IN DE
RAADS
ZAAL
DE BENDE VAN
JAN DE LICHTE
LOUIS PAUL BOON
DE 19e EEUWSË
LIEFDADIGHEID
GEEF AAN GESAR
WAT
AAN CESAR TOEKOMT
OUD VUIL
Vervolg van blz 1
Wat bij deze en tal van andere
bijeenkomsten van de Aalsterse
vroede vaderen steeds meer en
meer tot nadenken stemt is het
feit dat heel wat tussenkomsten en
zelf interpellaties en andere vraag
jes volkomen overbodig zijn,
m.a.w. alleen bestemd voor de ga
lerij.
Maar zelden of nooit komt men
tot een open gesprek dat binnen
de lokale kontekst naar de kern
gaat, zelden komt men tot een
vrijmoedig debat dat uitstijgt bo
ven de engheid van partij en
groepstegenstellingen.
Nochtans, ook ditmaal was er
daartoe gelegenheid naar aanlei
ding van een op het eerste zicht
vrij bijkomstige vraag van het
raadslid Vermang die Dirk Baert
momenteel onder het gezag
van Minister V.D.B. vervangt.
De bekommernis van Vermang
ging in de richting van bejaarde
mensen die eigenaar of niet-inge-
volge onteigeningen moeten verhui
zen. Met de direkte vraag of het
stadsbestuur hierbij geen hulp kon
verstrekken via informaties inzake
geschikte nieuwe huisvesting en
eventueel financiële hulp.
Het antwoord daarop vanwege
Schepen Van der Veken, hoe goed
bedoeld ook stoeide op een ty
pische visie van 19e eeuwse lief
dadigheid. De schepen zei dat bij
dergelijke aangelegenheden zijn
dienst, in alle bescheidenheid, de
mensen die er om vragen niet in
de kou laat staan.
Weten de meeste Aalstenaars
véél en meer bepaald de bejaar
den in kwestie Ergens een tus
senkomst dat daar ook nog de
K.O.O. is, sluit aan bij dezelfde
19e eeuwse opvatting.
Is het werkelijk onmogelijk dat
het stadsbestuur een efficiente
«sociale informatiedienst» uit
bouwt, waar elkeen die niet wil
direkt gekonfronteerd wordt met
een politicus hoe achtbaar die ook
moge zijn
Vermang heeft niet verder door
geduwd en vanwege de oppositie
was er alleen het instemmend knik
ken van een Vernimmen. En ook
bv. De Brul zweeg.
Een mogelijk debat dat vrucht
baar kon inspireren was op voor
hand in de kiem gesmoord bij ge
brek aan een visie of aan belang
stelling, verroest als te velen ook
in deze Aalsterse raad zitten in
hun simplistische redenering.
Er was dan ook de ordemotie
van De Gols betreffende twee al
hier gevestigde bedrijven die vol
doende bekerid zijn en welke hun
financiële verplichtingen ten over
staan van de stad niet naleven. De
oppositie kan het de dd. voorzitter
van de raad niet kwalijk nemen
dat hij deze aangelegenheid liefst
in de geheime zitting wenste be
handeld te zien.
Werd er ten tijde van de voor
malige bestuurskoalitie vanwege
B.S.P. mandatarissen bij de pers
ook niet vriendelijk maar nadruk
kelijk gevraagd deze affaire iet
wat in de diepvries te laten?
Niettemin, de kleine man die zijn
luttele stadsbelastingen vergeet of
niet kan betalen krijgt vanwege
plichtsbewuste stadshuisdiensten
vrij vlug een aanmaning. Maar met
sommige bedrijven moet men een
lankmoedigheid betonen want de
tewerkstelling is een stok achter
de deur. Het is een oude ge
schiedenis. Maar aan Cesar geven
wat hem toekomt geldt ook voor
werkgevers. Schepen Bogaert
slaagt erin de schulden van de
stad te drukken. Dat is een niet
te veronachtzamen prestatie. Aan
de methodes van de twee bekende
bedrijven zal hij met evenveel
diplomatie als doortastendheid
beide kunnen samengaan nu
wel stilaan een komaf maken.
