JAN CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen door Daphne du Maurier LADY DOHA 89 12 «Neen» antwoordde zij, «neen, dank u wel. Ik heb mij eigenlijk hier al te lang opgehouden en ik heb nog veel te doen vanavond voor mijn reis van morgen. Mijn groeten aan uw vrouw, als zij ten minste in staat is die te ontvan gen, en ik hoop dat zij u voor de avond voorbij is verblijd zal heb ben met een evenbeeld van uzelf, mijn waarde Lord Godolphin.» «Dat, mylady» antwoordde hij ernstig, «ligt in de hand van de Almachtige». «Maar heel spoedig ook in de even bekwame handen vande dok ter. Vaarwel Lord Godolphin». Zij klom op haar paard, wuifde hem nog even toe en reed weg, en toen zij langs de kerker reed en omhoog keek naar de smalle spleet in de toren floot zij enkele maten van het liedje dat Pierre Blanc op zijn luit speelde en langzaam als een sneeuwvlok kwam een veer naar omlaag zwe ven, een veer, die losgetrokken was van een penneschacht. Zij greep die veer en het kon haar niet schelen of Godolphin het zag of niet en zij wuifde hem nog maals toe en reed lachend de hoofdweg op met de veer op haar hoed. HOOFDSTUK XXIII Dona leunde uit het venster van haar slaapkamer op Navron Huis en toen zij naar de hemel keek zag zij voor de eerste maal de kleine gouden sikkel van de nieuwe maan, hoog boven de don kere bomen. «Dat betekent geluk» zei zij in zichzelf en zij wachtte een ogen blik en keek naar de schaduwen in de stille tuin en ademde de zware zoete geur in van de mag nolia die onder haar venster tegen de muur groeide. Dat waren dingen die zij zorg vuldig in zich moest opnemen en bewaren in haar hart met al die andere schoonheid die voorbijge gaan was, want zij zou dat nooit meer terugzien. De kamer zelf zag er reeds ver laten uit, evenals de rest van het huis, en haar koffers stonden ge pakt op de grond; haar kleren wa ren netjes opgevouwen in inge pakt volgens haar instructies door een der vrouwelijke bedienden. Toen zij laat in de middag naar Navron Huis teruggekeerd was, warm en stoffig van haar rit, en de rijknecht haar paard naar de D stal had gebracht, stond de stal knecht uit de herberg van Helston op haar te wachten om haar te spreken. «Sir Harry heeft een bood schap bij ons achtergelaten myla dy» zei hij «dat u morgen een koets wilde huren om Sir Harry te volgen naar Okehampton.» «Ja» beaamde zij. «En de waard heeft mij hier heen gestuurd om u mede te de len dat die koets beschikbaar is, mylady en morgenmiddag om twaalf uur hier zal zijn om u af te halen». «Dank je» zei zij, terwijl zij naar de bomen van de oprijlaan keek en naar het bos, dat naar de rivier leidde, want alles wat hij gezegd had, kwam haar onwer kelijk voor. De toekomst was iets waarmede zij zich op dit ogen blik niet wilde bemoeien. Toen zij het huis weer binnen ging, bleef de stalknecht haar ver wonderd staan nakijken en krab de zich achter het oor, want zij zag er uit als een slaapwande laarster en hij geloofde niet dat zij helemaal begrepen had wat hij haar verteld had. Dona begaf zich naar de kinderkamer en keek naar de lege bedjes en naar de kale planken, want de kleden waren opgenomen. De gordijnen waren neergelaten en het was daarbin nen warm en bedompt. Onder een van de bedjes lag de poot van een speelgoedkonijn, waaraan Ja mes gezogen had en die hij in een driftbui had losgetrokken van het lichaam van het arme konijn. Zij raapte hem op en hield hem in haar hand. En het scheen haar een relikwie uit lang vervlogen tijden. Zij wilde hem daar niet op de grond laten liggen