JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier 18
10
LADY DONA
«'s Avonds verschijnen de nacht
vogels ten tonele,» zei hij, «over
dag houden zij zich schuil op de
heuvelhellingen, verderop langs de
rivier. Ze zijn evenwel zo schuw
dat het uiterst moeilijk is in hun
buurt te komen.»
«Ja,» antwoordde zij.
«Deze rivier is mijn schuilplaats,
begrijpt u,» zei 'hij, terwijl hij haar
eens aankeek, maar daarna weer
doorging met tekenen. «Ik kom
altijd hier naar toe om eens heer
lijk niets te doen. Maar voordat
de luiheid de overhand krijgt, bezit
ik de geestkracht mijzelf er aan
te onttrekken en weer onder zeil
te gaan.»
«En daden van zeeroverij te ple
gen tegenover mijn landgenoten
vroeg zij.
«En daden van zeeroverij te ple
gen tegenover uw landgenoten,»
herhaalde hij woordelijk.
Hij was klaar met zijn tekening,
legde die weg en stond op, terwijl
hij zijn armen boven zijn hoofd
uitstrekte.
«De een of andere dag zullen
zij u gevangen nemen,» zei zij.
«De een of andere dag... mis
schien,» beaamde hij en hij slen
terde naar het venster in de voor
steven en keek eens naar buiten.
Hij had haar zijn rug toegekeerd.
«Kom eens kijken,» zei hij eens
klaps. En zij stond op van haar
stoel en kwam naast hem staan
en samen keken zij naar het water
waar een aantal zeemeeuwen rond
dreven op zoek naar voedsel.
«Zij komen hier altijd bij dozij
nen tegelijk,» vertelde hij haar.
Zij schijnen het altijd precies te
weten als wij weer terug zijn en
dan komen zij in zwermen hier
naar toe. Mijn mannen geven hun
te eten en ik kan daar niets aan
doen. En ik ben zelf al even slecht.
Ik gooi hun altijd oud brood toe
vanuit dit venster.» Hij lachte eens,
greep een korst brood en wierp
die het raam uit en de meeuwen
vloegen er op aan, krijsend en
vechtend.
«Misschien voelen zij zich thuis
in de buurt van mijn schip,» zei
hij. «Het is misschien verkeerd ge
weest dit schip La Mouette te
noemen.»
«La Mouette... de Zeemeeuw...
natuurlijk,» antwoordde zij. «Ik
was vergeten wat die naam bete
kende,» en zij bleven naar de zee
meeuwen staan kijken voor het
venster.
«Dit 'is bespottelijk,» dacht Do-
na. «Waarom doe ik dit Het was
helemaal mijn bedoeling niet en ik
was het volstrekt niet van plan en
ik had nooit kunnen denken dat het
zo zou gaan. Ik zou nu eigenlijk
aan handen en voeten gebonden in
■het donkere ruim van het schip
moeten liggen en hier staan wij de
zeemeeuwen te voeren en ik ben
helemaal vergeten dat ik eigenlijk
boos behoorde te zijn.»
«Waarom bent u zeerover
vroeg zij tenslotte, en verbrak daar
mee de heersende stilte.
«Waarom berijdt u paarden die
te vurig zijn vroeg hij,
«Om het gevaar en om de snel
heid en omdat het misschien zou
kunnen gebeuren dat die paarden
me zouden afwerpen,» zei zij.
«Daarom ben ik een zeerover,»
antwoordde 'hij.
«Ja, maar...»
«Er zijn geen maren. Het is alles
heus zo doodeenvoudig. En er
steekt niets geheimzinnigs, in. Ik
■koester geen enkele wrok tegen de
maatschappij en evenmin haat ik
mijn medemensen. Het toeval wil
echter dat ik belang stel in de
problemen der zeeroverij en dat ik
precies doe waar ik zin in heb.
Het 'is geen kwestie van brutaliteit
en bloedvergieten, begrijpt u wel.
De organisatie vereist een goede
voorbereiding en iedere bijzonder
heid moet tevoren nauwkeurig wor
den overdacht en voorbereid. Ik
he'b een hekel aan wanorde en aan
de een of andere brutale aanval.
Het lijkt in alles veel op een meet
kundig vraagstuk en het scherpt
het verstand. En dan... welnu, dan
heb ik plezier. Ik geniet van de
opwinding van het ogenblik en van
het verslaan van een tegenstander.
Het is werkelijk heel aangenaam
en zeer afwisselend.»
«Ja,» antwoordde zij; «ja, ik
begrijp het.»
