JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier
LADY DONA
84
12
«Ik bied u mijn nederige ver
ontschuldigingen aan mylaüy» zei
ij, terwijl hij haar hand kuste,
het spijt mij dat ik u even heb
aten wachten. De waarheid is dat
w bezoek wat onverwacht komt
_r. misschien wat ongelegen... wij
naken ons enigzins bezorgd, om-
Jat mijn vrouw nu ieder ogenblik
aar hind verwacht. Wij hebben
en dokter laten halen».
«Mijn waarde Lord Godolphin, u
noet het mij vergeven», zei Dona
<en als ik het geweten had, zou
k u natuurlijk niet zijn komen
storen. Maar ik kom u een bood
schap brengen van Harry en u te-
yen zijn verontschuldigingen aan-
oieden. Er is iets gebeurd in Lon
den, waardoor hij onmiddellijk
moest terugkeren. Hij is vanmid
dag vertrokken met de kinderen
in...»
«Is Harry weer teruggekeerd
naar Londen?» vroeg hij verbaasd
«Maar wij hadden afgesproken
dat hij morgen hier naar toe zou
<omen. Wij verwachten hier mor
gen de helft van de bevolking voor
deze speciale gelegenheid. De
mannen zijn bezig de boom ge
reed te maken, zoals u kunt zien.
Harry stond erop de Fransman te
zien hangen».
«Hij heeft mij uitdrukkelijk ver
zocht u zijn nederige verontschul
digingen aan te bieden» zei zij,
«maar de zaak was inderdaad
dringend. Ik geloof dat Zijne Ma
jesteit er zelf direct bij betrokken
was».
«O maar natuurlijk my lady, be
grijp ik het, onder dergelijke om
standigheden. Maar het is jammer
werkelijk heel jammer. De gele
genheid is zo buitengewoon en het
is voor ons zulk een triomf.
En zoals de zaken er nu voor
staan is het heel goed mogelijk
dat wij op dezelfde tijd nog een
andere blijde gebeurtenis kunnen
vieren». Hij kuchte eens en voelde
zich buitengewoon belangrijk en
toen hij het geratel hoorde van de
wielen van een rij.uig keek hij
in de richting van de deur.
«Dat zal de dokter zijn» zei hij
vlug. «U zult mij wel even willen
verontschuldigen».
«Maar natuurlijk, Lord Godol
phin» antwoordde zij glimlachend,
terwijl zij zich omkeerde en de
kleine salon binnenstapte waar zij
even bleef staan nadenken. In de
hal hoorde zij stemmen en zware
voetstappen en zij dacht: «Hij is
D
zo opgewonden dat hij het waar
schijnlijk niet eens zou opmerken
als wij hem nog eens" zijn pruik
afnamen».
De voetstappen en de stemmen
gingen de brede trap op en toen
Dona uit het venster keek, zag zij
d$t er geen wacht stond voor de
kerker en ook niet in de laan. De
bewakers zouden zich waarschijn
lijk in de kerker zelf bevinden. Na
verloop van vijf minuten kwam
Godolphin terug en hij zag er nog
opgewondener en bezorgder uit
dan even tevoren.
«De dokter is nu bij mijn vrouw
zei hij, maar hij schijnt te denken
dat de blijde gebeurtenis niet zal
plaatshebben voor vanavond. Het
komt mij eigenlijk merkwaardig
voor, ik had er geen idee van,
want eigenlijk verwachtte ik dat
iedere minuut...»
«Wacht maar totdat u vader
van een dozijn kinderen bent» ant
woordde zij. «Dan zult u mis
schien gaan begrijpen dat baby's
eigenlijk maar luie schepseltjes
zijn die helemaal geen haast heb
ben dit aardse tranendal te betre
den. Mijn waarde Lord Godolphin,
ik wenste dat ik u wat verstrooing
kon bezorgen. Ik ben ervan over
tuigd dat uw vrouw volstrekt niet
in levensgevaar verkeert, Zit daar
die Fransman gevangen?»
«Ja mylady en naar de gevan-
genbewake-s mij vertellen brengt
hij zijn tijd door met het tekenen
van vogels op een stuk papier. D e
kerel is gek natuurlijk».
