JAM CLERCKER
©f de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier _,5_
10
LADY DONA
Onwiliekeurig moest zij even
glimlachen, omdat haar plan zo
Uitstekend geslaagd was. Toen
trok zij een oude, verschoten ja
pon aan zodat het er niet opaan
kwam ais zij die scheurde, en zij
bond een zijden doek om haar
hoofd en sloop haar eigen huis uit
als een dievegge.
Zij volgde het spoor dat zij die
morgen gevonden had, maar dit
maal liep zij zonder een ogenblik te
aarzelen diep in de bossen door.
■De vogels waren druk in de weer
en de stille vlinders dansten en
dartelden van bloem tot bloem, ter
wijl dikke bijen rondzoemden in
de warme lucht en zich te goed
deden aan de bloesems der bo
men. Ja, daar zag zij het water
weer glinsteren warover zij zich
die morgen zozeer verbaasd had.
De bomen stonden hier verder van
elkaar en zij naderde de oever en
daar lag eensklaps voor haar de
rivier, stil en geluidloos, door 'bo
men omringd en verborgen voor
de ogen der mensen.
Zij bleef er verwonderd naar
staren, want zij had niet geweten
dat die rivier bestond, deze zij
tak van de rivier, die over haar
eigen landgoed liep en die hier zo
verborgen tussen de bomen 'lag.
Het was eb en het water vloeide
weg en hier, op de plaats waar
zij stond, begon de rivier en vond
haar oorsprong in een bron. De
rivier kronkelde zich tussen de
bomen door en zij liep langs de
oever en voelde zich gelukkig door
deze onverwachte ontdekking. De
ze zijtak van de grote rivier was
een nieuwe schuilplaats, beter nog
dan Navron Huis. Hier zou zij
kunnen liggen dromen en slapen.
Er stond een reiger in 'het ondiepe
water met zijn kop tussen zijn
veren en even verder scharrelde
een kleine steltloper rond in de
modder en een wulp krijste en
vloog op. Er scheen iets te zijn
dat de rust van die vogels ver
stoorde, want nu vloog ook de
reiger langzaam op en sloeg zijn
brede vleugels uit en volgdë' de
wulp en Dona bleef gedurende eni
ge ogenblikken staan, want nu
had ook zij een geluid gehoord
het geluid van tikken van hameren.
Zij liep verder en bereikte zodoen
de een bocht van de rivier en daar
bleef zij eensklaps staan, nadat zij
zich vlug teruggetrokken 'had tus
sen de bomen, want daar voor
haar waar de rivier eensklaps bre
der werd en een 'inham vormde,
lag het schip dat zij de vorige
avond gezien had, het witgeverfde
schip aan de horizon, dat rood en
goud gekleurd werd door de on-
deraande zon. Er waren twee man
nen bezig met 'het afbikken van de
verf en dat was het geluid dat zij
gehoord had. Het schip moest in
diep water liggen, begreep zij, en
het was een voorbeeldige anker
plaats, want aan weerszijden re
zen de oevers steil omhoog en het
water ebde weg, terwijl de rivier
even verderop weer een bocht
maakte en in de richting van de
hoofdrivier 'liep. Op enige meters
afstand van de plaats waar zij
stond zich een kleine aanlegplaats.
Daar lagen Jakels en katrollen en
touwen. Waarschijnlijk was het
scheepsvolk met reparatiewerk be
zig en daar lag ook een boot,
maar er zat niemand in.
Behalve de twee mannen die
daar aan de romp van het schip
zaten te bikken, was alles stil, de
slaperige lome stilte van een'zo
mermiddag. Niemand wist dat daar
een schip voor anker lag, in de
kleine diepe inham van de open
rivier, die geheel door bomen om
ringd was.
Op datzelfde ogenblik 'liep een
man het dek over en boog zich
over de verschansing heen, terwijl
-hij naar zijn makkers keek, Een
kleine glimlachende man, die veel
op een aap leek en een luit in zijn
hand droeg. Hij ging op de ver
schansing zitten en begon te spe
len. De beide mannen keken naar
boven en lachten, teerwij'l 'hij een
vrolijk liedje speelde, waarbij hij
begon te zingen, eerst zachtjes en
toen een beetje luider, en Dona be
greep dat die man een Frans lied
je zong en haar hart sprong op in
haar borst.
Toen begreep zij het. Z'ij -be
greep alles en -haar handen werden
klam en 'haar mond droog als
perkament en voor 'het eerst n
haar leven gevoelde zij -iets dat
op angst geleek.