«Nu weet u natuurlijk niet 'hoe
u het heeft, nietwaar zei hij,
terwijl hij haar eens glimlachend
aankeek. «U had waarschijnlijk
verwacht mij hier dronken in mijn
kajuit aan te treffen, te midden van
bloedplassen en messen en flessen
en gillende vrouwen.»
Op haar beurt keek zij hem nu
eens glimlachend aan, maar zij gaf
geen antwoord.
Op dat ogenblik werd er op de
deur geklopt en toen de Fransman
«entrez» riep, kwam egg van zijn
mannen naar binnen met een grote
kom soep op een dienblad. Die
soep rook heerlijk en de damp
steeg eruit op. De man begon de
tafel te dekken met een wit tafel
laken. Toen ging 'hij naar de kast
en haalde er een fles wijn uit.
Dona stond toe te kijken. De
geur van de soep was heel verlei
delijk en zij had honger. De wijn
zag er lekker uit in die slanke fles.
De man trok zich terug en toen zij
opkeek zag zij dat de kapitein van
het schip haar gadesloeg met
lachende ogen.
«Wilt u misschien ook iets
eten vroeg hij.
Zij knikte bevestigend, hoewel
zij voelde dat het dwaas was.
Hoe had hij haar gedachten kun
nen raden Hij liep naar de kast
en haalde er een soepbord en een
lepel uit, benevens nog een wijn
glas. Toen zette 'h'i'j twee stoelen
neer bij de tafel. Zij zag dat er
vers brood was ook, gebakken op
de Franse manier, met een bruine
korst en op een schaaltje lagen
klontjes gele boter.
Zwijgend gebruikten zij hun
soep en daarna schonk hij de wijn
in de glazen. 'Die wijn was koel en
helder en niet te zoet. En al die
tijd moest zij er aan denken hoe
veel dit op een droom geleek, een
droom die zij eens gehad had en
zich nog wist te herinneren... een
kalme, bekende droom, die zij on
middellijk herkende.
«Ik heb dit al eens e,erder ge
daan,» dacht zij, «dit is de eerste
maal niet.»
Maar dat was belachelijk, want
natuurlijk was het wel de eerste
maal en hij was een vreemdeling
voor haar. Zij vroeg zich af hoe
laat het wel zou zijn. De kinderen
zouden nu waarschijnlijk wel terug
gekeerd zijn van hun picknick en
Prue zou hen naar bed brengen.
De kinderen zouden naar boven ko
men en op de deur van haar kamer
kloppen en zij zouden geen ant
woord krijgen. «Het komt er niet
op aan,» dacht zij, «en 't kan mij
niet schelen ook.»
Zij ging door met haar wijn te
drinken en te kijken naar de ge
schilderde vogels aan de wanden,
terwijl zij nu en dan eens tersluiks
naar hem keek, als zij wist dat
hij ziin hoofd had afgewend.
Toen stak hij zijn hand uit naar
een tabakspot die op een plank
aan de muur stond en haalde er
wat tabak uit. Die tabak was heel
donker en bruin en kort gesneden.
En eensklaps drong de waarheid
tot haar door.
Nadruk verboden vervolgt
door
SILVAIN VAN DER GUCHT
m
LODEWIJK VAN LAEKEN
132
'De schelm was juist gereed om
uit te gaan, als hij de advokaat
hoorde aanmelden. Nieuwsgierig
om te weten wat deze ongeluks
bode, die zich bijna nooit aanbood
dan om over moeilijkheden te
spreken, bij de notaris kwam ver
richten, had hij zich in de kamer
verscholen en, terwijl de deur
alleen op 'het slot stond en bijge
volg niet helemaal dicht was ge
sloten, had hij alles afgeluisterd.
Binnenkomend keek hij rechts
en links, om zich te overtuigen
dat niemand hem had gezien, be
gaf zich aan zijn lessenaar en be
gon zijn ichrijfwerk in orde te
maken, middelerwijl het hoofd
schuddend en spijtig op zijn tan
den bijtend.
Hij was niet lang gezeten of de
notaris kwam teriig en, hem zien
de, toonde hij zich verwonderd.
Wat duivel, zei hij, zijt gij
hier? Ik meende dat gij uitgegaan
waart.
Ik ben reeds lang terug, ant
woordde Sprietvlechter.
Het doet mi spijt dat gij niet
wat vroeger gekomen zijt. De ad
vokaat Minsga is hier geweest.
Ik heb hem zien binnenko
men als ik uitgegaan 'ben.
Hier zwegen beide schurken.
De notaris was verwonderd dat
Sprietvlechter niet vroeg wat de
advokaat was komen verrirhten,
hij, die toch altijd zo nieuwsgierig
was.
