JAN of de CLEFtCfCER Laatste Binders van Vlaanderen door Daphne du Maurier ,6 LADY DONA Het was 'haar gelukt zich uit de plooien van de verstikkende jas te bevrijden en zij keek eens naar de man die haar gevangen had genomen. Hij zei iets tegen haar in het Frans en glimlachte. Er fon kelde een vrolijk licht in zijn ogen, alsof hij het gebeurde als een spel letje beschouwde, een vermakelijk spelletje van een zomerse namid dag, en toen zij haar wenkbrauwen fronste en hem uit de hoogte aan keek, vastbesloten zich waardig te gedragen, trok hij eensklaps een ernstig gezicht en deed net alsof hij doodsbang voor haar was, ter wijl hij begon te beven. Zij vroeg zich af wat er zou gebeuren, als zij haar stem verhief en om hulp riep. Zou iemand haar horen of zou het nutteloos zijn Maar onmiddellijk begreep zij dat zij zo iets niet kon doen. Vrou wen zoals zij schreeuwden niet om hulp. Zij wachtten en beraamden zelf hun plannen om te ontsnappen. Zij kon zwemmen; misschien zou het later mogelijk zijn het schip te verlaten en als het donker was overboord te springen. Wat een zottin was zij geweest, overwoog zij, om daar ook nog maar een ogenblik langer te 'blijven staan, toen zij wist dat het het schip van de Fransman was. Zij had niet beter verdiend dan gevangen genomen te worden, maar hoe on aangenaam was het voor haar fin .een dergelijke hachelijke positie te verkeren, terwijl zij zich zo gemak kelijk had kunnen terugtrekken tus sen de bomen en terugkeren naar Navron. Oe boot bevond zich nu onder de voorsteven van het schip,_pnder het 'hoge voordek. En daar zag zij ■de naam van het schip in gouden letters La Mouette. Zij vroeg zich af wat het betekende maar zij kon het zich niet herinneren, want eens- Ik geloof, vervolgde hij, na zich een weinig te hebben bedacht, dat gij reeds het voornemen hebt gemaakt om de geldwaarden van die oude zottin te behouden, maar daarvoor zoudt gij eerst en vooral het getuigschrift, dat gij haar hebt gegeven, moeten vernietigen. Dit schrift zal welhaast in mijn bezit wezen, wijl ik Narden Vleminck in de kiem zal doen spartelen, als een oude bedrieger, die hij is. Nog deze namiddag doe ik Nar den een briefje overhandigen waar in ik hem zal bevelen, gekleed met zijn beste kleren, te paard te rijden tot aan de herberg tus sen Ottergem en Sonnegem, die ik zeer goed ken, aldaar zijn paard te stallen en hem elders aan de ene kant te houden totdat hem ie mand zeer gewichtige inlichtingen zal hebben komen geven. Indien er op een gesteld uur van de avond niemand komt, moet hij 'langs dezelfde baan terugkeren naar zijn huis. Ondertussen trek ik bedektelijk naar Meire, juist gekleed als Nar den Vleminck, maar mei boeren schoenen aan de voeten. Achter het huis der oude juffrouw doe ik de schoenen uit en trek mijn laar zen met kappen aan, gelijk Narden gewoonlijk draagt, en dring in het huis. Daar maak ik gauw gedaan met de oude, vernietig het getuig schrift en ga dan tweemaal van het huis der oude tot aan de her berg, mijn voetstappen met opzet in het zand drukkend. Nu trek ik de laarzen uit en neem blootsvoets de vlucht. Inmiddels zal Narden, ziende dat er niemand komt, zich reeds naar huis begeven hebben en ik twijfel niet of 's anderendaags, als de moord gekend 'is, zal men de indrukken die ik met mijn laarzen gemaakt heb, opvolgen. Men zal zich in de herberg begeven en in dien er 'iemand voor die moord aangehouden wordt, zal het Nar den Vleminck, de baas uit Den Roskam wel zijn, maar niet Hen drik Sprietvlechter. Want ik heb klaps scheen zij haar Frans geheel vergeten te zijn en nu wees hij met zijn vinger naar de touwladder die langs de wand van het schip naar beneden hing en de mannen op het dek verdrongen elkaar grijnzend om te zien hoe zij naar boven