JAN CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen door Daphne du Maurier ~90~ 12 ONA LADY Hij had voor de paarden ge zorgd, zoals hij had beloofd, en hij zou haar met die paarden om negenuur ontmoeten op de weg van Navron naar Gweek. «Je moet niet vergeten, beste William» had zij gezegd, dat je dokter bent en ik je staljongen en het zou beter zijn dat je mij niet meer aansprak met mylady, maar mij gewoon Tom noemde». Hij had verlegen voor zich ge keken en had gezegd: «Mylady, mijn lippen zullen weigeren dat woord uit te spreken». Zij had erom gelachen en hem verteld dat doktoren nooit verle gen waren en in het bijzonder niet als zij zojuist een zoon en erfge naam op de wereld hadden gehol pen en nu was zij bezig de jon genskleren aan te trekken en die kleren pasten haar goed, zelfs de schoenen. Er was een zakdoek ook bij die zij om haar hoofd bond, en een leren riem voor haar middel. Zij bekeek zich in de spie gel nu haar donkere krullen ver borgen waren, en zij zag dat haar huid bruingebrand was door de zon. Zij dacht «Nu ben ik weer een kajuitsjongen en Dona St Columb slaapt en droomt». Zij luisterde aan haar kamer deur en alles was stil. De bedien den bevonden zich in hun eigen vertrekken. Zij zette zich schrap om de trap af te gaan naar de eetzaal, want daarvoor was zij het meeste bang, in de duisternis, nu er geen kaarsen brandden en eens klaps moest zij er onwillekeurig weer aan denken hoe Rockingham die trap opgekropen was met dat mes in zijn handen. Zij dacht dat het beter was haar ogen te sluiten en op de tast haar weg te zoeken over het portaal naar de trap want dan zou zij tenminste dat grote schild niet zien dat daar aan de muur hing en ook de leuing van de trap niet. Zo ging zij naar beneden met haar handen voor zich uitgestoken en haar ogen gesloten en haar hart kopte heftig en het kwam haar voor dat Rockingham nog steeds op haar stond te wachten in de donkerste hoek van de eetzaal. Een grote angst maakte zich van haar meester en zij snelde naar de deur, trok de grendels weg en rende van het huis in de schemering weg naar de veilige stille oprijlaan. Toen zij het huis eenmaal verlaten had, voelde zij geen angst meer. De lucht was zacht en warm en het grint knar- D ste onder haar voeten, terwijl hoog aan de hemel de gouden maansikkel hing. Zij liep vlug door, want zij voel de zich eensklaps weer opge ruimd en zonderling vrij in haar jongenskleren en zij begon zacht het liedje van Pierre Blanc te flui ten, terwijl zij onwillekeurig aan hem dacht.. Pierre Blanc met zijn vrolijke apegezicht en zijn witte tanden, die nu ergens op het dek van La Mouette midden in het Ka naal wachtte op de kapitein, die hij had achtergelaten. Zij zag een schaduwachti ge gestalte naar haar toekomen om de bocht van de weg en daar was William met de paarden: hij had een jongen bij zich en zij ver onderstelde dat het de broer van Grace was, wiens kleren zij op dit ogenblik droeg. William liet de jongen bij de paarden achter en kwam naar haar toen en zij zag dat hij voor de gelegenheid een zwart pak ge leend had en witte kousen en dat hij een donkere krulpruik droeg. «Was het een zoon of een dochter dr Williams?» vroeg zij en hij keek haar min of meer ver legen aan terwijl hij zich niet hele maal gelukkig voelde in de rol die hij moest spelen, want dat hij de heer zou zijn en zij de staljongen kwam hem onbegrijpelijk en on wezenlijk voor. «Wat weet hij van de zaak?» vroeg zij zachtjes, terwijl zij op de jongen wees. «Niets mylady» fluisterde hij «alleen maar dat ik een vriend van Grace ben en mij moet schuil houden en dat u een vriend van mij bent die mij wil helpen ont snappen». «Dan is het van nu af aan Jom» drong zij aan «en Tom zal het blijven». En zij bleef het liedje van Pierre. Blanc fluiten en liep naar een van de paarden en sprong in het zadel, terwijl zij de jongen eens glimlachend aankeek. Toen drukte zij haar hielen in de ribben van het paard en reed de weg af, terwijl zij hen over haar schouder heen lachend aankeek. Toen zij de muur van Godolphins landgoed hadden berekt, lieten zij zich uit het zadel glijden en lieten de jongen daar bij de paarden achter onder de dekking der bo men. Zij en William begaven zich te voet naar de ingang van het park, zoals zij samen afgesproken hadden. Het was nu volkomen donker, de eerste sterren fonkelden aan de hemel en zij spraken geen woord met elkaar, want alles was van tevoren tot in de puntjes be raamd. Zij voelden zich als toneel spelers die voor de eerste maal op het toneel moeten verschijnen, voor een gehoor dat hen weieens vijandig gezind zou kunnen zijn. De poort was gesloten en zij klommen over de muur van het park en slopen in de schaduw der bomen naar het huis. In de verte konden zij de omtrek van het huis zien en er brandde licht achter een van de vensters boven de voordeur. vervolgt nadruk verboden door Sylvain VAN DER GUCHT en Lodewijk VAN LAEKEN 198 Zij scheen zich evenwel spoe dig te herstellen en weldra kon ze voortgaan met de geschiedenis te verhalen. Maar vooreerst wilde zij tot de priester nog een verzoek richten, en