Gij zoudt in geen honderd
jaar raden wat hij mij heeft mede
gedeeld.
Mijn hoofd staat er heden
niet op om raadsels op te lossen,
antwoordde de ander droogweg;
uw zaken gaan mij niet aan.
Vosselaer wist niet wat peinzen
over de zonderlinge handelwijze
van zijn meesterklerk.
Bij de hoorn des duivels,
zei hij, Sprietvlechter jongen, gij
ziet er deze voormiddag afgemat
uit. Zijt gij benauwd of heeft u
iemand kwalijk 'bejegend
De mens is de ene dag vro
lijker dan de andere.
Daar ik zie, vervolgde de
notaris, dat gij niet nieuwsgierig
zijt om te weten wat de advokaat
■hier is komen verrichten, moet ik
toch als uw oude vriend, die ik
ben, u daarover iets openbaren,
dat mij smart.
- Laat eens horen, zei Spriet
vlechter, zijn meester strak in de
ogen kijkend.
- De advokaat van de duivel
heeft mij het voorstel gedaan met
hem het land te verlaten en u hier
in de klem te laten steken. Wat
dunkt u van die rechtsgeleerde
Dat ik niet verwonderd ben
over zijn voorstel. Een lage vriend
is gewoonlijk vol bedrog. Maar
wat hebt gij hem geantwoord
- Gij kunt wel denken dat 'ik
liever zou sterven dan u te ver
raden. Gij, mijn redder, die me
van de dood en de galeien hebt
verlost. Maar ik heb halvelings zijn
voorstel schijnen te delen, om het
ventje niet achterdochtig te maken.
Ik antwoordde dat er vooreerst
nog enige winstgevende aanslagen
moesten gepleegd worden en dat
wij later zouden gezien hebben.
Het bleef daarbij en hij heeft mij
beloofd overmorgen terug te zullen
komen.
De woorden van de notaris, die
hij zo deelnemend uitsprak, ver
dreven het wantrouwen dat Spriet
vlechter jegens hem had opgevat.
Hij wist dat Vosselaer niet loog,
wijl hij gans hun samenspraak had
afgeluisterd. Het speet hem zelfs
dat hij zijn meester had durven
verdenken, maar terzelfdertijd rees
zijn haat op tegen de advokaat
Minsga, die hij nooit had kunnen
verdragen. Om dan zijn koele han
delwijze te rechtvaardigen, zei hij
op vrij opgeruimde toon
Het kan mij heel weinig
schelen wat die vervloekte advo
kaat van mij aan u gezegd heeft.
Dat ik in schijn wat kort van woor
den geweest ben spruit niet voort
uit de afgunst die ik hem toedraag,
verre van daar, want ik weet dat
mensen van onze soort al dikwijls
de raad van een rechtsgeleerde
nodig hebben, maar wel -uit het
bedenken van een ontwerp over
vrij belangrijke zaken. Vallen die
goed uit, dan zijn wij schatrijk en
zullen dan allengskens van alle
betrekkingen met de binders kun
nen afzien, om de gegronde reden
dat wij hen niet meer zullen nodig
hebben, om dan als prinsen te
leven.
Ik kon wel gissen, sprak de
notaris op vleiende toon, dat er iets
bijzonders omging in de geest van
de vindingrijke Hendrik. Laat eens
horen, beste vriend, wat gij al hebt
beraamd. Ik brand van ongeduld
om dit te weten.
Binnen drie dagen, hervatte
Sprietvlechter, is het te Gent grote
wapenschouwing voor al de gen
darmen die hier 'in de streek ver
blijven. De moordenaars en 'binders
die in de aanpalende departemen
ten hun handwerk uitoefenen en
waarvan er zich een menigte in het
Sonienbos verschuilen, hebben al
daar zo luisterlijk gemoord, ge
brand en -geplunderd, dat al het
geen tot heden hier is geschied,
daaraan niet kan vergeleken wor
den. Het schijnt dat gans de gen
darmerie van onze streken, met
uitzondering van zeer weinige man
schappen, zich na de wapenschou
wing in het departement der 'Dij Ie
bij een regiment soldaten zal voe
gen om, indien het mogelijk is, al
de binders daar tot de laatste man
te verdelen. Maar, wijl zij langs
die kant de dieven vervolgen, laten
zij ons Vlaanderen ten minste voor
enige dagen aan ons over.