BLIJFT dan zoals Dr. Vander
Beke terecht liet opmerken het
schandaal van de vuilnisbelten aan
de rand van de stad. Een kwestie
van zelfdiscipline zei De Gols. Pre
cies, maar laat men ten aanzien
van de Belgische mentaliteit niet
naief zijn. Het verwijt werd reeds
vroeger gericht aan de voormalige
Schepen Claus; Zijn antwoord luid
de toen: Laat de politie drastisch
optreden tegenover dat soort van
«incivieke» Aalstenaars die zo
maar hun welvaartsafval deponeren
op alle mogelijke plaatsen. Maar
dat politioneel toezicht blijkt dan
weeral niet zo eenvoudig want het
storten van huisvuil gebeurd al te
dikwijls tijdens de nachtelijke uren.
Inmiddels is de Affligemdreef, de
Paardendries (Mijlbeke) enz. een
bevestiging van het gebrek aan
gemeenschapszin. Maar daar ge
ven dan ook weer tal van grote
bedrijven vanaf Ath tot Dender-
monde een frappant voorbeeld van
via de aanhoudende bezoedeling
van de Dender.
En het wachten is ook hier op
een dappere rijkswachter, veld
wachter of politieagent die de fir
ma X of Z of welke dan ook de
bon op zet en hem voor de rechter
brengt.
En dan dit toemaatje Het on
afhankelijk raadslid De Brucker
geeft de indruk terug te keren
naar de socialistische schaapstal.
In elk geval zei Vernimmen, ter in
tentie van de meerderheid «dat
het met 't plezier gedaan was»,
doelend op die stoute bengel Jan
de Brucker.
VERVOLGT 36 NADRUK VERBODEN
Doch op dit onzaligst ogenblik
is het dat Mie Gendarme, in twee
sprongen, het keldergat met haar
welig lijf komt versperren, om de
aandringenden de relikwie van
haar houten kloef te laten kussen.
Lachend stond Jan de Lichte
daar nog.
«Haast u niet», zei hij... «Over
al in de bossen en langs de we
gen zijn mannen van ons opge
steld, die hier heel goed de streek
kennen, en die ulangs de onbe-
gaanbaarste paden in veiligheid
zullen brengen. Ga doodgewoon
langs de wegen voort met het een
of ander stuk alaam bij u. En als
men u aanspreekt, toon dan uw
papieren dat ge een treffelijk mens
zijn, op weg voor zijn eerlijke
handel en wandel».
Hij zelf ging een der laatsten
naar buiten.
En dan, een weinig later of
is het reeds uren later horen
wij verwarde geruchten. Er is ge
loop heen en weer, en allerlei
stemmen door elkaar. Zelfs hoort
men dicht tegen het keldergat
iemand in het Frans roepen Hij
is hierheen gevlucht!»
Doch de rennende voeten ver
wijderen zich, het geroezemoes
vermindert. En dan plots weer een
stem, luide en boers, en in het
Vlaams nu «Wij hebben hem...
Hierheen, hierheen!»
Zij hebben iemand van de ben
de... dus toch! Wie mag het nu
weeral zijn? Het wordt stil ron
dom ons. Angstaanjagend stil. Al
leen de nacht en het ruiselen van
de bomen in het dichte bos dringt
tot in de hoek van de kelder door.
En dan heel langzaam, heel voor
zichtig... een stille stap, een fluis
terende stem
«Kom maar, alles is veilig!»
En nadat zij achter de neerge-
stampte muur een kleine lantaarn
hebben ontstoken, laten Lange Ga
briel en de zot van Worteghem
zich in de kelder neer. Zij hijgen
allebei en drogen zich het zweet
van het voorhoofd. Een ogenblik
grijnst de Zot nog, omdat hij hun
te vlug af is geweest, maar dade
lijk verstrakt die grijns weer.
«Dat zijn toeren, hel» zegt hij. En
ontdaan laat hij zich op een drie
pikkel neer.
Zo zitten ze daar, en wachten
ze. En weer naderen stappen,
lichtjes schuifelend tussen de pui-
nen, terwijl voorzichtige handen
aan de omgestampte muren rond
tasten.
«Allen voor ene!» zegt de Lan
ge Gabriel geruststellend.
«Allen voor ene!» vloekt de
nieuwaangekomene... «Zeg liever
dat het «allen achter ene was!»
Het is Embo, de Waal.
«Hoe heeft men zo een toer
kunnen klaarspelen en aan hem
dan nog?» vraagt hij. En de beide
anderen blijven hem stom en zwij
gend, en verslagen aankijken.