zou klimmen. Het gelukte haar wonder wel, aangezien zij zich had voor genomen hun geen aanleiding te geven om te lachen en zij sprong van de verschansing op het dek en schudde haar hoofd, terwijl zij elke hulp met een hooghartig gebaar afwees. Zij begonnen tegen haar te sna teren in een dialect dat zij niet volgen kon... het moest Bretoens zijn, want had Godolphin niet ge zegd dat het schip naar de tegen overgestelde kust voer... en de mannen bleven haar glimlachend aankijken op een vertrouwelijke, idiote manier, die haar woedend maakte, omdat het zo slecht paste bij de heldhaftige rol die zij zich voorgenomen had te zullen spelen. z.ij vouwde haar armen over haar borst en wilde niet naar hen kijken en zij zei geen woord. Toen verscheen de man die haar gevangen genomen had weer... hij was waarschijnlijk de kapitein van dit fantastische schip gaan waar schuwen... en wenkte haar hem gehoord dat er enige vreemdelin gen bij de politie zijn gevoegd, die zich beroemen mensen en beesten zeer behendig op het spoor te kun nen volgen en die zullen niet nala ten hun kunst op Narden uit te voeren. Dat Sprietvlechter vindingrijk is was mij reeds lang bekend. Even wel kende ik hem niet bekwaam, zo aanstonds een ontwerp te ma ken, dat ons tevens in het bezit bracht van het geld der weduwe en ons kon ontmaken van een vals aard. Ik keurde dan zijn voorstel goed en toen het avond begon te worden begaf de doortrapte boef zich naar Meire om zijn opzet ten uitvoer te brengen. Ik was al de tijd van zijn afwe zigheid niet zeer gerust. Hij was wel slim en behendig, dat wist ik, maar men weet niet wat er kan gebeuren. Het werd avond. Geen Sprietvlechter te zien. Ik bracht de nacht door in vruchteloze af wachting. De dag brak aan en het werd middag, zonder hem te zien. Eindelijk, bij het vallen van de avond, keerde hij terug. Hij was niet wel in zijn schik en zag er afgemat uit. Ik bracht hém in het afzonderlijk vertrek, deed hem neer zitten en ontstopte een goede fles oude wijn. Onder het drinken van een romer, vroeg ik 'hem nieuws gierig hoe alles afgelopen was. Voor alle antwoord trok hij uit zijn zak een 'lederen brieventas, opende die en nam er een gevou wen papier uit, dat hij mij over reikte. Ik aanvaardde het gretig en opende het met spoed. O vreugde, het was mijn getuigschrift aan de weduwe Verpluymen. Ik hield het schrift aan de kaars die reeds brandde; het vatte vuur en weldra bleef daarvan niet meer over dan een weinig as. -De overige schriften, zei hij, die ik nog heb gevonden, konden ons schadelijk zijn; onder andere was er een opgesteld als een uiter ste wil, door de juffrouw zelf ge schreven, waarin onder veel schone te volgen. Het was zo geneel anders dan zij verwacht had. Deze mannen waren als kinderen. Zij lachten en floten en waren blijkbaar hoogst ingenomen met haar komst en zij had altijd geloofd dat zeerovers ruwe en woeste en wanhopige mannen waren, met ringen in hun oren en messen tussen hun tanden. Het schip was buitengewoon goed onderhouden... zij had ge dacht dat het aan boord vuil en smerig zou zijn... maar er heerste de grootste orde. Het schip was blijkbaar pas geverfd en de dekken waren helder geschrobd zoals de dekken van een oorlogsschip, en vanuit het voorste gedeelte van het schip, waar de zeelieden huis den zoals zij veronderstelde, kwam de honger opwekkende geur van groentesoep. De man ging haar voor door een draaideur en ver volgens enge treden naar beneden. Daar klopte hij op een deur en een kalme stem verzocht hem bin nen te komen. Oona bleef op de drempel staan en haar ogen knip perden, want de zon scheen door het venster naar binnen. Nogmaals had zij het gevoel dat zij een heel dwaas figuur sloeg en dat zij zich ook ditmaal weer had vergist. Want de hut