zij smeekte hem de gewijde kaarsen te ontsteken en het beeld van de Zaligmaker er tussen te plaatsen. Aan dit verlangen werd ingelijks voldaan. De duisternis zakte neder, de lucht was nog altijd zwaar over trokken, grote wolken dreven, als oneindige lijkbaren door de lucht en zochten hun weg naar geheim zinnige onmetelijke krochten. De wind klaagde aan de vens ters. De olmen langs de baan schud den hun grote rillende kop en gro te tranen kletterden neer. In de halve duisternis van de kamer pinkten de kaarsen en haar ros licht deed de schaduwen in hoeken en kanten grillig uitko men en dansen. Dit schouwspel was indrukwek kend. Ik ben tevreden dat gij ge komen zijt, sprak Clara tot de priester, want nu voel ik mijn ge weten gans ontlast, en ik zal blij zijn te mogen sterven. De pastoor zegende haar op het voorhoofd met het gewijde water. De herinnering aan die ge beurtenis, hernam Clara, heeft me diep geschokt... Ik moest stilhou den aan de plaats waar het dra ma begint. John en de twee vrienden had den haar gans de tijd sprakeloos aanschouwd: zij voelden dat het meisje innig berouw had en, in plaats van walg te gevoelen voor haar, die gans haar leven had ge zondigd, voelden zij hun hart ge roerd door innig medelijden. Clara schikte zich goed in de kussens en vervolgde haar verhaal: De verklaring die ik u te doen heb, is gewichtig, aldus ging Vosselaer voort, en ik kan u het leven redden, evenals dit van Po. Is het leven van mijn goede beschermer in gevaar? riep Ga brielle angstvol uit. Zoals ge zegt Maar dan heeft men ons in een hinderlaag gelokt, en zijn wij de slachtoffers van vuige moorde naars. In een hinderlaag, ja, maar dat gij de slachtoffers van vuige moordenaars zijt, dat heeft geen bewijs. Ik voel dat men het op ons beider leven gemunt heeft; boven dien bekent gij het zelf. Ja, uw leven is in gevaar, maar het is te redden. O, red het leven van de pro cureur, riep Gabrielle handenwrin gend uit, red hem het leven en als er een slachtoffer nodig is, neem mij dan. Inderdaad, dat hangt van u af, mejuffrouw Zeg me wat ik doen moet. Treems is een van de hoof den van de Binders, hij is het, die Po naar hier gelokt heeft; het was niet zozeer gemunt op Po dan op u. Op mij? Maar ik bezit niets meer! Stoffelijk, dat is waar, maar uw persoon zelf is een fortuin waard. Spreek duidelijker. Treems die veel schulden had en tot een schandelijke toe komst was geroepen, heeft zich laten omkopen. En wie is die ellendeling? Die naam heeft voor u geen belang. Alleenlijk wil ik u verkla ren dat de persoon in kwestie u wil huwen. Maar kan hij zulks niet aan vaarden, zonder ons leven in ge vaar te brengen? Hij wilde u in de nood bren gen en u aldus dwingen aan te ne men. De persoon, die zijn blikken op u heeft geslagen, is de duivel in persoon, zo een afschuwelijk karakter heeft hij. Gabrielle weende. Zeg me de naam van die persoon of liever, leid me bij hem ik wil hem spreken ik wil, te allen prijze het leven van de procureur redden. Maar Vosselaer schudde het hoofd. Dat gaat niet mejuffrouw voor het ogenblik is die persoon onmachtig daar hij onschadelijk werd gemaakt. Tot wie moet ik me dan wen den? Vosselaer haalde glimlachend een briefje uit de zak van zijn overjas en ontplooide het met zorg. Ziehier jonkvrouw dat is de redding. Hij liet haar het briefje zien. Gabrielle stak de hand uit, maar Vosselaer overhandigde het haar niet. Neen, juffrouw dat niet, laat me toe dat ik uit voorzichtigheid dit briefje niet uit' mijn handen laat gaan, ik heb mijn reden hier toe. Wat staat er op? Zie zo u kunt het wel duide lijk lezen. Hij deed twee passen nader en stak het briefje, dat hij met twee handen vasthield onder de neus van Gabrielle. Het meisje las: Mep. Geschiede letsel geen hem dat borg hoofd uw met staat gij!... Stellen te voeten vrije op pro cureur de Treems makker de aan bevel. Binder de van raad grote de in. Dat is toverschrift! kreet het meisje, ik versta er geen enkel woord van. Het is nochtans heel een voudig. Kunt gij het lezen? Voorzeker. Een vreselijk vermoeden moest op dit ogenblik in het brein van Gabrielle opborrelen, want zij zag de notaris strak in het gezicht en riep hem toe: Maar dan maakt ge deel van de gevreesde bende van de beruchte Binders! Vosselaer schudde het hoofd en antwoordde: Dit komt voor het ogenblik minder te pas, uw leven staat op het spel en dit is me voldoen de. Hoe kunt ge dan dit briefje lezen? Het is zeer eenvoudig Lees dan. Luister En Vosselaer las het volgen de In de grote Raad van de Bin ders. Bevel aan de makker Treems de procureur op vrije voeten te stellen. Gij staat met uw hoofd borg dat hem geen letsel geschiede. Mep. Hoe kwam dit briefje in uw zak? vroeg Gabrielle, die begreep dat ze inderdaad in een valstrik was gelokt. Dit ook komt er minder op aan, van het ogenblik dat ik er u veiligheid mee kan bezorgen. Wilt ge leven? Ja, te allen prijze, maar red eerst de procureur. Er is nog geen haast bij, mejuffrouw; het gevaar dreigt hem niet onmiddellijk. vervolgt nadruk verboden

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1970 | | pagina 12