O, het is of plots een kille hand
ons het hart toeprangt... hij zelf,
Jan de Lichte?
En dan horen wij hen aan elkan
der nog eens oververtellen, hoe
het mogelijk is geweest dat men
hem heeft kunnen vastgrijpen dat
Jan de Lichte hun doodgewoon
was voorbijgestapt met een pak
vlas op de schouders, en met pa
pieren in de zak dat hij een eer
zaam en wat van jaren wordende
vlaskoopman was. En reeds lieten
de Franse soldaten hem zijn weg
vervolgen. Maar tussen de boeren
die met hun stokken en zeisen de
soldaten op de jacht behulpzaam
waren geweest, was er ook ene
van Velsiecke zelf, en die zei:
«Droeg hij die grijze baard niet
en liep hij daar niet gelijk een
oud manneke, aan zijn spraak te
horen zou ik gezworen hebben dat
het een De Lichte van Velsiecke
was!»
«Halte!» riepen de Franse sol
daten dadelijk.
Het beste wat hem nog te doen
stond was zijn pistolen leeg te
schieten, en van de korte verwar
ring gebruikmaken om de dans te
ontspringen. Maar ge kunt wel
een man of vier, vijf te slim zijn,
doch ge kunt er geen veertig of
vijftig bij de neus nemen. Hoe hij
ook nog vocht gelijk een razende
duivel, en sprong en rende gelijk
een zot en daardoor al de an
deren de kans schonk te ontsnap
pen heel die bende zo groot
als ze was, soldaten met hun fu-
siel, boeren met hun dorsvlegels
en opgestoken zeisen, ja zelfs
bloedhonden zaten achter hem
aan «Door zo een stom toeval!»
zegt Lange Gabriel met gronde
loze spijt... «Doordat er nu juist
toevallig een kinkel van zijn eigen
parochie bij was!»
En ondertussen, de ene na de
andere, komen allen die tot de
garde behoren schoorvoetend te
rug naar de kelder. En Meulenae-
re, die zwijgend dat relaas aan
hoord heeft, hoort lange Gabriel
tevens met een verbeten snik zeg
gen dat ze al met hem op weg
zijn naar Aelst... vastgebonden
aan handen en voeten, dwarslig
gend op de rug van een paard, en
met meer dan tweehonderd man
om hem heen.
«Een schone begrafenisstoet!»
vloekt de Zot.
En Meulenaere, die de vuisten
diep in de broekzakken balt, geeft
een schop tegen een driepikkel
aan, dat die dwars door de kelder
heen tegen de andere muur kwakt,
en gebroken op de grond neervalt.
«Zou het Tineke geweest zijn?»:
vraagt hij. «Zou Tineke weeral
eens dubbel hebben gespeeld,, de
soldaten of de boeren verwittigd
hebben dat men hier vanavond bij
eenkwam... en zou hij dan, met
zijn schijnheilig gezicht, nog de
trieste moed gehad hebben om
zelf de vergadering bij te wonen?»
«We zullen het seffens weten»
zegt lange Gabriel «Hoort, als ik
mij niet bedrieg komt hij al naar
ons toe, om het te verklappen!»
En inderdaad, tussen de puinen
boven hun hoofd is er gescharrel
van vele voeten, en gedempte
stemmen van mansvolk en vrouw
volk door elkaar. Daar ziet men
reeds hun benen op de trap, daar
herkent men hen reeds, een na
een. Het is een ganse troep en in
hun midden dragen ze iets dat er
als een pak uitziet, en dat zij in
de vloer nederkwakken.
Het is Tineke, gebonden aan
handen en voeten. En nog ligt hij
niet goed neer of allen bestormen
hem reeds met bitse vragen, allen
staan ze reeds dreigend om hem
heen. Zodat hij hen, geboeid, al
leen maar wezenloos en sprakeloos
aanstaren kan. Zich verdedigen
kan hij niet, en op al die vragen
tegelijk antwoorden kan hij al
evenmin.
Doch tussen hen bevindt zich
Marieke Bleecker ,dat kind, en ze
steekt de zeer smalle hand op, en
vraagt om stilte.
«Laat mij spreken» zegt ze...
«Laat me u vertellen hoe Tineke
de laatste tijd zijn dagen heeft
doorgebracht».