«Natuurlijk».
«Uit alle delen van het land
stromen gelukwensen binnen. Ik
vlei mij dat ik die verdiend heb. U
moet namelijk weten dat ik het
was die die gevaarlijke schurk
heb ontwapend».
«Hoe buitengewoon moedig van
u».
«Het is waar dat hij mij zijn
degen overhandigde, maar 'in ie
der geval overhandigde hij die
aan mij».
«Het zal veel opzien baren aan
het hof. Lord Godolph.n, als ik
weer terug ben in St James. Zijne
Majesteit zal buitengewoon tevre
den zijn over de manier waarop u
deze zaak behandeld hebt. U was
het genie waarvan de bezieling
uitging».
«O, maar nu vleit u mij mylady»
«Heus niet. Ik ben ervan over
tuigd dat Harry het volkomen met
mij eens zou zijn. Ik wilde dat ik
het een of andere souvenir van
die Fransman had om Zijne Majes
teit te laten zien. Zou u denken
dat hij mij een van zijn tekeningen
zou willen geven, aangezien hij
toch een liefhebber van tekenen
is?»
«Dat zal al heel gemakkelijk
zijn. Die tekeningen liggen overal
verspreid in zijn cel».
«Ik ben, goddank reeds zoveel
vergeten van die vreselijke nacht»
zuchtte Dona, «dat ik mij werke
lijk niet meer kan herinneren hoe
die man er uitzag, beKalve dat hij
buitengewoon groot en zwart en
woest was en opvallend lelijk».
«Nu vergist u zich toch enigs
zins mylady want zo zou ik hem
niet willen afschilderen. Hij is
niet zo groot als ik bijvoorbeeld,
en evenals alle Fransen heeft hij
een gezicht dat eigenlijk meer
sluw dan lelijk is».
vervolgt nadruk verboden
door
Sylvain VAN DER GUCHT
en
Lodewijk VAN LAEKEN
192
Ik ben van uw gedacht niet
moeder, want doden kan men niet
aanhouden.
Het meisje had haar woorden
niet gewikt, want ze hadden een
vreselijk uitwerksel.
De oude sloeg de handen voor
de ogen en haar lichaam werd
door hevige schokken geschud.
Zij had een zenuwaanval, die vre
selijk was en lang duurde.
Mijn zoon, mijn arme Jef!
kreunde zij. Dood... ;Doodl...
Dood!...,
Wanneer ze bedaard was, vroeg
zij opnieuw:
Is het dan toch waar, dat
mijn welbeminde zoon dood is?
Zijt ge er zeker van?...
O, mijn arme Jef mijn wel
bemind kind!...
Ja, antwoordde het meisje,
hij is dood.
Noem me zijn moordenaars!
Zijn moordenaar is Spriet-
vlechter!
Sprietvlechter zegt ge?
ja, hij en niemand anders.
O, gevloekt is hij, gevloekt!
En nogmaals barste zij in hevi
ge snikken los, roepend en
schreeuwend om haar kind.
Waarom hebt ge mij dat
verzwegen? kermde zij. Ik was de
boze moordenaar het mes in het
hart gaan steken!
Ik wilde het niet zeggen,
antwoordde Clara om u niet te be
droeven.
Vertel me zijn dood, hernam
ze vertel maar, het zal mij een
troost zijn.
Clara begon te verhalen al het
geen de lezer reeds weet.
HOOFDSTUK LIX
DE SPEURHONDEN
BIJ DE ZIEKE
De regen had opgehouden te
vallen.
Langzaam liep het water over
de aardeweg en zijpelde door de
weken grond.
De wind huJde voort en droog
de de aarde onder zijn forse
adem. Buiten, recht voor de groep
huizen stonden drie mannen te
Wapen.
Het is hier! fluisterde Jan.
Zo zo! En zijn al deze hui
zen bewoond?
Dat zou ik u niet met ze
kerheid kunnen zeggen. Toen wij
hier toevallig kwamen, scheen er
slechts een bewoond.
Hetwelk?
Dit daar, links van de bin
nenplaats.
Wacht ik zal er mij dade
lijk van gaan overtuigen.
