tu'in in. De lucht was zacht en
zwoel en 'in het westen kleurde de
ondergaande zon de hemel oranje
rood. Zij kon de stemmen van de
'kinderen horen, die door Prue naar
bed werden gebracht.
Nu was het tijd voor haar om
alleen te gaan wandelen. Zij wierp
een sjaal over haar schouders en
zij liep de tuin door naar een
landweg en d'ie landweg bracht
haar naar een grote grasvlakte
die overging in heide en naar be
neden leidde, naar de klippen en
naar de zee.
Zij voelde de drang in zich op
komen naar de zee te gaan... naar
de open zee en niet najr de rivier
en toen de zon wegzonk in het
westen en de koele avondwind op
stak, bereikte zij een afhellend
voorgebergte waar de zeemeeuwen
woedend krijsten bij 'haar nadering
want zij waren aan het nestelen.
vervolgt nadruk verboden
door
SILVAIN VAN DER GUCHT
on
LOOEWïJK VAN LAEXEN
126
Die notaris aan wie g-ij van ge-
wetensknaging wilt spreken, heeft
in zijn jonkheid de zoon van zijn
weldoeners vermoord en onder
dezelfde naam gans het vermogen,
dat de gedode toekwam, bedrieg
lijk Zich toegeeigend en baldadig
verbrast. Hij heeft later een offi
cier der koninklijke wacht met
eigen hand doorstoken omdat deze
tegen hem als medeminnaar durf
de optreden. I'k zou u van deze
notaris nog veel andere schone
dingen kunnen verhalen, maar ik
acht deze reeds voldoende om u
te bewijzen dat Jacobus Vosse-
laer niet aan zijn eerste proefstuk
is en ik kan u verzekeren dat hij
daarover nooit enige gewetens
wroeging gevoeld heeft.
Dan hebt gij geen kristen
geloof, sprak de priester, of geen
eer.
Op deze woorden begon de
schelm weerom hartelijk te lachen.
Ha, 'ik heb geen 'kristen ge
loof, zei hij, altijd voortlachend.
Weet, onnozele dweper d'ie gij zijt,
dat ik meer geloof heb dan gij,
want gij hebt nooit 'iets anders
beleden dan de kristen godsdienst
en ik ben daarin wel twee maal
zo sterk, want toen ik, om bijzon
dere redenen, naar Afrika was
gereisd, werd 'ik, om mijn zaken
te bevorderen, Muzelman en toen
■ik terug naar Europa kwam, 'ben
ik weer kristen geworden.
Zulke wanbedrijven had de pas
toor nooit gehoord. Zijn hart walg
de er van en hij gewaardigde zich
niet meer aan de booswicht te
antwoorden. Overwonnen door de
droefheid vouwde de deugdzame
priester de handen, liet zich op
de kn'ieen vallen, sloeg de ogen
opwaarts en bad.
Na enige ogenblikken te heb
ben vertoefd en gewaar wordend
dat de grijsaard niet meer sprak,
verhief de booswicht zijn stem.
-De notaris Vosselaer, zei
hij, gaat vertrekken; hij is nieuws
gierig om te weten hoeveel goud
stukken de valies van mijnheer
Adolf inhoudt, want hij heeft deze
nog niet geteld. Maar vooraleer u
tot morgen te verlaten, moet ik u
nog iets te kennen geven. Ginds
in de hoek van de kelder 'bevindt
zich een geheim gemak, omdat gij,
dit niet wetende^ u zoudt kunnen
bevuilen en ik niet van zin ben u
alle dagen uit te mesten, gelijk
men met een varken zou doen.
'De pastoor bleef zwijgend voort-
bidden.
Gij wilt niet meer spreken
hervatte hij. Nu, naar uw beliefte...
Slaap wel, indien gij 'kunt; tot
morgen. Dan zal ik eens komen
zien of het niet mogelijk is u nog
wat meer te doen afzien.
En het onmens sloot het schuifje
en onder het uitbrengen van een
duivelachtige schaterlach, verwij
derde hij ziich.
Al wie de daaropvolgende dag
notaris Vosselaer had gezien, zou
nooit hebben kunnen denkep dat
er een zo akelig drama in zijn huis
was gebeurd en dat h'ij daarin een
zo bloedige als eerloze rol -had
gespeeld.
Hij had van heel de nacht niet
kunnen slapen van blijdschap. De
inhoud der valies die hij alvorens
zich ter rust te begeven onderzocht
had, overtrof z!i]n stoutste ver
wachtingen. Al dat geld was voor
hem, want wie zou het hem komen
betwisten Adolf was dood en de
pastoor van Onkerzele in zijn
macht.
In zijn macht I Dit woord was
zo zoet als honing. Hij, die zo
menigmaal gewenst had een pries
ter in zijn klauwen te 'krijgen, om
zijn haat en afkeer welke hij voor
al wat deugdzaam en eerlijk was
'koesterde, bot te kunnen vieren.
Hij had, zoals wij reeds gezegd
hebben, nog meermaals priesters
en edellieden 'in zijn huis versto
ken en helpen ontvluchten en dit
was reeds geruime tijd voor hem
een bron geweest van grote winst.
Maar nog nooit had de gelegen
heid zich zo schoon aangeboden
als nu, daar alle andere personen
die zijn tussenkomst hadden ge
bruikt, dit hadden gedaan onder
'het beleid van hun familie en vrien
den; bijgevolg was het bijna on
mogelijk geweest een persoon te
doen verdwijnen, zonder het wan
trouwen op te wekken van vele
anderen. Maar de ontvluchting van
de pastoor van Onkerzele was
alleen bewerkt door zijn neef en
geen mens wist wat er met beiden
gebeurd was.