Dit was de. schuilplaats van de
Fransman ...dat was zijn schip.
Zij begreep onmiddellijk dat zij
vlug moest denken en een plan
moest maken... dat zij gebruik
moest maken van hetgeen zij toe
vallig had ontdekt. Ja nu lag alles
voor de hand, die stille inham, de
ze volmaakte ankerplaats, die
schitterende schuilplaats niemand
zou het ooit weten, zo stil, zo
verborgen. Zij begreep dat zij iets
moest doen. Zij zou er met ie
mand over moeten spreken... het
tegen iemand vertellen.
Maar was dat eigenlijk wel no
dig! Kon zij nu niet kalm weggaan
en net doen alsof zij geen schip
gezien had? Was het met beter
alles maar te vergeten of net te
doen alsof zij het vergeten was...
zodat zij zelf niet in die zaak
betrokken werd, want dat zou na
tuurlijk een einde maken aan haar
rust. De soldaten zouden komen
en Harry uit Londen komen en er
zouden eindeloze complicaties ont
staan en Navron 'Huis zou voor
'haar geen veilige schuilplaats meer
zijn. Meen, zij zou niets zeggen.
Zij zou nu teruggaan door de
bossen. Terug naar 'het 'huis en
zij zou 'het geheim voor zichzelf
houden en het aan niemand ver
tellen. Zij zou die zeerover kalm
zijn gang laten gaan... wat kwam
het erop aan. Godolphin en zijn
andere knoiraapvrienden moesten
hun eigen boontjes maar doppen.
Wat kon het 'haar schelen! En op
het ogenblik dat zij zich om
draaide om weg te sluipen tussen
de bomen stapte achter 'haar een
gestalte uit het -bos te voorschijn,
wierp zijn jas over 'haar hoofd,
drukte 'haar handen en armen tegen
haar zijden, zodat zij zich niet 'be
wegen kon en zich niet 'kon ver
zetten.
Toen viel zij half verstikt en
hulpeloos aan zijn voeten en zij
begreep dat zij verloren was.
XXX
HOOFDSTUK VI
Haar eerste gevoelens waren
gevoelens van blinde onredelijke
woede. Hoe durfde iemand haar zo
te behandelen dacht zij. Hoe
durfde iemand 'haar zo aan te
grijpen en haar naar de aanleg
plaats te dragen! Zij voelde dat
zij ruw werd neergeworpen 'in de
boot en de man die haar gevan
gengenomen had, greep de roei
riemen en roeide naar het schp.
Hij gaf een waarschuwingskreet...
het gekrijs van een zeemeeuw...
en riep iets in een dialect dat zij
niet kon verstaan naar zijn mak
kers op 'het schip In antwoord
daarop hooide zij hen lachen en
de man met de luit begon een vro
lijk danswijsje te spelen, alsof hij
■haar wilde bespotten.
vervolgt nadruk verboden
door
SILVASN VAN QTR GÜCHÏ
en
LODEWIJK VAN LAEKSN
129
Het is met die zonderlinge le
gende te aanhoren en die daarna
rijpelijk te overwegen, dat ik 'later
de lust 'gevoelde die zo goed mo
gelijk aaneen te schakelen en uit
te geven, ten einde ze mijn land
genoten mede te delen.
Ik twijfel niet of zij zal aan vele
leesgierige personen aangenaam
zijn, die zich graag vermaken met
nuttige en leerzame romantische
verhalen. In.volle gerustheid dan,
mag dit boek in de 'handen gaan
van eeieder. Geen enkel woord
staat daarin, dat de kostbare on
nozelheid kan kwetsen.
'Mijn enigste doelwit is geweest
van een boek te maken, verzette-
1'i'jk om te lezen, in ei-gen Vlaamse
taal en dat misschien voordelig de
plaats zou kunnen innemen van
een van die zedeloze boeken, onge
lukkiglijk overal verspreid en zo
iverderfelijk Voor net huisgezin.
Kunnen din -mijn pogingen, met
de hulpe Gods, ergens iets goed
teweegbrengen, hoe weinig ook,
het is mij veel, het 'is mij genoeg.
Zo luidt de voorrede van de
eerste uitgave van het meester
werk van Sylvain Van der Guc'ht.
De reeks van gruwelen, die we on
ze lezers voor ogen brachten, werd
■inderdaad trouw door de schrijver
geboekt en met aangrijpende
kracht weergegeven.
Wij 'hebben de moord verhaald
op de arme Adolf, en we oordeel
den het geraadzaam -het voorwoord
hier in te lassen, want juist de ont
graving van het lijk van de ramp
zalige jongeling, leidde er toe dat
tot de uitgave van de misdadige
Jacubus Vosselaer werd besloten.