John Stiermarck trad onder de
grote poort en klopte op de hui
zen, die Jan had aangeduid als
zijnde onbewoond.
Hij wierp een blik op de huizen
en bemerkte weldra dat alle blin
den gesloten waren, behalve dit
door Jan aangewezen. Sommige
ruiten waren gebarsten, het mos
groeide op de vensterbanken, de
kloppers van de deuren waren
verroest, alles duidde aan dat
sinds lang geen menselijk wezen
de voet daar had gezet.
John wilde zich nochtans nog
beter overtuigen en ging kloppen
Tok, tok, tok ging de hamer
op de deur.
Geen antwoord. Zelf geen band
hond blafte.
Op de tweede deur werd het
geklop hernieuwd.
Dezelfde stilte.
De derde, vierde en vijfde deur
gaven dezelfde uitslag.
Een enkele woning bleef over
het was dit, dat bewoond werd
door Clara.
Stiermarck luisterde doch geen
enkel gerucht liet zich horen.
Hij keerde terug tot zijn vrien
den.
In het huis was het gerucht ver
nomen geweest.
Moeder, zeide C!a-a, moe
der men klopt.
Klopt men? vroeg de vrouw
verschietend.
Ja, luister. Hoor daar wo'dt
het gerucht opnieuw vernomen.
De oude luisterde, maar schud
de het hoofd.
Als men werkelijk klopt,
sprak zij anstig, dan kan zulks
niemand anders wezen dan de
gendarmen.
Och zwijg moeder, de gen
darmen zouden immers niet klop
pen.
Ja kind dat zullen de gen
darmen zijn.
De oude stond op en begaf
zich naar het venster, dat op de
b nnenplaats uitgaf. Maa- geen le
vende ziel bewoog zich daar.
Stiermarck was immers bij zijn
vrienden gegaan.
Wanner John bij de vrienden
gekomen was ze.de hij hun:
Een enkel huis schijnt slechts
bewoond te zijn. Des te beter.
D.t zal onze plannen begunstigen.
Ik ga me onmiddellijk verkleden
in een oude geneesheer.
Hij begaf zich achter de grote
poort een ogenblik nadien kwam
hij, derwijze uitgedost, voor de
dag, dat zijn vrienden een kreet
van bewondering bijna niet konden
onderdrukken.
Zijt gij het John? vroeg
Jan, om zich gerust te stellen.
De Engelsman lachte eens ver
genoegd.
Ben ik dan zo zeer ve-an-
derd? vroeg hij.
Onkennelijk geworden
vriend.
John was waarlijk onkennelijk
geworden. Hij had thans het uit
zicht van een dorpsgeneesheer,
zoals men er tegenwoord g geen
meer aantreft, maar die de oude
van dagen zich nog wel zullen
herinneren. Hij droeg, zoals in die
tijd de mode was, een korte
broek tot aan de knieen, lange
zwarte kousen en gespschoenen.
De zwarte frak was als de tegen
woordige feestkledij, de voorkan
ten afgeknipt, de twee slippen
hingen tot aan de dijen, een gro
te bril stond op zijn neus; hij
dioeg een soort van kruk in de
hand en de hoge hoed verhoogde
nog zijn uiterlijk van geneesheer.
Nu des te beter, volgt me,
ik wi| het meisje alleen spreken.
Gij zult de wacht houden in de
benedenkamer, niemand bevindt
zich daar voor het ogenblik. Het
zou wel kunnen zijn dat er mans
volk boven ,s, we moeten steeds
voorzichtig zijn. Wanneer ge hoort
fluiten, springt dan zo spoedig
mogelijk de trappen op en loopt
de deuren in.
Verstaan antwoordden de
twee vrienden.
Zij volgden hem.
Zij traden de trappen op, doch
niet zo stil of Clara had ze ge
hoord.
Een zieke hoort immers zo
sterk.
Moeder, zei ze hoor daar
kcmt men op de trappen.
Men klopte.
Het angstzweet brak de oude
ut.
Wat verschrikkelijke dingen
zouden er gebeuren?
Een doodse stilte heerste in
de kamer.
Voor de tweede maal, maar dit
maal heviger dan de vorige maal
werd er geklopt.
vervolgt nadruk verboden