JAN CLERCKER of de Laatste Binders van Vlaanderen door Sylvain VAN DER GUCHT en Lodewijk VAN LAEKEN 204 Maar de gewoonte was in het nart van de Engelsman ingewor teld als een tweede natuur. Men senjager moest hij zijn en blijven. De wereld bestond voor hem niet meer, als hij genoodzaakt zou zijn van zijgn geliefkoosde bezigheid af te zien. Zij namen dan afscheid, beloof den elkander eeuwige vriendschap en verlieten eindelijk het woelige Parijs, om naar het geliefde va derland weer te keren. Doch vooraleer vaarwel te zeg gen aan de Franse hoofdstad, schreef Jan Clercker een zeer be leefde brief aan de heer dokter Du Bien, om hem zijne terugkomst te melden. HOOFDSTUK LXIII WAARTOE EEN VERGETEN BOODSCHAP AANLEIDING KAN GEVEN Men was in de eerste dagen van de Lente. Bomen en heesters begonnen te botten en de witte maagdelief de groene weilanden te versieren, ter wijl velerlei vroegtijdige bloemen, verwarmd door de stralen der zon, reeds ontloken en, door de adem van de zoete wind ze fier bewo gen op hun stengels dartelden als dansende nymfen. Te Oordegem, op Het Valken steen, zat de schone Florida in de kamer van waar zij het vorige jaar door Jan Clercker ondersteund, zo menigen Binder naar de andere wereld had gezonden. Zij zat in een leuningstoel voor het geopend venster, wijl zij haar schone ogen door de herlevende velden en bossen liet dwalen. Het was juist een jaar geleden dat zij zich zo heldhaftig had ver weerd, en zij zat in diepe mijme rende gedachte te denken aan al les, wat sedertdien voorgevallen was. Nu bezag zij de plaats waar Jan Clercker door zich al te on voorzichtig aan 't venster te ver tonen door een voorbijsnorrende kogel aan het hoofd werd gewond. De maagd sidderde nog, toen zij dacht aan het gevaar, dat de jon geling had getrotseerd. Dan wendde zij de ogen naar de kant waar zij de wonde had verbonden en hem tevens verbo den had haar nog de naam te ge ven van juffrouw, Dit alles was nu reeds een jaar voorbij, en waar was ondertussen de jongeling verbleven aan wie zij en haar vader het leven hadden te danken, en die zich maar aan te bieden had om als haar bruide gom aangenomen te worden? Maar, was het wel zeker dat Jan haar liefhad, gelijk zij hem be minde, en had deze de afstand niet gepeild, die hem, de zoon van de baas uit De Hope van Vrede van haar scheidde om het gevoel van liefde in zijn hart te ver smachten? Deze gedachte pijnigde de maagd en zilte tranen, die ondanks haar ijzere wil, uit haar ogen vie len, bevochtigde haar wangen. Het was reeds verscheidene maanden dat Florida, eertijds zo vrolijk en opgeruimd, treurig weg kwijnde, zonder dat haar vader, die maar al te wél de oorzaak van haar lijden raden kon, woor den vond om haar te troosten. De goede heer wist zelf niet wat den ken van Jan, die hem in de loop van ruim vier maanden tijds maar eenmaal had geschreven. Dit lag hem geweldig aan het hart, daar hij zeer deelnemend was en een ander waardeerde vol gens zijn gevoelen. Maar had hij eens kunnen raden dat hem door Jan Clercker eertijds een brief was toegestuurd, waarin de jongeling hart en ziel had uit gestort en welke Dreas nooit op het Valkensteen had besteld, mis schien zou hij alsdan minder streng in zijn beoordeling zijn ge weest. Dit geval was nochtans de zuivere waarheid. Toen Dreas, de champetter van Oordegem, daags nadat hij Hen drik Sprietvlechter had aan ge houden de afspanning De Koorn- bloem verliet, was hij in kenne lijke staat van dronkenschap en tevens vol gramschap op Jan en Victor, die niet hadden willen ge loven dat hij wijd en zijd bekend was als de schrik van de Binders De daaropvolgende morgen was Dreas zo uitgeput en ziek, dat hij zich niet kon verroeren. Zijn schoondochter werd vervaard en, na enige geburen te hebben ge raadpleegd ging zij de dokter ver wittigen over de zonderlinge toe stand waarin de champetter ver keerde. Deze snelde, volgens zijn loffe lijke gewoonte, aanstonds de lij der ter hulp en stelde met jnnig medelijden de kentekens van een kwaadaardige ziekte vast, zodat hij openlijk zegde dat voor 's mans leven vreesde. Dreas werd 's anderdaags be recht en bleef schier vier volle maanden tegen de dood worstelen tot eindelijk zijn kloeke lichaams gesteltenis de ziekte overwon en hij, alle tekens begon