Twee werelden weekkalender HANDELSPOCKET Bouwhulp JjpfBj SlL door Dr A. J. Cronin Noteer in uw agenda SO stans Democterrez P.V.B.A. Lid van de Handelskamer Aalst DENDERSTRAAT 18 AALST Tel. 053 - 227.57 betekent veilig bouwen - zonder zorgen - betekent goed en goed- r koop bouwen. Onze faam honderden referenties en honderden gelukkige gezinnen LEVENSWIJSHEID De mensen zijn zo gevoelig voor vleierij dat ze er, zelfs als ze denken dat het vleierji is, toch de dupe van worden. (Vauvenargues 1715-1747) W£NS HUN EEN GELUKKIGE NAAMDAG Zondag 15 nov.: Albert, Arnout, Gertrude, Leopold, Pol, Leopolda, Winfried Maandag 16 nov.: Agnes, Edmond, Edmonda, Geertrui, Truda, Leolianus Dinsdag 17 nov.: Dionysius, Djenijs, Gregorius, Hilda, Hugo, \tfktoria Woensdag 18 nov.: Alda, Ftigidiaan, Petrus en Paulus, Romanus, Noë Donderdag 19 nov.: Abdias, Elisabeth, Liesbet, Elise, Liza Liliane, Lili, Elsje Vrijdag 20 nov.: Bernward, Felix, Maxentia, Oktaaf, Taaf, Oktavie Zaterdag 21 nov.: Amelberga Heliodoor, Gelasius, Albrecht, Maria. HEILIG EVANGELIE VAN ZONDAG Math. 13, 24-30 «Onkruid tussen de tarwe» ZON 15 nov. 31 dec. OP 7u57 8u45 ONDER 16u57 16u46 16 MAANSTANDEN Laatste kwartier op 21 nov. te 0u13 Nieuwe maan op 28 nov. te 22u14 STERRENHEMEL 28 nov. Rond middernacht zien we in het zuidoosten, laag boven de horizon, S1RIUS, de hel derste ster aan de hemel. BIJZONDERE DAGEN Zondag 15 nov. 26ste zon dag na Pinksteren Dag van de dynastie Zaterdag 21 nov. Maria opdracht. AGENDA Zaterdag 14 nov.: Wille broek (ook op 15 nov. Natio naal koorfestival (wedstrijden). Zondag 15 nov.: Brasschaat naar aanleiding van het Sint-Hu- bertusfeest: ontmoeting van jacht hoornkorpsen 's Gravenvoeren 5de internationaal toernooi van «dansmariekens» Ganshoren Sint-Maartensfeest Folkloris tische optocht Tilff internatio nale trial van de Ourthe Vise 390ste viering van het Oude schut tersgilde optochten te 9u30 en taptoe te 18u30. IN DE NATUUR 15 nov.: Normale datum voor de eerste sneeuw 17 nov.: De treurwilg ontbla dert, alsook de gaspeldoorn. De gans trekt opnieuw over. 20 nov.: Op 20 en 21 nov. is er een merkbare daling van de temperatuur waar te nemen. De liguster en de glycine ontbladeren VOLKSE WEERKUNDE Donder in november laat een goed jaar verhopen. De mist heeft vorst in de kist. Ochtendregen duurt geen dag. KAPELLESTRAAT 11, 9300 AALST - Tel. 053/228.41 Een paar minuten later ging ik met de andere kandidaten naar beneden. Onderaan de trap stond naast zijn met leer overkapte hok je een portier in livrei met een stapeltje enveloppen voor zich. Terwijl de kandidaten langs gingen overhandigde hij elk van hen een enveloppe. Beaumont, die naast mij liep, scheurde de zijne vlug open. Zijn gezichtsuitdrukking veranderde: hij zei kalm, met on berispelijke zelfbeheersing: «Het schijnt dat ik morgen niet nodig ben». Toen forceerde hij een glimlach en vroeg: «Hoe staat 't met u?» Mijn vingers trilden. Ik kon nau welijks lezen. Duizelig hoorde ik dat Beaumont me feliciteerde. Mijn kansen leefden nog. Ik wandelde naar de A.B.C.-tearoom en trac- teerde mezelf op een dubbele portie moutmelk. Ik dacht in span ning: «Als ik er niet doorkom, na dit alles, dan dan gooi ik me voor een bus». De volgende dag ging onder ge zwoeg voorbij. Nauwelijks de helft van het oorspronkelijke aan tal kandidaten was overgebleven en het gerucht ging dat van dit aantal ook weer de helft zou af vallen. Ik had geen idee of ik het goed of slecht deed ik wist al leen dat ik afschuwelijke hoofd pijn had, dat mijn voeten ijskoud waren en dat ik van binnen leeg was. Eindelijk was het afgelopen. Om vier uur 's middags kwam ik uit geput en teneergeslagen uit de garderobe en trok mijn jas aan. Toen kreeg ik Dawson of Penn in het oog, die voor de grote open haard in de hall stond. Ik maakte aanstalten hem te passeren. Maar Dawson stak om de een of ande re reden zijn hand uit, glimlachte en sprak tegen me, hij vertelde me - vertelde me dat ik nu iia' waê" van het Royal College of Physi cians. Lieve God, ik was erdoor! Ik was erdoor! Ik leefde weer, ik