waarin zij stond was niet ■dingen, te lezen stond dat, indien er twijfel over haar maagschap ont- stondA men door notaris Vosselaer te Aalst, waar zij haar geld had geplaatst, volle 'inlichtingen kon krijgen. Wat hebt gij met die papie ren gedaan vroeg ik angstig. Ik heb dit alles tot pulver verbrand, antwoordde Sprietvlech ter. Gij hebt zeer voorzichtig ge daan, hervatte ik; nu zal niemand ons voor dit geld meer lastig val len. Zeg mij nu toch hoe alles toegegaan is. Wel gelijk zulke dingen ge woonlijk aflopen, sprak hij; de oude zottin heeft zich een weinig verweerd en mij zelfs, niettegen staande ik mijn handschoenen had aangehouden, een weinig gekrabd; verder heb ik alles uitgevoerd zo als ik had overlegd. En waar hebt gij zo lang vertoefd Ik had u gisteren ver wacht. Het zou voor mij niet voor zichtig geweest zijn gisteren .terug te keren. Toen alles te Meire vol trokken was, begaf ik mij langs de parochie van Erpe naar de heirbaan van Gent, stapte een wijl de steenweg op, tot de diligentie die naar Gent reed aankwam. Ik stapte in en na middernacht was ik in de stad. I'k. sliep alleen in mijn gewoon hotel De Ster, ging 's morgens de vrienden, die wij aldaar hebben, voor tijdverdrijf eens bezoeken en vertrok in de na middag met het publiek rijtuig op nieuw naar Aalst. Aan de eerste huizen van Melle traden drie mans kerels in de karos, vergezeld door een hond. Zij plaatsten zich zo zij het best konden, zonder opge merkt te worden. Toen de karos voorbij de herberg Den Roskam reed, kwam de champetter juist uit dit huis en er stonden enige boeren aan de deur te gapen. Wat mag dat wezen vroeg een reiziger, die zich bij ons be vond. -Wel, antwoordde een andere, het donkere hol dat zij zich had voorgesteld, vol met lege flessen en vuurwapens, maar een vertrek als een vertrek in een huis, met stoelen en een gepolijste tafel en geschilderde vogels langs de wan den. Er was iets rustigs in dit vertrek... iets rustigs en tevens iets strengs... blijkbaar het ver trek van 'iemand die volkomen meester was van zichzelf, van ie mand die wist wat hij wilde. gebracht had trok zich terug en De man die haar naar de hut deed de deur zachtjes achter zich dicht en de gestalte die achter de glimmende tafel zat bleef zitten schrijven en had blijkbaar geen aandacht geschonken aan haar binnenkomst. Zij keek eens naar hem en eensklaps voelde zij zich min of meer verlegen en daarvoor haatte zij zichzelf... zij, Dona, die nog nooit verlegen geweest was en die zich van niemand en van niets ooit iets aantrok. Zij vroeg zich af hoe lang hij haar daar zo zou laten staan. Het was ongepast en onbeschoft, en toch begreep zij dat zij niet de eerste was die kon gaan spreken. Eens klaps moest zij aan Godolphin denken... Godolphin met zijn uit puilende ogen en de haren bij zijn neus en zijn angst voor het wei- men heeft deze morgen de waard uit deze herberg aangehouden we gens moord. Toen bedreef i'k de grootste dwaasheid die ik misschien ooit in mijn leven heb 'begaan. In plaats van niet te spreken, had ik de onvoorzichtigheid te vragen of deze herberg waarlijk Den Roskam was. Ja, antwoordde hij die laatst had gesproken. Ik zei dat ik van die moord reeds te Gent had horen spreken en dat de waard Bernardus Vleminck heette. Mijnheer weet dan ook reeds welk schelmstuk die man heeft bedreven vroeg een der drie ge zellen die het laatst ingestapt wa ren. - O ja, antwoordde ik, verze kerd menende te zijn van hetgeen ik vermoedde, die schelm heeft te Meire de weduwe Verpluymen vermoord. Men zegde mij dat 'ik niet goed ingelicht was, dat Narden Vle minck de weduwe Verpluymen niet had gedood, maar een andere moord had bedreven. Toen ik gewaar werd dat ik te haastig had gesproken en, om mijn misslag te verbeteren, zei