JAN CLERCKER
of de Laatste Binders van Vlaanderen
door Daphne du Maurier
12
«Wat jammer dat ik hem niet
zien kan, zodat ik Zijne Majesteit
een nauwkeurige besci.rijving van
hem geven kan».
«Komt u dan morgen ook niet?»
«Helaas neen. Morgen ga ik
Harry en de kinderen weer op
zoeken».
«Ik geloof, dat ik u wel zou kun
nen toestaan die schurk even te
zien in zijn cel», zei Lord Godol-
phin. «Maar ik meende van Har
ry gehoord te hebben dat u na de
tragedie van die nacht niet tegen
die kerel zou willen spreken... dat
h;j u zo had doen schrikken dat».
«Maar vandaag is alles zo heel
anders dan in die vreselijke nacht,
Lord Godolphin. U bent erbij om
mij te beschermen en bovendien is
die Fransman ongewapend. Ik zou
het zo heerlijk vinden Zijne Majes
teit alles te kunnen vertellen over
die beruchte zeerover, die gevan
gen genomen en opgehangen is
door zijn trouwste onderdanen in
Cornwall».
«Dan zal ik u daartoe in c.e ge
legenheid stellenmylady. Als ik er
aan denk wat u misschien had kun
nen overkomen door zijn handen
zou ik hem met het grootste ge
noegen driemaal achter elkaar
willen ophangen. Ik vermoed dat
het de opwinding en de schr.k
geweest zijn over deze zaak die
de bevalling van mijn vrouw heb
ben verhaast».
«Waarschijnlijk wel,» beaamde
Dona ernstig, en toen zij zag dat
hij van plan was hierover nog ver
der uit te weiden en haar intieme
bijzonderheden wilde vertellen,
waarvan zij beter op de hoogte
was dan hijzelf, vervolgde zij
«Laten wij dan nu even gaan, ter
wijl de dokter bij uw vrouw is».
Voordat hij kon protesteren l ep
zij de salon uit naar de hal en
naar de stoep voor het huis en
hij zag zich genoodzaakt haar te
vergezellen, terwijl hij nog even
naar boven keek, naar de vensters
van de slaapkamer van zijn vrouw
«Mijn arme Lucy» zei hij «had
ik haar dit lijden maar kunnen be
sparen».
«Daar had u negen maanden
geleden aan moeten denken, my-
lord» antwoordde zij, en hij keek
haar aan en voelde zich min of
meer beledigd en verlegen en
mompelde zo iets over al jaren
lang verlangd te hebben naar een
zoon en erfgenaam.
«Die zij u ongetwijfeld zal ge
ven» zei Dona glimlachend «zelfs
al zou u eerst nog tien dochters
krijgen».
Toen hadden zij de kelder be
reikt die zich bevond achter de
dikke muren onder in het huis.
Daar stonden twee mannen gewa
pend met musketten en een derde
man zat op een bank voor een
tafel.
«Ik heb Lady St Columb be
loofd dat zij onze gevangene even
mag zien,» zei Godolphin en de
man die aan de tafel zat keek op
en grinnikte.
«Morgen om deze tijd zou hij
geen geschikte aanblik zijn voor
een dame mylord» zei hij, en Go
dolphin lachte luid en antwoordde:
«Neen daarom is mylady dan cok
vandaag gekomen».
De bewaker ging hen voor de
snalle stenen trap op, nadat hij
een sleutel van zijn sleutelbos had
genomen.
Dona zag dat er geen andere
deur was en geen andere trap en
dat daa- beneden altijd de wacht
gehouden werd.
De sleutel werd omgedraaid in
het slot en eensklaps begon haar
hart heftig te kloppen, dwaas en
belachelijk zoals altijd gebeurde
als zij op het punt stond hem te
zien.
De gevangenbewaker wierp de
deur open en zij stapte naar bin
nen, op de voet gevolgd door Lord
Godolphin, en toen trok de gevan
genbewaker zich bescheiden te
rug en sloot de deur na hen. De
Fransman zat aan een tafel zoals
hij eerste maal dat zij hem had
gezien ook gedaan had, en op
zijn gezicht lag dezelfde afgetrok
ken uitdrukking die zij toen ook
had waargenomen. Hij ging blijk
baar geheel op in zijn bezigheid
en dacht aan niets anders zodat
Godolphin, die zijn zelfbeheersing
verloor door de onverschillige hou
ding van zijn gevangede met zijn
vuist op de tafel sïteg en cp
scherpe toon uitriep:
«Kun je niet opstaan als het
mij behaagt je te komen bezoe
ken?»