te beteren. Alhoewel hij nu dagelijks dokter Du Bien aan zijn bedsponde zag om hem te verplegen, dacht hij echter niet meer aan de brief, die hij voor deze heer had medege bracht. Deze boodschap had hij letterlijk vergeten en ongetwijfeld had zijn langdurige ziekte daartoe veel bijgedragen. Toen hij hersteld was, nam hij het voornemen naar Aalst om win kelwaren te gaan. Hij schoot zijn Zondaagse frak aan, voelde iets in een der zakken kraken en vond de brief van Jan Clercker. Dreas bleef schielijk staan en verbleekte. Hij herkende dadelijk het op schrift en verweet zich zijn nala tigheid. Slechts een half uur later belde de berouw hebbende champetter aan de poort van het Valkensteen De meid opende en hij vroeg om mijnheer ten spoedigste te mo gen spreken. Wel, champetter vroeg de dokter, die zich kwalijk kon in houden van lachen, wat is er weer gaande? Zijt ge ziek? Waarlijk, ik heb moeite u te herkennen. En de manslievende dokter tast te naar zijn pols. Ach neen, mijnheer zuchtte Dreas, zijn hand terugtrekkend, ik ben niet ziek, maar een onacht zaam bediende, die zeer slecht de dienst heeft beloond, die gij mij hebt bewezen met mij kosteloos te genezen. Doch, ik bid u om verschoning, de zaak is volkomen geschied buiten mijn wil. Wat wilt gij zeggen, goede vriend? Welke zaak bedoelt u? Dit alles is zeker toch zo erg niet, om u zo te ontstellen? vroeg de dok ter verwonderd. Erg genoeg, ging Dreas voort, en ik zal mij die nalatigheid nooit vergeven. Denk dat ik daags voor ik ziek geworden ben, een brief voor u van Aalst heb mede gebracht; ik was alsdan een wei nig bedronken en des anderdaags aangetast door de ziekte, waarvan gij mij hebt genezen, zodat ik die boodschap volkomen had vergeten. Nu toevallig de hand in de zak van mijn jas stekend, vind ik de brief nog in dezelfde zak, waarin ik hem had geborgen. Geloof, mijn heer dat het mij innig spijt u die niet eerder te hebben overhan digd. En Dreas reikte de dokter be schaamd genoeg, de brief over, die reeds zolang was geschreven. Het was, voegde hij er bij, Jan Clercker, die mij met de bood schap heeft gelast. Aan gedane zaken is weinig meer te veranderen, sprak de dokter, de brief aannemend; het was echter beter geweest dat gij wat minder onachtzaam waart ge weest. Echter behoeft gij u nu toch zozeer niet te ontstellen. Zie, brave man, daar is een beloning, en ga nu naar de keuken, ik zal in het voorbijgaan de meid gelasten u een lekkere pot bier in te schenken, en geloof dat het ver zuim, waaraan gij u hebt plichtig gemaakt, door mij zo ernstig niet zal opgenomen worden, als het zou verdiend worden, indien ik de toestand niet had gekend, waarin gij gedurende uw ziekte hebt ver keerd. En hij stak de champetter een zilvere drinkpenning in de hand. Ach mijnheer, zegde Dreas, dit is waarlijk te veel goedheid van u. Neen, neen, hernam Du Bien, ga nu maar naar de keuken, men zal daar doen zoals ik u gezegd heb. En hij verliet de champetter, gaf de nodige bevelen aan zijn meid en spoedde zich naar bin nen nieuwsgierig om de inhoud van de brief te kennen. Dreas bleef een ogenblik be dremmeld staan. Hij bezag met voldoening het geldstuk, dat de dokter hem had gegeven en zegde Een tweefrankstuk om een boodschap te vergeten Bij mijn trouw, dat is rijkelijk betaald! Er worden door mij zovele goede boodschappen gedaan, waarvoor ik niets ontvang dan onverschillig heid. Waarlijk ik ben vandaag bij zonder gelukkig. En wijl hij de inrichting van het huis zeer goed kende, begaf hij zich naar de keuken. Toen de heer Dokter Du Bien zich alleen bevond, zette hij zich in zijn leuningstoel, nam zijn zil vere brilkast uit de zak, opende die en haalde er zeer voorzich tig zijn bril uit; Dan vaagde hij de glazen zorgvuldig met het tipje van zijn zakdoek af en plaatste hem op zijn neus. Vervolgens opende hij de brief. Deze bevatte ruim drie bladzij den papier en behelsde onder an dere gans het wedervaren van Albert Disschers, waarvan dokter Du Bien zeer weinig wist, en het voornemen, door Jan Clercker ge maakt, om binnen korte dagen z'n ontslag te vragen, vermits er wel dra geen Binders in Vlaanderen meer zouden zijn. Na de brief, die met veel betui gingen van eerbied en vriendschap was geschreven, aandachtig te hebben gelezen, viel er als een