De achtste der maand, juist de
dag die gesteld 'is voor de wapen
schouwing der gendarmen, die om
zeven uur 's morgens plaats zal
■hebben, 'brengt de postmaal om
tien of elf uur van de avond voor
meer dan een miljoen waarde in
geld en papieren van Brussel naar
Gent. Het zou wel kunnen gebeu
ren dat die lieve som, dank zij
ons toedoen, een andere wending
zal nemen.
De ogen van notaris Vosselaer
vlamden als hij van die aanzienlijke
■buit hoorde spreken en zijn wan
gen werden van bleek, als zij wa
ren, purperrood.
Ik heb ook, vervolgde Spriet
vlechter, reeds geruime tijd iets in
het hoofd met zekere hofstede te
Massemen. Wij zouden de pachter,
dezelfde nacht als wij de postmaal
aanranden, ook wel eens kunnen
gaan bezoeken. Hjj is wel niet rijk,
maar in het tijdelijk bezit van zeer
veel geld dat hem toevertrouwd 'is;
ik geloof dat wij die vogel ook niet
mogen laten vliegen.
Neen, zeker niet, zei Vosse
laer met geestdrift; wij moeten dit
'gelijktijdig waarnemen. Wie weet
of wij later nog ooit zulke voorde
lige gelegenheid zullen aantreffen.
Maar wat duivel, hoe zijt gij achter
zulke lekkere zaken geraakt
De zaak van het pachthof
heeft Disschers mij medegedeeld.
Gij weet dat hij bij de advokaat
Minsga woont en de vriend speelt
bij dokter Ou Bien te Oordegem.
Deze heeft, zonder te weten dat hij
tot een leider der binders sprak,
hem gans 'het geheim van de pach
ter uit de doeken gedaan. Wat nu
de postmaal betreft, daar ben ik
zeer onverwacht achter geraakt.
Gij moet weten dat ik bijzondere
kennis heb met een postiljon, van
wie in de pastorij der stad zeer
veel werk wordt gemaakt; zijn
naam is Collaejt. ik heb hem eer
tijds enige kleine diensten bewezen
en, daar hij dankbaar van aard is,
zou de man voor mij door het vuur
lopen. Twee dagen geleden, naar
'huis kerend van een uitstapje dat
ik had gemaakt, om al de onaan
genaamheden uit mijn hoofd te
doen verdwijnen die die vervloekte
'Engelsman er in gebracht had, ont
moette ik hem. toen bij de pastorij
verliet en zich met langzame schre
den naar zijn woning begaf. Want,
gelijk gij weet, de postiljons zijn
stijf gereden en kunnen op hun
voeten maar langzaam voort.
Veel geluk, mijnheer Spriet
vlechter, riep hij uit; ik wens u
goede dag.
Goede dagj postiljon, is het
werk reeds afgelopen en gaat gij
naar huis
Ja, mijnheer, ik ga voor
enige uren rusten.
Uw stieltje is ook een ge
woonte dat aan eenieder niet zou
dienen. Nooit op gestelde tijd eten
of slapen is niet heel aangenaam.
Dat is waar, mijnheer Spriet
vlechter, ook zoudt gij er kunnen
bijvoegen, het gevaar waar men
blootgesteld aan is van op reis zijn
leven te laten.
Dat kan ook al gebeuren;
men kan door het struikelen van
zijn paard uit het zadel geworpen
worden of iets dergelijks.
O, daarvoor is geen gevaar;
een goed postiljon zit wel vaster
te paard dan zoiets te vrezen.
Maar doordat de wegen onveilig
zijn, die van dieven en moorde
naars krioelen, stelt men zich da
gelijks in gevaar om als een hond
te worden vermoord, indien het
deze kwanten slechts in het hoofd
komt de karos die wij voeren te
bestormen.
Dit is e_en uitzondering, want
zulke zaken vallen langs deze kant
maar zelden voor, postiljon.
Meer dan gij degkt, mijnheer,
maar toch zoveel niet als in Bra
bant, waar men daarvan zeer veel
hoort spreken.
De dieven moeten toch wel
stoute schelmen zijn om iets derge
lijks te durven ondernemen, want
een reiziger die in een postwagen
zit 'is gewoonlijk gewapend.
En de postiljon die hem
voert niet minder, zei Collaert, de
kolven van zijn twee pistalen to
nend die uit zijn gordel staken.
Ik begon te lachen en de pos
tiljon op de schouder klopp_end
sprak 'ik hem vrolijk toe, alhoewel
tegen mijn hart;
Het doet mij genoegen u zo
gewapend te zien, want ik houd
niet van lafhartige personen. Zo,
tot weerziens, God beware u van
alle ongelukken.
vervolgt nadruk verboden