leefde weer heerlijk, mijn hoofd pijn was weg, al mijn vermoeid heid vergeten. Terwijl ik naar het naastbijzijnde postkantoor vloog, zong mijn hart, wild en dwaas. Ik was erdoor, ik was geslaagd, niet van het West End van Londen, maar van een afgelegen mijnstad je uit. Mijn hele wezen was één en al deinende verrukking. Het was per slot van rekening niet voor niets geweest: die lange nachten, die dwaze, razend snelle tochten naar Cardiff, die inspan nende uren van studie. Ik spoed de mij voort, stotend en botsend door de drukte, rakelings langs de wielen van taxi's en omnibus sen, met schitterende ogen, ren nend om het nieuws van dit won der naar huis te telefoneren. Maar nee, een verborgen dramatisch in stinct maakt dat ik de zaak nog. wat langer in onzekerheid liet. In plaats van de volledige, uitgebref- de boodschap die ik me had voor genomen, zond ik eenvoudig een kort telegram waarin ik mijn vrouw vroeg onmiddellijk naar Londen te komen... niets anders dan dat korte bevel. Zij gehoorzaamde, het ergste vrezend, in de verwach ting mij ziek te vinden in een zie kenhuis, misschien op de rand van zelfmoord. Ik haalde haar af van het Victoria Station, strak en bleek met een beangstigende schit tering in mijn ogen. Toen glimlach te ik en omhelsde haar. En vertel de haar zo, dicht tegen mij aan, het ongelofelijke nieuws en verze kerde haar met veel ophef dat we reeds op weg waren naar Harley Street. Hoe goed scheen het leven op dat ogenblik! Hoe heerlijk deze vreugde te delen met iemand die ik zo innig liefhad! Eerst konden we geen van beiden iets zeggen; vervolgens begonnen we allebei tegelijk te praten. Ik duwde haar in een taxi en we snorden naar het Savoy. Wij fuifden onzelf roe keloos op een feestmaal van ze ven gangen mijn dyspepsie was vergeten; we gingen naar een musicale comedie van George Ed wards, vervolgens naar een cham pagne-souper in Café Royal, waar uit we weggingen in zulk een toe stand van opgetogenheid, dat de straatstenen dansten en zwaaiden onder onze voeten. We waren bei den uitgeput toen wij de volgende avond laat de heldere, koude lucht van ons bergdorp bereikten en aan het hoge hemelgewelf de rus tige, kalmerende sterren weer za gen. Een week of acht later kwam ik op een frisse Decembermorgen voor het ontbijt naar buiten, naar het voorportiek van «Het Dal». Het stadje lag rustig voor mij, en terwijl ik naar zijn vertrouwde om trekken keek, gaf de gedachte aan ons op handen zijnde vertrek mij een steek van spijt. Want we hadden nu drie jaar in Tredegar gewoond. Hier hadden we werke lijk het huwelijksjuk op ons geno men, hier was ons eerste kind ge boren. Het werk dat ik gedaan had was misschien niet van grote betekenis, volgens maatschappe lijke of beroeps-maatstaven. Ik droeg geen geklede jas en stijve boord, maar meestal regenpijpen en met spijkers beslagen laarzen. Ik liep meestal regelrecht de hui zen van mijn patiënten in, zonder te kloppen. Ik had geen vermel denswaardige wijze van optreden aan de. ziekbedden. Toch had ik mij onder de mijnwerkers en de beambten van de kolenmijnen uit de omgeving vele vrienden ge maakt. Zij betaalden mij nooit rechtstreeks zoals ik heb uit gelegd, kwam mijn chèque ieder kwartaal van het Genootschap maar met Kerstmis kreeg ik altijd blijken van hun achting in een me nigte huiselijke geschenken. Er wa ren altijd een paar eenden of kip pen van de een, een kluit verse boter van een ander, een met de hand geknoopt kleedje van een derde en ook zal ik niet verzui men de oude mevrouw Griffiths te noemen, die ik bijna (maar eer lijk gezegd niet helemaal) van haar rheumatiek had afgeholpen, en die op Oudejaarsavond over de brug kwam strompelen om ons haar goede wensen en een fijne vette gans aan te bieden. Er was in deze dankbaarheid iets dat mij diep bewoog iets dat ver terugging tot de bronnen van het leven. Waarom zou ik dan weggaan? De meesten van mijn jaargenoten aan de Universi teit hadden zich al blijvend geves tigd in een rustige praktijk in de provincie. Helaas, de drang om vooruit te komen was niet te nege