Die onversch lligheid was niet
voorgewend, zoals Dona wist want
de Fransman was zozeer verdiept
in zijn tekening dat hij de voet
stappen van Godolph n en de be
waker niet eens gehoo d had. H j
schoof de tekening opJj, en Dona
zag dat het een wulp was die naar
de open zee vloog en toen zag hij
haar voor het eest maar hij scheen
haar n et te herkennen. Hij stond
op en boog maar zei niets.
«Dit is Lady St Columb» zei
Godolphin «d e zeer teleurgesteld
is dat zij morgen niet aanwezig
kan zijn als je opgehangen wordt
en daaiom nu een van je tekenin
gen mee naar de stad wil nemen,
zodat Zijne Majesteit een souvenir
zal hebben van een van de groot
ste schurken die het zijn trouwe
onderdanen ooit hebben iastig ge
maakt.
«Lady St Columb is welkom»
antwoordde de gevangene. Aan
gezien ik de laatste dagen niet
veel anders te doen had. kan ik
haar een mooie collectie aanbie
den. Wat is de vogel waarvan u
het meeste houdt mylady?»
«Daarover ben ik het nooit met
mijzelf eens. Soms denk ik wel
eens dat het een reiger is waar
van ik het meeste houd» antwoord
de Dona.
vervolgt nadruk verboden
door
Sylvain VAN DER GUCHT
en
Lodewijk VAN LAEXEN
193
Clara deed een p jnlijke bewe
ging, als wi.^e ze opstaan en de
deur openen, maar het lukte niet.
Ze viel met etn doTe zucht in de
zetel lerug.
De oude ad mot de hand een
teken gedaan da; toch stil zou
zitten; ,n haar b^w.ging lag een
beven van angst.
Buiten .,erd er gefluisterd.
Men antwoordt niet mom
pelde S ie.marck a«n de .wee
vrienden, cüe na een ogenblik van
beraadslag.ng nodig geoordeeld
hadden met de Engelsman naar
boven te gaan; misschien zijn de
lieden in een andere kamer.
Duw eens aan de deur.
Stie: narek I chtte de klink op,
doch de deur bleef onbeweeglijk.
Zo mompelde hij. de kevie is
geslo.en langs binnen, en er is
volk in. Men heeft me waarschijn
lijk gehoord.
Hij loerde door het sleutelgat
en bemerkte de oude vrouw, die
stond te sidderen.
Wacht moedertje we zullen
d.t sp- ietje eens spoedig afhas
pelen vervolgde hij. Hij haalde
een alpasser uit de zak en stak
her.-> in het slot der deur.
Het slot roerde niet om de goe
de reden dat hei open was.
De deur is gegrendeld
mompelde Stiermarck.
En voor de derde maal klopte
hij aan.
Moedertje doe open ik ben
'*3.
Op het eerste ogenblik kon de
oude vrouw geen woord uitbren
gen, de ontroering had haar sterk
aan de keel gegrepen.
Doe maar gerust open, ik
wil de zieke eens komen bezoeken
Een heldere glimlach speelde
n het oog van de moeder.
De zieke komen bezoeken. De
man moest ongetwijfeld ingewijd
zijn; een lid der bende misschien.
Zij liep naar de deur en ont-
giendelde deze.
Voor haar stonden drie perso
nen. Zij schrikte.
Stiermarck maakte evenwel een
gunstige indruk op haar; hij had
zo gans het uitzicht van een door
brave doorgoede geneesheer.
De blik, die achter zijn grote
bril lag, getuigde van schrander
heid er lag sympathie in; een me
delijdende trek speelde om zijn
mond; neen, die oude op een kruk
leunende man kon geen gerechts
dienaar zijn.
Ge zijt geneesheer vroeg
ze.
Ja moederke.
O kom dan maar binnen,
ik dacht dat het gendarmen wa
ren.
Gendarmen moedertje zei-
de Stiermarck terwijl hij een blik
van verstandhouding met zijn twee
vrienden wisselde, en waarom zou
den er hier gendarmen komen?