floers voor de ogen van de dokter weg, en hij begreep nu maar al te wel waarom de schrijfwijze van Jan naderhand zo koel en zonder ling was geworden. En de jonge ling, die niet beter wist of Dreas had zijn brief aan hem besteld, maar geen antwoord ontvangen, had ongetwijfeld vermoed zijn ach ting te hebben verloren, zonder echter te begrijpen waarom. De heer Du Bien was de goed heid zelve, maar tevens ook een man, met een helder oordeel be gaafd. Hij zag weldra klaar als de dag waartoe de nalatigheid van Dreas aanleiding had gegeven. Hij stond dan dadelijk uit zijn leuningstoel op en begaf zich, met de bril op de neus, en de brief in zijn hand naar de bovenkamer, waar hij wist dat zijn dochter Florida zich be vond. Het meisje zat nog in mijme rende gedachten verzonken, toen haar vader zich vertoonde. Deze was niet gewoon de een zaamheid van zijn dochter te sto ren die hij steeds eerbiedigde, zo dat de maagd enigszins ontsteld was hem te zien. Lieve dochter, zegde hij, het heeft mij steeds bedroefd u zo neerslachtig te zien. Ik kon wel raden wat daartoe aanleiding had gegeven, maar ik was niet be kwaam u te troosten en uw vader deelde met stille smart in uw ver driet. Gij weet dat ik het besluit genomen en u zelf innig beloofd had, indien Jan Clercker zich waardig bleef gedragen, hem voor mijn schoonzoon aan te nemen, mits ik toch reeds lang had gera den, dat gij beiden voor elkander een tedere genegenheid koesterde. Maar doordien Jan van de tijd dat hij het Valkensteen verliet en zijn zuster, Roosje aan mijn zor gen toevertrouwde, ons scheen vergeten te hebben, en mij niets schreef dan een zeer koelen brief, begon ik in mijn voornemen te wankelen en er was maar eene veronderstelling, die mij belette met hem af te breken, en dat was dat de jongeling, onbewust van hetgeen wij samen hadden be raamd, en zijn nederige afkomst inziende, u misschien trachtte te vergeten, uit vrees van mij door het ontdekken van zijn liefde te verstoren. Lief kind, ik ben lang bij de ge dachten gebleven, maar nu begin ik te bemerken dat het een heel ander geval is, zo onvoorziens als zonderling, dat onze vriendschap heeft gekoeld en van onze vrien den zeer onverschillige mensen zou hebben kunnen maken. Een onvoorzien geval? vroeg Florida verwonderd. Ja, ja antwoordde de dokter en hetgeen ten volle de handel wijze van Jan rechtvaardigt. En de heer Du Bien verhaalde aan z'n dochter gans het gebeurde van Jan Clercker met Dreas, de champetter, en hoe deze de brief had vergeten te bestellen... Het is slechts deze morgen voegde hij er bij, dat Dreas op zijn zondaags uitgedost, zich op weg begaf naar de stad en toevallig de brief in de zak van zijn jas heeft gevon den waarin deze zo lang was blij ven steken. De man was er waar lijk van aangedaan en heeft mij op staande voet, om verschoning biddende, de brief overhandigd. Zo sprak de geneesheer en 4as met luider stem de brief voor aan zijn kind. Florida's ogen gloeiden van ge noegen en zij kon hare bewonde ring niet verbergen, toen zij ver stond hoe edelmoedig Jan aan Al- bert Disschers het kwaad had vergeven, dat hij hem en zijn va der had aangedaan. Toen Du Bien zijn lezing staakt, bleef hij een ogenblik peinzend zitten. Waarlijk zegde hij, Jan is een edelmoedig jongeling, want volgens mij is er geen schoner deugd dan een stervende vijand in genade te ontvangen. En het geen mij smart, vervolg de de dokter, is, dat het deze omstandigheid kan wezen, die Jan doet veronderstellen dat wij hem onze vriendschap niet meer waar dig achten. Dit zou kunnen zijn, vader, en zo laat zijn onverschilligheid tot ons zich raden. Ja, die schelm se champetter heeft ons een kwa de dienst bewezen. De man heeft dit niet opzet telijk gedaan, zegde Du Bien, daar hij, tehuis komende in verge vorderde staat van dronkenschap verkeerde en de kiemen van de ziekte, die hem schier ten grave sleepte, reeds in zijn binnenste woelde. Dit is mogelijk, vader, ant woordde Florida driftig, nochtans behoefde hij dit niet te vergeten, al ware hij nog zieker dan hij ge weest is. De geneesheer haalde glim lachend de schouders op; hij ken de te goed de aard van zijn doch ter om zich te vergrammen. vervolgt nadruk verboden

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1970 | | pagina 12