JAN CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen door Daphn© du Maurier ,9 LADY DONA Zij zag de tabaksdoos in haar slaapkamer en het bundeltje Fran se gedichten, waarin een zee meeuw was getekend op het schut blad. Zij zag William in haar ge dachten weer naar de bomen lo pen... William... en zijn meester, die van de ene stad naar de andere stad reisde en wiens leven een aaneenschakeling van ontsnappin gen was. Zij sprong van haar stoel en staarde hem aan. «Grote God riep zij uit. Hij keek eens op en vroeg: «Wat is er aan de hand «U bent het geweest,» zei zij. «U bent het geweest die die ta baksdoos en dat bundeltje gedich ten van Ronsard heeft achterge laten in mijn slaapkamer. U bent het geweest die in mijn bed heeft geslapen.» Hij keek haar eens glimlachend aan en hij scheen zich te vermaken over de keuze van haar woorden. Hij glimlachte om haar verbazing, om haar verlegenheid en om haar sch rik «Heb ik die daar achtergela ten vroeg hij. «Ik was het hele maal vergeten. Hoe zorgeloos van William dat hij dat niet heeft op gemerkt.» «Het was om u dat William in Navron Huis bleef,» zei zij. «Het was om u dat hij de bedienden heeft ontslagen. Al die maanden dat wij in Londen waren, heeft u ■in Navron Huis gewoond.» «Neen,» antwoordde hij, «niet voortdurend. Van tijd tot tijd, als het zo uitkwam met mijn plannen. En u moet weten dat het hier in de winter erg vochtig kan zijn op de rivier. Het was voor mij nog eens iets anders, een weelderige verandering, te genieten van alle komfort in uw slaapkamer. Op de een of andere manier heb ik altijd menen te voelen dat het u niets zou kunnen schelen.» Hij bleef haar voortdurend aan kijken met die vermaakte uitdruk king in zijn ogen. «Ik heb uw portret geraadpleegd moet u weten,» zei hij. «Ik heb meermalen met dat portreLgespro ken en ik heb gevraagd Mylady, zou u een zeer vermoeide Frans man de gunst willen toestaan in uw bed te mogen slapen En het kwam mij voor dat u mij toestem ming gaf en gratieus tegen mij boog. Soms gebeurde het zelfs dat'u tegen mij glimlachte.» «Het was heel verkeerd van u.» zei zij, «en heel ongepast.» «Ik weet het,» zei hij. «Bovendien was het gevaarlijk.» «Dat was er juist het grappige van.» «En als ik ook maar een ogen blik geweten had...» «Wat zou u dan gedaan heb ben «Ik zou onmiddellijk naar Na vron gekomen zijn.» «En dan «lik zou het huis gesloten heb ben. Ik zou William hebben ont slagen. Ik zou het landgoed laten bewaken hebben.» «Zou u dat allemaal gedaan heb ben «Ja.» «Ik geloof u niet.» «Waarom niet «Omdat, als 'ik in uw bed lag te kijken naar uw portret aan de muur, u zich zo niet gedroeg.» «Hoe gedroeg ik mij dan «O heel anders.» «Wat deed ik dan «Vele dingen.» «Wat voor dingen «In de eerste plaats kwam u mij opzoeken op mijn schip. U zette uw naam in het boek van mijn ge trouwen. U was de eerste en de laatste vrouw die dat deed.» En terwijl hij dit zei, stond hij van de tafel op± liep naar een lade en haalde er een boek uit. Dit boek sloeg hij open en zij zag de woorden «La Mouette» staan, ge volgd door een rij van namen Edmond Vacquier... Jules... Tho mas... Pierre Blanc... Luc Du- mont... enzovoort. En hij nam zijn penhouder doopte de pen in de inkt en overhandigde haar die. «Welnu vroeg hjj^ «hoe denkt u erover Zij nam de pen van hem aan, balanceerde die even in haar hand alsof zij zijn vraag overwoog, en zij wist zelf niet of het nu de ge dachte was aan Harry in Londen, die daar boven zijn kaarten zat te geeuwen, of Godolphin met zijn uitQUilende ogen, of de goede soep die zij