De oude die zich versproken
had, wilde de zaak weder goed
maken en ze antwoordde;
Zie beste heer, dit is een
ganse geschiedenis. Voor een
paar weken heeft men in mijn hui
zeken gebroken en al mijn geld
gestolen; ik diende een klacht in
bij de procureur en sedertdien
krijg ik bijna alle dagen gendar
men tehuis. Ze oegonnen mij zo
danig te vervelen, dat ik moest
e.ndigen met mij op te sluiten.
Zo, zo, klonk het langzaam
uit de mond van de ouderling, en
wat gewerd er van de zaak?
O, die bleef zoals ze was, ik
heb nog niet vernomen dat men
mijn geld heeft teruggevonden.
Het is toch wreed dat men een
oude vrouw van al haar middelen
van bestaan berooft.
Zeker, zeker, vrouwtje, het
is wreed, maar kom, laat ons de
zieke eens zien,
Dat zijn ongetwijfeld uw
vrienden mijnheer? vroeg de oude,
op twee jongelingen wijzend.
Inderdaad het zijn twee
van mijn vrienden, twee jonge ge
neesheren, die er aanhielden mij
te vergezellen. Het schijnt een
zeer zonderl.ng geval te wezen,
dat het jonge meisje getroffen
heeft?
We zullen dat dadelijk
eens gaan onderzoeken.
De oude vrouw deed de vrien
den van de dokter binnen treden
en bood hun een stoel aan.
Zet u neder, heren en
weest welkom. God zal u zegenen
wanneer ge dat meisje mocht ge
nezen.
Clara had de vreemdelingen
sche-p aangezien.
Het was zonder'irig dat deze
heren naar haar toestand kwamen
vernemen, immers be a.ve Frans
wist niemand iets van haa* geval,
dan de oude.
De dokter gluurde haar zo zon
derling en scherp aan, dat ze on
middellijk haar wantrouwen nog
voelde aang'oe en.
Ze was niet gerust, ondanks
de woorden, die ze aan de oude
vrouw hadden gesproken. Iemand
die een zwaar geweten bezit, is
nooit gerust.
Waren de gendarmen ingevallen
dan had zij zo beanstigd niet ge
weest Misschien wilden deze he
ren haar doen vervoeren, maar
dan zou zij ongetwijfeld bezwij
ken onderweg.
Doch haar angst sloeg in we
zenlijk schrik over, wanneer ze
de jongelingen zag, in een hunner
herkende zij Jan Clercker, de
schrik van de Binders.
Zij viel in zwijm en John Stier
marck had veel t.jd nodig om haar
tot het leven terug te brengen.
Clara opende een paar malen
de ogen, neep ze weer dicht en
eindigde met door de halfgeslote-
ne oogschelen de wonderbare dok
te- na te gaan.
Deze leunde met twee handen
op de kruk en hield de blik scherp
en onafgebroken op het meisje.
Zonderling dacht hij, in
gans mijn leven twijfelde ik nooit
aan de onschuld van een beschul
digde maar ditmaal moet ik toch
bekennen dat dit gelaat niet de
minste stempel van kwaadaardig
heid draagt... zonderling... zo
Jan Clercker zich maar niet heeft
bedrogen.
Wanneer hij zag dat het meisje
gans was bijgekomen en hen be
spiedde keerde hij haar Ce rug
toe en fluisterde Jan Caercker in
het oor:
Clara mag u op het eerste
ogenblik niet zien; stel j achter
haar met Victor.
Toen plaatste hij zich weer vlak
voor Clara en liet de twee vrien
den bijna onhoorbaar zich op de
aangeduide plaats begeven.
Clara opende gans de ogen en
staarde de geneesheer aan.
Gevoelt gij u slecht? vroeg
Stiermarck.
Ja.
Ge zult weldra genezen zijn.
Neen, het is met mij gedaan.
Stiermarck wilde glimlachen.
Ja, ja, gedaan vervolgde
Clara koortsachtig; ik ben tevre
den dat gij gekomen zijt
Ik ben gekomen om u te
genezen, meisje
Maar Clara schudde ongelovig
het hoofd.
Ik ken u en weet wie gij
zijt.
vervolgt nadruk verbodon