en deed de deur van de grote kast in de hoek van het vertrek open en wierp hem daarin. Toen deed zij de deur weer dicht, verliet het vertrek en ging er niet meer bin nen Om zeven uur werd haar sou per gebracht op een dienblad en zij at er maar weinig van, aange zien zij geen honger had. Toen gaf zij de bediende bevel haar die avond niet meer te storen, want zij was vermoeid, en zij verzocht hem haar de volgende morgen ook niet te roepen, omdat zij waarschijnlijk lang slapen zou voordat zij de lange reis aan vaardde. Toen zij alleen was, maakte zij het pakje open dat William haar gegeven had toen zij terugge keerd was van haar bezoek aan Lord Godolphin. Zij glimlachte in zichzelf, toen zij de grove kousen, de versleten broek en het verstel de, gekleurde shirt er uit haalde Zij herinnerde zich de verlegen uit drukking op zijn gelaat, toen hij haar dat pakje had gegeven en gezegd had: «Dit is het beste wat Grace u geven kan mylady. Het zijn kleren van haar broer». «Het is uitstekend William» had zij geantwoord, Pierre Blanc zelf had niet beter voor mij kunnen zorgen». Want zij moest weer voor jon gen spelen, voor het laatst, en haar vrouwenkleren afleggen, ten minste voor deze avond. «Ik zal veel beter hard kunnen lopen zonder rokken» had zij te gen William gezegd, «en boven dien kan ik schrijlings op mijn paard zitten, zoals ik gewoon was als kind». vervolgt nadruk verboden door Sylvain VAN DER GUCHT en Lodewijk VAN LAEKEN 197 De naam Vosselaer riep haar al de droevige herinneringen in het geheugen. Zij had een instinktma- tigen schrik voor de man, want iets in haar binnenste moest haar hebben toegeroepen, dat hij de ware oorzaak was van haar onge luk moest wezen Zij stond vastberaden op, klem de mij in de armen en sprak: Kom we zullen binnengaan, ik wil alleen met u blijven Clara. Ik verschoot De toon waarop deze woorden werden gesproken, getuigde van de diepste haat. Vosselaer rilde van woede, ge paard aan begeerlijkheid, zijn o- gen getuigden dat een verschrik kelijk plan in zijn binnenste broei de. Mijn arm beefde in die van Ga- brielle. Zij voelde het en werd er nog te angstiger om. Zij scheen te beseffen dat het grootste gevaar haar onmiddellijk bedreigde. En zij bedroog zich niet. De notaris wierp op mij in het voorbijgaan een van die blikken, waarmede hij mij steeds bedwong en onderwierp. Ik was een blind werktuig in zijn handen. Ik had hem begrepen en boog het hoofd onder een diepe en ang stige smart Ik geleide haar terug in huis en bracht haar in een kamer. Maar zij wierp zich voor mij op de knieen en met samengevou wen handen bad zij: O, lieve Clara, laat me niet alleen, ik zal het besterven, de ellendeling zal mij doden. Ik trachtte haar gerust te stel len, maar vruchteloos, zij kon door niets anders gestild worden dan door mijn tegenwoordigheid. Blijf bij mij, smeekte zij, ik zal God alle dagen van mijn leven voor u bidden. Ik liet me gezeggen, nam een stoel en zette mij bij haar neder. Dank, dank, murmelde zij. Maar als door een giftige pijl getroffen, sprong ze eensklaps op en wees met de grootste angst naar de deur. Deze was plotseling openge gaan en Vosselaer stond in de opening, stralend van inwendige vreugde, met een spottende, bij tende lach op de lippen. ik wil hier weg, riep Gabriel- le uit, ik wil hier weg! En zij wilde de deur uitsnellen maar Vosselaer weerde haar af. Ga achter, mijn duifje, sprak hij, niemand wil u kwaad doen, in tegendeel. Gabrielle liet zich op een stoel nedervallen, en liet het hoofd in de beide handen rusten