had gebruikt en de wijn die ze gedronken had en die haar misschien wat slaperig en warm en een beetje zorgeloos gemaakt had als een vlinder in dg zon, of dat het kwam omdat hij naast haar stond, maar zij keek hem eensklaps lachend aan en zette haar naam midden op het blad, onder de andere namen Dona St. Columb. «En nu moet u weer naar huis teruggaan. Uw kinderen zullen niet weten wat er met u gebeurd is,» zei hij. «Ja,» stemde ze toe. Hij ging haar voor de hut uit en naar het dek. Hij boog zich over de reling en riep de mannen, die in het midscheeps waren. «Eerst moet ik u voorstellen,» zei hij en hij gaf in het Bretoens dat zij.niet verstaan kon, een bevel en een ogenblik later had het scheepsvolk zich om hem heen ver zameld en keken de mannen haar nieuwsgierig aan. «Ik zal hun vertellen dat u van nu af aan ongestoord naar de rivier kunt komen,» zei hij, «en dat u volkomen vrij bent te gaan en te staan waar u maar wilt. De rivier is van u. Het schip is van u. U bent een der onzen.» Hij sprak zijn mannen kort toe en een voor een kwamen zij naar haar toe, maakten een buiging en kusten haar hand en zij keek hen glimlachend aan en zei «Dank u wel I» En zij voelde zich opgeruimd en lichtzinnig als nooit te voren. In het water onder het schip wachtte een van de mannen op haar in de boot. Zij klom over de verschan sing en begaf zich langs de touw ladder naar de boot. De Fransman hielp haar niet. Hij leunde tegen de verschansing en keek naar haar. «En Navron huis vroeg hij. «Is het van nu af aan gesloten en gegrendeld en wordt William ont slagen «Neen,» antwoordde zij. «Dan moet ik uw bezoek beant woorden uit hoffelijkheid,» zei hij. «Natuurlijk.» «Wat 'is het meest geschikte uur daarvoor? Ik geloof in de loop van de middag tussen drie en vier uur, en biedt u mij dan een kop thee aan Zij keek hem eens glimlachend aan en schudde het hoofd. «Neen,» antwoordde zij, «dat is het uur voor Lord Godolphin en de plattelandslieden. Zeerovers bren gen dames geen bezoek in de mid dag. Zij komen heimelijk, 's avonds en kloppen op een venster en de vrouw des huizes, die hoogst be zorgd is voor haar veiligheid, nodigt hen uit op een souper, bij kaarslicht.» «Zoals u verkiest» zei hij, «mor genavond dan... om tien uur?» «Ja,» antwoordde zij. «Goedenavond.» «Goedenavond.» Nadruk verboden vervolgt door SILVAIM VAN DER GUCHT en LODEWUK VAN LASSEN 133 Ik meende mijn weg te vervolgen maar hij hield mij bij de arm vast. Vooraleer gij doorgaat, zei hij, moet ik u torh eens iets vragen. Wij komen daareven van de bin ders te spreken en van het aanran den van publieke rijtuigen, maar ik zou wel eens willen weten waarbij het komt dat de postmaal, die zo dikwijls grote geldsommen ver voert, nog nooit is aangerand Ik geloof, antwoordde ik, dat dit gebeurt om reden dat men de dag of nacht niet kent wanneer het rijtuig deze v/aarden vervoert. Dat is nochtans gemakkelijk om weten, zei hij, want in de post weet men dat gewoonlijk vijf dagen te voren, bijzonderlijk als het waar den betreft behorend aan de staat. En men gebruikt zo weinig omzich tigheid om dat te bewimpelen, dat ik zelfs daareven van de postmees ter bevel heb ontvangen mij binnen vijf dagen, om tien uur 's avonds gereed te houden om de postmaal die van Brussel naar Gent moet en een waarde van meer dan een miljoen zal inhouden, tot Kwatrecht waar onze wisselplaats is, te hel pen vervoeren. Gij kunt denken hoe die woorden mij prikkelden; ik gebaarde noch tans niets en zei zo eenvoudig mogelijk Maar dan is het rijtuig van binnen voorzien van