ik, dit mieuws te Gent in de afspanning De Ster te hebben vernomen. Zo koutend, en om de verlegen heid te bewimpelen, waarin ik mij bevond, nam ik een snuif en bood de vreemdeling mijn doos aan, om er gebruik van te maken. Hij nam dit, het hoofd buigend, met beleefdheid aan en wijl hij snoof, vroeg ik of men de moor denaar der weduwe niet kende. Neen, antwoordde hij, al wat ik weet 'is dat de moordenaar snuifde en zijn snu'if verduiveld goed aan de uwe geleek. Ik meende in de grond te zinken van schrik en om mijn angst te verbergen, hield i'k mij gestoord en begon te schreeuwen, dat men met zo te spreken te kort deed aan mijn eer. Maar de twee kwan ten, zijn gezellen, hielden de gek met mij, omdat ik gestoord was zijn van de vrouwen. Wat zou hij wel zeggen als hij haar nu eens kon zien... hier, helemaal alleen in de hut met die vreselijke Frans man En de Fransman ging door met schrijven terwijl Dona daar bij de deur bleef staan; het drong nu tot haar door wat hem zo an ders maakte dan andere mannen. Hij droeg zijn eigen haar, zoals mannen dat vroeger gewoon waren, in plaats van de belachelijke krul- pruiken die nu in de mode waren, en zij zag onmiddellijk hoe goed dit hem stond en hoe onmogelijk het voor hem geweest zou zijn zijn haar anders te dragen. Wat hield hij zich op een afstand en hoe afgetrokken was hij, zoals de een of andere student die voor een exaemen stond. Hij had zelfs zijn hoofd nog niet opgeheven toen zij binnenkwam en wat schreef hij daar eigenlijk dat zo 'belangrijk scheen te zijn? Zij waagde het een stap dichterbij te komen, zo dat zij het zien kon, en nu zag zij dat hij helemaal niet zat te schrijven, maar dat hij tekende. Hij tekende met buitengewone zorgvuldigheid een reiger precies zoals zij zo even, nog geen tien minuten geleden, er een had zien staan in de ondiepe rivier. Deze ontdekking deed haar ver stomd staan en zij kon geen woor den vinden om aan haar verbazing uiting te geven, want doorgaans waren zeerovers zo niet, tenminste niet de zeerovers van haar ver beelding. Nadruk verboden vervolgt voor zulke -beuzelarij, zeggende dat ik immers zo delikaat niet mocht zijn en dat zij mij wel ken den; dat ik Sprietvlechter heette en het geld had ingeslokt van de nalatenschap van de moei van een hunner en meer andere zaken, die niet heel plezierig zijn om te aan horen. De duivel weet hoe lang dit spel nog zou geduurd hebben, maar te Oordegem hield de dili gentie eensklaps stil. De herberg De Hope van Vrede was aldaar aan hei branden en een der drie laatst ingekomen reizigers was de zoon uit dit huis. Gij kunt wel den ken dat zij niet bleven zitten, maar onmiddellijk toegesneld zijn naar de brand. Daarmede was ik van hun hatelijke tegenwoordigheid ver lost. Wij reden voort en zonder verdere kwade ontmoetingen be vind ik mij heden in uw tegenwoor digheid. Maar, zei ik tot Sprietvlech ter, mij dunkt dat het onnozel was u zo te ontstellen voor hetgeen de vreemdeling u had gezegd. Het was juist daarvoor niet, antwoordde hij, dat ik mij zo wei nig op mijn gemak bevond. Maar weet cjii wel wie die vreemdelingen waren Neen, hoe kan ik dat weten De zoon uit de herbig is Jan Clercker, die in het Valken steen op onze mannen geschoten heeft, en de andere is Victor Leef- mans, de Franse sergeant, die te Lede, ten huize van de heer Geest heuvel, gans onze aanslag heeft doen mislukken. Wat de derde per soon betreft, die is mij onbekend, maar aan zijn spraak en wezen te oordelen, is het een Engelsman, misschien een van diegene die door de eerste consul afgezonden zijn om de Binders in deze streken op te sporen. vervolgt nadruk verboden door Sf'-VAIN VAN DER GUGHT en LODEWMK VAN LAEKEN 130

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1968 | | pagina 10