We gaan thans deze verder on
derzoeken.
XXX
HOOFDSTUK XXXIII
HET VERHAAL VAN
SPiïïETVLECHTER
Vijf dagen na de moord op de
weduwe Theresia Verpluymen te
Meire, zat de notaris meester Ja
cobus Vosselaer in zijn stoel, -met
dé elleboog op de lessenaar, diep
denkend te dubben.
Hij was de vorige avond laat
thuisgekomen van Moorsel, waar
hij een verkoping had gedaan van
bomen. Vermoeid was hij niet. O,
neen, ver van daar, want Notaris
Vosselaer had zijn eigen gespan,
dat hij telkens gebruikte als hij
-in de omtrek -iets ernstigs had te
verrichten. Dat 'hij eigenaar van
een zo schoon rijtuig en paard was
geworden, had hij te danken aan
het duivels ingeven van Spriet-
vlechter, die gelijk wij weten, zeer
vindingrijk was, en dit had hij
getoond van de eerste dag, dat
hij 'bij zijn patroon was komen
wonen.
Men zal zich nog wel -herinneren
dat de notaris niet wist hoe zich
van sjees en paard te ontmaken,
welke toebehoorde aan Adoif, neef
van de pastoor van Onkerzele, na
dat hij die jonkman zo lafhartig
had vermoord.
Sprletvlec'hter, geraadpleegd of
het niet voorzichtig zou geweest
zijn, die beide voorwerpen elders
te verkopen, keurrje dit af.
Het zou zonde zijn, zegde
de schelm, zich van een zo schoon
gespan te ontmaken Behoud het
liever voor uw gebruik; laat de
sjees die nu geel is, groen schilde
ren. Wat het paard betreft, dit 'is
een bruin ru'in, er zijn duizenden
paarden die daaraan -gelijken.
Wees- -gerust niemand zal achter
docht 'hebben, dat dit uw wettige
eigendom niet is? 'Ook heeft het
gerecht de dag van heden andere
zaken te verrichten, dan zlc'h met
zulke beuzelarijen bezig te 'houden.
Notaris Vosselaer 'had deze
raad gevolgd en er zich wel bij be
vonden. Hij moets reeds enige
tijden 'in zijn gedachten verzon
ken zijn geweest, daar de pen, die
hij werktuigelijk in de hand hield,
reeds uitgedroogd was.
Het was toen negen uur van
de morgen. De Klerken waren
reeds allen op 'het kantoor aanwe
zig, maar daar deze wisten. dat
hun meester zeer vijandig was aan
alle gerucht, hielden zij zich zo
stil mogelijk en, 'indien zij iets aan
elkander te zeggen hadden, deden
zij dit zo behoedzaam en stil, dat
men in de plaats, waar de nota
ris zich bevond, daarvan niets kon
horen.
Hij zag er zwaarmoedig en las
tig uit. notaris Jacobus Vosselaer,
want hij schudde bedenkelijk het
'hoofd en 'beet zich op de lippen.
Eensklaps werd er zacht aan de
deur van zijn studie geklopt.
Binnen! zegde hij.
-De deur werd geopend en de
eerste klerk trad binnen.
Mijnheer, zegde deze, de
advokaat -Minsga iis in het kantoor
en verzoekt u te mogen spreken.
-Laat hem binnenkomen, zeg
de Vosselaer, zonder van houding
te veranderen. Nauwelijks was de
eerste klerk vertrokken of de aan
gemelde persoon trad binnen.
'Het was een veertigjarig manne
ke, klein van gestalte, gekleed in
zwart laken, ronde 'hoed en in de
hand een rieten stok met goude
appel. Op zijn buik prijkte, vol
gens dé mode van die tijd, een
zware goude horlogeketting er,
sleutel, voc-zien van twee cachet-
stenen. Zijn oangezic'ht zag er heel
vriendelijk uit, en het zou moeilijk
zijn geweest daarop iets anders
te onderscheiden dan uitstekende
zachtmoedigheid.
Des niettegenstaande was het
ventje vermaard om zijn slimheid
-in het pleiten, en voor de kunst,
■die hij bezat, om van zwart wit te
■maken, werd 'hij spottenderwijze
door zijn stadgenoten de advokaat
van de duivels genoemd.
De blijde dag aan meester
Jacobus Vosselaer. sprak 'het
ventje, gemeenzaam groetende.