welgewapende mannen Voor 'bijzondere verzendin gen als deze, hervatte Collaert, ■is het vergezeld door twee bedien den en de direkteur, dit maakt met de postiljon en de kondukteur van de karos in het geheel vijf personen, want de koerier, die voorop rijdt, moet men niet tellen. Wat dunkt u, mijnheer, is dit niet hoogst gevaarlijk met zo een klein aantal mannen dergelijk vervoer te doen En niettegenstaande dat, heeft men tot op deze dag nog geen aanvallen van binders moeten afweren. Ik weet inderdaad niet hoe het mogelijk is. Dit is zeer gemakkelijk te begrijpen, gaf ik ten antwoord. De mannen die het rijtuig vergezel len zijn wel gewapend en zouden de binders groot spel kunnen leve ren. Al zijn die schurken stout, zouden wij er wel tweemaal aan denken vooraleer een postmaal aan te vallen. Hiermede groette ik nog eens de postiljon, die mij insgelijks veel heil toewenste en vervolgde mijn weg. Thuis gekomen was ik bijzonder in mijn schik over de belangrijke mededeling die -ik had ontvangen in zover dat ik schier op de moord der weduwe Verpluymen niet meer dacht. Doch ik besloot met deze zaak zo slim om te gaan, dat wij beiden later geen Engelse speur ders of mensenjagers zouden heb ben te vrezen en als deftige en schatrijke lieden zouden kunnen le ven. Ik wilde u zo aanstonds mijn voornemen niet openbaren, eerst moest 'ik meer zekerheid hebben en, na ai. de nodige navorsingen gedaan te hebben, die te lang zouden zijn om u heden te ver halen, ben ik tot de overtuiging gekomen dat Collaert toen hij mij van de postmaal heeft gesproken, de zuivere waarheid heeft gezegd. Mij dunkt, zei de notaris, zich van genoegen op zijn stoel bewegend, dat die postilion zon-, der 'het te weten ons een -uitste kende dienst komt te bewijzen. Dit is onbetwistbaar, gaf Sprietvlechter toe, maar luister nu verder hoe wij alles aan boord zullen leggen. Van Westrem tot Wetteren staan langs de baan weinig of geen huizen. Het is daar dat de post maal moet worden afgewacht. Wij zullen Pieter La Marche met de zaak gelasten. Tussen de beide dorpen, in het bos op zeer korte afstand der baan ligt een grote eiken boom die door de storm 'is uitgerukt. Onder de stam van die boom in de grond is een soort kelder gegraven, waar deze van onze benden die eertijds smokkel handel dreven, gewoonlijk hun ta bak verborgen om hem bij nacht te Wetteren binnen te smokkelen. Het geld dat de postmaal ver voert, bevindt zich in tien lijnwaden zakken, ieder in nieuw geslagen goudstukken honderdduizend frank inhoudend. Dit geld is te zwaar om er mede te vluchten, maar wanneer het uit het rijtuig over de dijk aan -de boskant zal gesmeten zijn, zal La Marche zijn mannen onder een of ander voorwendsel verwijderen en geholpen door een man van ver trouwen de geldzakken in het hol der smokkelaars verbergen. Maar, viel de notaris hem in de rede, zal die man van ver trouwen ons niet verraden Wees daarvoor maar niet bevreesd, antwoordde Sprietvlech ter, La Marche zal daarvoor wel zorgen. En hij bezag Vosselaer met veel betekenende blikken. - Verstaan, zei deze en hij nam een snuif. Terwijl de postmaal uitge plunderd wordt, hervatte Spriet vlechter, zend ik Albert Disschers naar Massemen met vijftien man, om de eieren van pachter Ganserik te roven. Zij moeten zich achter het hof verbergen en wanneer het twaalf uur slaat het spel beginnen. Twee dagen daarna zullen wij al het geld verdelen dat zij bij Ganserik zullen hebben geroofd. Dit zal hen voor het ogenblik wel tevreden stellen en wij behouden voor ons eigen het miljoen van de postmaal en