's Morgens was hij in het kel-
dervertrek gedaald met een 'kan
water en een stuk roggebrood en
voorzien van een stevige rieten
stok. Hij had de lijdende priester,
omdat deze Zijn beestige vragen
niet wilde 'beantwoorden, onder
het uitbraken van vloeken en bele
digingen, met zijn stok deerlijk
mishandeld en, na de kan met
water en het stuk brood dicht bij
het stroo te hebben geplaatst, het
keldervertre'k verlaten, met de be
lofte d'it spel dagelijks te zullen
herhalen.
Men moet laag en diep gezon
ken zijn -in de boosheid om, zoals
de notaris, smaak en vreugde te
genieten 'in misdaad en moord.
Maar Jacobus Vosselaer was een
uitzondering onder alle schelmen.
HOOFDSTUK XXXI
EEN VRIEND UIT DE GALEIEN
Zo verliep een gedeelte van de
dag 'in stille droefheid voor de
oude gevangen priester en 'in volle
vreugde voor de lafhartige moor
denaar.
Het begon reeds laat in de na
middag te worden. -De klerken
hadden reeds geruime tijd het kan
toor verlaten toen de notaris, dron
ken van genoegen, alleen aan zijn
lessenaar was blijven zitten. H'ij
zat daar met de blauwe bril op
de neus, aan al zijn daden te den
ken van de vorige dag.
Hij was diep in gedachten ver
zonken en scheen er bijzonder
lust in te vinden, want bijtijds
lachte hij en 'krinkelde zich van
genoegen, maar langzamerhand
werd nu zijn aangezicht ernstiger
en h'ij glimlachte niet meer. Na
nog zo enige stonden te hebben
zitten mijmeren, sprak hij tot zich
zelve
Ik heb mij gisteren met veel
kunde gedragen, maar ik weet niet,
bij alle duivels, wat 'ik met het
paard en de sjees van de vermoor
de jonkman ga doen, die zich nog
'in mijn stal bevinden. Ik zelf dit
gaan verkopen, is een dwaasheid,
men zou mij kunnen verdenken,
en dit aan iemand anders, d'ie
gans vreemd is in de zaak, toe te
vertrouwen, is nog slechter. Vele
kerels van wie eerlijkheid veel te
wensen laat, gebruiken m'ij als hun
notaris en betalen mij rijkelijk.
En i'k ben bijna zeker, wanneer
ik aan een van hen het voorstel
durf doen, zij het zullen aanvaar
den, maar 'ik vrees door een twee
de persoon, die 'ik niet gendeg
'ken, verraden te zullen worden.
Ach, een vertrouweling zou ik moe
ten hebben, dan was de zaak van
gisteren niet de laatste winstge
vende poets die 'ik ^an het mens
dom zou spelen.
En hij bleef mijmeren, 'in d'iepe
overwegingen het hoofd schuddend
en zijn scherpe neus opvullend
met snuif. Eensklaps riep hij uit
Ik moet noodzakelijk 'iemand
hebben die mijn handel kent en
die ik kan vertrouwen. Gelijk het
nu gaat, kan het niet blijven duren.
Dit is stellig, ik zal er trachten
achter te geraken, al moest het_
een duivel wezen.
Op 'het ogenblik dat de boos
wicht deze woorden sprak, werd
er aan de voordeur van zijn huis
gebeld. De klank der bel klonk
zonderling in de oren van de no
taris.
Wie zou dat mogen wezen
zei hij, het is weldra avond.
Hij luisterde van de plaats waar
hij gezeten was oplettend toe en
hoorde bescheidelijk hoe de oude
meid de voordeur ontsloot en hoe
iemand binnen stapte, die haar
met een klare mannenstem toe
sprak, waarop zij knorrend ant
woordde. Kort daarop werd er
zachtjes aan de deur geklopt.
Wat wilt ge vroeg de no
taris met norse stem.
Burger, antwoordde de meid,
er is aan de deur een persoon d'ie
verlangt u te spreken.
'Dat hij morgen terugkomt,
het kantoor 'is gesloten.
Zeer wel, burger, ik zal het
hem gaan zeggen.
De meid meende zich te ver
wijderen, toen de notaris, dich
bedenkende, haar terugriep en
vroeg
Ziet de man er een landloper
uit
Neen, in 't geheel niet.
Hoe is hij gekleed
Wel, gelijk een welstellend
burger. Hij ziet er vermoeid en
ziekelijk uit.
Breng hem dan hier, ik zal
met hem spreken.
Wijl de meid met langzame tred
d'it bevel ging volbrengen, nam
Vosselaer, voor alle verzekering,
daar Wij de man niet 'kende, een
paar pistolen uit zijn lessenaar,
onderzocht het laadpoeder 'in de
pan en ziende dat alles in goede
staat was, plaatste hij die binnen
zijn bereik.
Ternauwernood was dit verricht
of de aangemelde vreemdeling
trad de studie binnen. Het was
een man van middelbare leeftijd,
sterk gespierd maar zeer mager.
Zijn aangedicht was doodsbleek,
hetgeen hem een voorkomen gaf,
alsof hij ziekelijk was. Verder
was h'ij zeer goed gekleed.
Hij groette eerbiedig, met veel
beleefdheid, als een persoon van
onderscheiding.
De notaris verzocht hem neer
te zitten, keek hem sterk in de
ogen en vroeg hem waarin hij hem
kon nuttig wezen.
Nadruk verboden
vervolgt