terwijl zij hevig snikte. De notaris deed me een teken om te vertrekken, maar ik weiger de. Een duivelse glimlach speelde om zijn lippen. Hij stak de vinger dreigend uit en hervatte op vrese lijke toon: Ga, of... Met een beweging voleingde hij de volzin. Verslagen van schrik, wankelde ik naar de deur, die hij spoedig achter mij toesloot en de sleutel in de zak stak. Hij was met de maagd alleen. Wat zou er thans gebeuren?... Ik vreesde het ergste. In doodsangst wachtte ik de loop der gebeurtenissen af. Met het oog tegen het sleutel gat trachtte ik na te gaan wat er in de kamer gebeurde. Maar Vosselaer had de voor zorg genomen een stuk goed aan de klink te hangen, zodat alle zicht me werd afgesneden. Wat nu gedaan? Luisteren? Maar misschien kon ik dan de helft van het verhaal niet vatten. Ik bedacht mij en liep naar de zolder waar het gereedschap ver borgen lag. Een boor, een vijl zouden me wel te pas komen. Ik smeerde de boor goed in, om zo weinig geluid te maken, want zo Vosselaer mij betrapte, was hij instaat mij te doden. Ik keerde terug naar de deur, niet zonder in het voorbijgaan op mijn kamer een pistool te gaan halen, dat me, in voorkomend ge val, goede diensten kon bewijzen. Met dit gerief gewapend, begaf ik mij naar de kamer en luisterde. Een gerucht van stoelen steeg uit de slaapkamer op; het scheen dat men daar binnen dappper de zitplaatsen aan het verschuiven was. Dit begunstigde voordelig mijn plannen. Ik stak de boor in het hout, draaide zachtjes, bijna onhoor baar en kon eindelijk tot mijn gro te vreugde, zien dat een schoon rond geetje in de deur werd aan gebracht. Ik legde mijn oog er voor en zag in de kamer. Vosselaer stond in het midden van de kamer en trachtte Gabriel- te tenaderen, die twee of drie stoelen tussen hem en haar had geschoven. Zij hijgde. Haar boezem ging op en neer, haar hart jaagde en haar blikken stonden angstig. Wat was er gebeurd, sedert ik weg was gegaan? Ik wist het niet. Misschien zou de loop der gebeurtenissen me dit ophelderen. Het gelaat van Vosselaer stond vertrokken. Hij ook was gejaagd; zijn blauwe bril was afgevallen en hij hield hem in de hand, de valse ogen glommen er nog van te dui delijker door. Hij zette de bril terug op en ging dan naar het meisje. Maar zij zette dezelfde afstand tussen hem en haar bij middel van de stoelen. Ik wil u geen kwaad, sprak, Vosselaer, eindelijk stilstaande. Laat me gaan. Neen, eerst wil ik u ernstig spreken. Zet u dan neer daar in de hoek. Neen, ik wil naast u zitten. Gij kunt het mij even goed van ginder zeggen. Hetgeen ik u te zeggen heb is zo gewichtig, dat de muren het zouden kunnen opvangen. Wel ke geheimen kunt ge mij dan me de te delen hebben? Kom hier, ik zal het u zeg gen. Gabrielle werd ongeduldig. Laat me hier uit! riep ze of ik schreeuw zo, dat de geburen zullen komen toegelopen. De notaris scheen te glimlachen want hij wist maar al te wel, dat haar geroep van uit die kamer toch niet gehoord kon worden Luister dan, vervolgde hij, ik wil u iets verklaren. Gabrielle hield zich in afwach tende houding, maar zorgde te vens dat Vosselaer haar niet kon naderen. Hier hield Clara wat op, zij snakte naar adem. Men bood haar frisse drank aan en vroeg of zij zich niet te bed wilde leggen. Zij antwoordde bevestigend en dadelijk legde men haar neder. Haar ogen waren diep ingeval len, de fletse kleur van haar ge laat werd taanachtig; krochend krampte een wijl uit haar borst op. vervolgt nadruk verboifoi

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1970 | | pagina 12