zien in het vervolg naar geen moordenaars of binders meer om; ja, zelfs advokaat Mins- ga moeten wij zijn. pak opgeven, om als deftige lieden door de we reld te geraken, want ons spel is door het toedoen van de eerste consul afgespeeld, gelijk alles on gelukkiglijk een einde heeft op deze aarde. Voor alle antwoord stond nota ris Vosselaer recht van zijn stoel en vatte Hendrik Sprietvlechter bij de hand die hij geestdriftig drukte. Waarlijk, riep hij uit, uw vindingrijke geest overtreft alles. Lucifer, de p.rins der duivels, kon geen beter ontwerp beramen. ooo HOOFDSTUK XXXV EEN VERWITTIGING Dezelfde dag en op hetzelfde tijdstip dat te Aalst notaris Vos selaer lin zijn studie in onderhan deling was met zijn meesterklerk Sprietvlechter en zij aldaar, zoals helse geesten, plannen smeedden ten nadele van het menselijk ge slacht, zat te Oordegem in de eet zaal van het kasteel, doktoor Du Bien in zijn zetel. Voor hem op de tafel lag een groot boekwerk, be helzende een onderhandeling van Pl'inius, waarin hij nog maar wei nige stonden geleden had gelezen, want hij 'hield de bril die hij daar toe had gebruikt, nog werktuige lijk 'in de hand. In de hoek der zaal, schuin over de schoorsteen, bevond zich een schone wapentros van nieuwe wapens. De dokter die zoals men weet liefhebber was van zulke .dingen, had die nog maar onlangs nieuw gekocht en tamelijk duur betaald. Florida stond aan die verzame ling nu het een dan het ander wa pen te bewonderen; zelfs nam zij er bijtijds een pistool of een karabijn weg, trok er de haan van over en deed de veer werken, om zich te overtuigen van de goede staat van het slot. Na enige tijd verdroot haar dit nochtans, iets wat haar zelden of nooit overkwam. Er moest dus ze ker iets buitengewoon 'in het hart van het meisje omgaan. Haar blik tuurde werktuigelijk op de wapen trofee, maar zonder vastheid, on gekend dromend. Na enige tijd liet zij zich zuchtend fin een zetel vallen. Dokter Du 'Bien richtte hierbij het hoofd op. Met vorsende blik keek hij zijn dochter aan. Florida, scheelt er iets kind? Verrast door deze vraag, tracht te het meisje een .vrolijke trek aan haar gelaat te geven. Neen, vaderriep ze vrolijk. De oude dokter schudde het hoofd. Er 'is toch 'iets, kind. Maar neen, vader, wat zou er zijn - Zijt ge soms ziek Ja, ja, dat zal het zijn; de gebeurtenissen der laatste tijden zullen u geschokt 'hebben. Geloof daaraan niet, vader; deze gebeurtenissen hebben niet de minste invloed op mij uitge oefend. Ja, ja, kind, maar ook de sterkste bomen buigen onder de storm. En dan zijn zij er soms er ger aan toe dan de buigzame twij gen. Vader, stel u gerust, er hin dert me hoegenaamd niets, ik voel me best. De dokter schudde het hoofd, maar sprak verder geen woord meer. Enige ogenblikken later werd er behoedzaam op de deur geklopt. Binnen I riep de dokter. De deur werd geopend en onze twee bekenden, Jan Clercker en Victor 'Leefmans, traden binnen. Florida zag een ogenblik Jan Clercker met tederheid aan, daar na nam haar gelaat een vrolijke plooi aan en er schitterde iets fiers in haar blik. Ze trad op 'beide jongelingen toe. Deze waren 'in reiskostuum. Vader, riep het meisje, de twee vrienden komen u goede dag zeggen. Inderdaad, heer Du Bien, sprak Jan Clercker, het is nu een aangename plicht Ued. te be Tut, tut, viel de dokter 'in de rede, ge hebt al de tijd, ge moogt er zo vroeg niet vandoor gaan. Zet u neer, we zullen een glaasje drinken tot afscheid. vervolgt nadruk verboden

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1968 | | pagina 10