ren in mij. De maand tevoren had ik mijn ontslag ingediend over tien dagen zouden we vertrekken. Terwijl ik daar stond, berouw vol, en toch met blijheid in het hart bij 't vooruitzicht op nieuw avontuur, hoorde ik plotseling een zwakke, verre schok, niet zo zeer een werkelijke ontploffing als wel een trilling van de lucht, alsof er achter mij door een reusachtige hand aan een grote harpsnaar was getokkeld. Het geluid kwam van de naburige vallei, duurde maar een ogenblik en verdween toen; zo licht en snel kwam het en ging het, dat het van weinig belang scheen. Toch had het voor iemand die met de streek bekend was, met zovele mijnen in de omgeving een onheispellende betekenis en ik luisterde scherp, bang dat ik bevestiging van mijn vrees zou krijgen. Er gebeurde echter niets en een paar minuten later ging ik ontbijten. Maar ik was nauwelijks aan mijn eerst kop koffie begon nen, of ik hoorde een sirene het alarm loeien, zes lange stoten en bijna tegelijk ging de telefoon. Het was George Conway, secreta ris van het Genootschap voor Me dische Hulp. Kortaf vertelde hij mij dat er een ongeluk gebeurd was in de Ystfad kolenmijn in Pen- gelly aan de andere kant van de berg ze hadden om hulp geseind. Wilde ik er dadelijk naar toe gaan Haastig verzwolg ik een paar happen eten, dronk mijn koffie op en begaf me op mijn motorfiets op weg de bergrug over. Het was niet meer dan twee mijlen over het bergpad naar Pengelly en ik bereikte het dorp in minder dan vijf minuten. Toch ging het nieuws van de ramp al rond door de nauwe straten. De deuren op de terrassen waren open, mannen en vrouwen renden de helling af naar de kolenmijn. Terwijl zij hard voortliepen, liepen anderen met hen mee. Zij liepen alsof ze niet anders konden, als of de mijn plotseling een magneet gworden was die hen onweerstaanbaar naar zich toe trok. Toen ik aankwam, hadden zich vijfhonderd mannnen en vrouwen verzameld aan de randen van het mijn- emplacement, en daarbuiten waren er nog meer. Zij bleven zwijgend staan, de meeste vrou wen met omslagdoeken om, de mannen zonder overjas. Het had hier gesneeuwd en hun gestalten waren diep zwart tegen de witte sneeuw. Zij stonden er als een on metelijk koor, met een zwijgende rol in het drama, waarin zijn niet temin hun plaats hadden. Het had juist acht uur geslagen toen ik het mijn-emplacement op rende en het houten mijnkantoor- tje binnenaing: waar een aantal werklieden van het bovengrondse mijnbedrijf verzameld waren, allen in werkkleding. De mijndirecteur, Dai Jenkins, die ik goed kende, stond daar met zijn adjunctdirec teur, Tom Lewis, naar de menigte te kijken. Toen ik binnenkwam zei Tom Lewis: «Zal ik de hekken van het ter rein laten sluiten?» «Nee, antwoordde de ander. «Laat een vuur aansteken op het terrein, een groot vuur, 't Is koud voor ze, om daar te staan, en God weet dat ze nog lang ge noeg kunnen staan». Irt de pauze die volgde, vroeg ik wat er gebeurd was. Eerst scheen Jenkins mij niet te horen; vervolgens richtte hij zijn strakke, gekwelde blik naar mij en vertel de hij dat er in de mijn water was doorgebroken uit de oude gangen. De beide hoofdshachten waren overstroomd en de beide ochtend ploegen, een-en-zestig man in to taal, waren ingesloten als in een graf. Zij wachtten op de eerste reddingsbrigade, die een zware pompinstaliatie zou meebrengen van de noodcentrale in Gilfach. Ze wisten niet hoe het onder de grond gesteld was, daar zij alle contact met de opgesloten man nen verloren hadden. Ze konden voorlopig alleen wachten tot de reddingsbrigade arriveerde. Ter wijl hij sprak kwamen nog meer mensen het kantoortje binnen- dringenden twee van de onder opzichters, een jonge mijninspec- teur, nog een mijndirecteur van verderop in het dal, en een groep vrijwilligers uit de naburige mijn. Er heerste geen verwarring onder hen, ze praatten niet door elkaar, maar hun houding getuigde van zulk een diepe ernst, dat het mij met een onheispellend voorgevoel vervulde. vervolgt nadruk verbodeq

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1970 | | pagina 5