Goede dag, advokaat, ant
woordde deze, zich verdrietig op
richtende en de pen, die hij nog
steeds in de hand had, ter zijde
smijtend.
Wat duivel, hervatte de
rechtsgeleerde, gij ziet er zo drol
lig uit. Is er ergens -iets tegen uw
verwachting uitgevallen of z|jt
gij ziek?
'Neen, zegde de notaris,
maar ik vrees voor onraad,
Zo, zo, laat eens horen: ik
ben nieuwsgierig dit te weten, des
te meer, dat ik ook ongerust be
gin te worden.
Zo sprekend, nam de advo
kaat Minsga een stoel en zette zich
neder.
Gij weet, sprak de notaris, de
advokaat uit zijn zilvere doos een
snuif aanbiedend, dat enige onzer
mannen, niettegenstaande wij hen
ruimschoots betalen, genoeg om
zich te verrijken, als zij de kans
klaar zien, personen bestelen en
vermoorden, waarvan wij niets we
ten en alzo de bende te kort
doen en hun zelve 'in gevaar bren
gen van ontdekt te worden.
Dit is bij zulk een volk dik
wijls het geval, zegde de advokaat
de snuif, die hij had aanvaard,
met veel gerucht opsnuivend, maar
d'it z'ijn toch maar kleine uitzonde
ringen, welke wij moeilijk -kunnen
beletten.
Laat dit zo wezen, hervatte
de notaris, maar een kerel maakte
nu al reeds meer dan één, jaar
die kleine uitzondering waarvan gij
spreekt. Hij is bij de bende inge
lijfd, heeft getrouwheid gezworen
aan onze yvetten en, niettegen
staande, valt hij gedurig van ons
af en steelt voor zijn eigen zak.
Zijn broeder, die bij hem inwoont
en insgelijks een Binder is, weet
daarvan te spreken, alhoewel ik
deze ook niet al te goed betrouw.
- En hoe heet dat manschap?
Het is Nardus Vfeminck, de
baas uit 'Den Roskam, te 'Mie-He,
die de oorsprong is van al -het on
raad dat nog zou kunnen volgen.
- -Die -kwant ;is mij zeer wel be
kend. 'En dan?
Welnu diens stoutheid be
gon mij te verdrieten en 'ik besloot
er een einde aan te stellen. Ik
-sprak er over met Sprietvlechter,
doch deze raadde mij aan nog een
weinig te wachten, zeggende dat
er welhaast een gelegenheid zou
zijn om ons van hem te ontmaken.
Hij kent niets van de geheimen der
■bende, zegde hij, en wij zullen -hem
«in zijn eigen strikken versmachten.
Enige dagen daarna -bood zich
een oude juffrouw 'bij mij aan.
Zij was te Meire woonachtig, waar
zij -heel alleen een lieflijk huisje
bewoonde. 'Die juffrouw -bezat
enig geld en was ongerust dit In
'haar woonst te behouden; zij had
van mij met veel lof horen spreken
en -kwam mij vriendelijk verzoeken
een som van twee en veertigdui
zend frank, aan een gematigde 'in-
terst, te willen bewaren.
Ik liet mij eerst wat pramen,
doch stemde eindelijk toe, op voor
waarde dat zij aan niemand 'iets
mocht zeggen, daar 'ik de naam
niet wilde -hebben geld op intrest
te bewaren. Zij beloofde mij dit en
bracht mij reeds 's anderdaags ds
som, die bijna gans uit wisselbrie
ven bestond, -waarvan ik niet nala
ten kon haar behoorlijk afschrift te
geven.
Toen Sprietvlechter had ver
staan wat er was gebeurd, want gij
weet dat wij voor elkander in der
gelijke zaken geen geheimen heb
ben, kon hij zich niet inhouden
van lachen. Ik toonde mij verwon
derd, daar er wezenlijk niets be
lachelijks -in de zaak bestond.
Ik lach niet, zegde 'hij, om
hetgeen de oude vrouw 'hier heeft
komen verrichten, maar wel omdat
dit geval ons de gelegenheid kan
verschaffen Narden Vlemlnck een
poets te spelen.
En hoe zouut gij dit aanleg
gen? vroeg ik, hem verwonderd be
ziende.
Niets eenvoudiger, antwoord
de 'hij: m-ijn plan i-s peeds van te
voren gemaakt, en daar ik een
weinig uitspanning nodig heb, om
in geen werkeloosheid te verval
len en 'ik bijgevolg 'haastig ben om
te beginnen, ga ik u zeggen wat ik
voornemens ben te doen.
Nadruk verboden
vervolgt