Guy ioïipassini DE SWEEUWGANS zondag 9 juli te 1Su30 Het verhaal van Paul Galüco speelt zich af van september 1937 tot einde mei 1940, in een verla ten en moerassige streek aan de Engelse kust. Daar woont de kun stenaar Philip Rhayader in een oude vuurtoren: een man met een krachtig maar misvormd lichaam; met een grote sensibiliteit en een diep meevoelen voor de verdruk ten en opgejaagden. Het treft hem diep als jagers op zijn grond een 'zeer mooie wit te sneeuwgans neerschieten. «Moe ten jullie dan werkelijk al het mooie dat juiiie zien vernietigen?» schreeuwt hij de mannen toe. De gewonde vogel wordt gevon den en verpleegd door Fritha, een wat schuchter weesmeisje, dat hem naar de vuurtoren van de kunstenaar brengt. Er ontstaat een grote vriendschap tussen de kunstenaar en het meisje. De vo gel geneest en kan eindelijk weer vliegen. DE WIJKAGENTEN zondag 9 juli te 19u20 Benny Harper is maar een kruimeldief, maar hij heeft blijk baar heel wat kruimeltjes meege pikt, want hij heeft al dertig jaar van zijn leven in de gevangenis doorgebracht. Nu is hij weer vrij gekomen en Toody en Muldoon hebben de zware taak op zich ge nomen om voor zijn reclassering te zorgen. Hij mag zelfs bij Toody komen wonen... PLEASE SIR maandag 10 juli te 20u15 Schooldirecteur Cromwell- ver telt de staf niet zonder trots dat hij weer eens een toespraak moet gaan houden, maar de enige reac tie komt van Miss Ewell die hem verwijt dat hij beter wat meer aan het bestuur van de school zou werken dan er over te spreken. De opmerking van Miss Ewell blijft niet zonder resultaat. Crom well besluit in de school een nieuw systeem in te voeren, gebaseerd op orde en tucht, daarbij natuur lijk geholpen door Potter. De le raars zijn allesbehalve in hun nop jes met het nieuwe systeem. Alle gelegenheden zijn goed om er aan te ontsnappen en nog nooit heb ben de leerlingen van Fenn Street zoveel uitstapjes gemaakt. MEDISCH CENTRUM woensdag 12 juli te 20u15 Nota de vrouw van een Ameri kaanse top-journalist, heeft jaren lang reeds naar een kind verlangd. Wanneer zij eindelijk zwanger is, blijken er zoveel moeilijkheden te zijn dat haar arts haar een thera peutische abortus aanraadt. Haar echtgenoot is het hiermee eens, maar Nora wil haar kind krijgen. Zij brengt een bezoek aan Dr Gan non en zijn diagnose stemt haar weer hoopvol... OP ZOEK NAAR DE BRONNEN VAN DE NUL cJondordag 13 juli te 20u15 Doctor Livingstone, I presume, dit zijn de historische woorden waarmee Henry Morton Stanley David Livingstone begroette bij hun ontmoeting in het hartje van Afrika. In dit vijfde deel van «Op zoek haar de bronnen van de Nijl» wordt deze ontmoeting gerecon strueerd. David Livingstone is terug in Afrika op zoek naar de bronnen van de Nijl. Niemand in Europa weet nog waar hij zich bevindt. In Parijs roept James Gordon Ben net, hoofdredacteur van de New- York Herald, de jonge journalist Henry Morton Stanley bij zich en geeft hem de opdracht naar Li vingstone op zoek te gaan... De historische ontmoeting heeft plaats op 3 november 1871. SPOKEN OP HOL vrijdag 14 juli te 21uG0 Met de politie op de hielen, kruipt een gevaarlijke gangster in een grote koffer. Zo slaat hij een dubbele slag hij ontsnapt aan de agenten, en hij hoopt een grote erfenis op te strijken als de koffer op zijn bestemming aankomt. De ♦wee mannen die de opdracht kre gen de koffer aan het goede adres te doen belanden, zijn toevallig Laurel en Hardy. En natuurlijk loopt het mis de koffer met de gangster raakt verwisseld met de- ?e die Dante, de grote tovenaar, bij zijn shownummer gebruikt... Hij hep naar de hoofdingang terug en keek nog eens op zijn horloge. Het was nog maar kwart over drie. Bij het begin van het middenpad ging hij zitten en het speet hem alleen, dat hij geen si garet kon opsteken. Voor in de kerk hoorde hij nog altijd de lang zame stappen van de dikke man. Er kwam iemand binnen. Geor ges keerde zich dadelijk om. Maar het was een volksvrouw in een wollen rok, een arm meisje, dat bij de eerste stoel al op de knieen viel en stil bleef liggen met gevou wen handen, de ogen opgeslagen, de ziel verheven in gebed. Du Roy sloeg haar belangstel lend gade, vroeg zich af welk ver driet, welke tegenslag of welke wanhoop dit geringe hart kon ver brijzelen. Misschien had zij een man die haar afranselde of een stervend kind. In gedachten mompelde hij, Die arme schepsels. Hebben som migen het zo moeilijk? Woede te gen het meedogenloze leven kwam bij hem op. Daarna bedacht hij, dat die allerarmsten tenminste ge loofden, dat men zich daarboven met hen bezighield en dat hun burgerlijke staat in 's hemels re gisters stond ingeschreven, met de balans van credit en debet. Daar boven. Waar eigenlijk? En Du Roy door de stilte in de kerk tot na denken gebracht, veroordeelde in een opmerking de hele schepping door in zichzelf te fluisteren, «Wat dwaas is dat alles». Het ritselen van een japon deed hem sidderen. Daar was zij. Hij stond op en kwam vlug naar haar toe. Zij gaf hem geen hand, maar fluisterde. «Ik heb weinig tijd. Ik moet da delijk naar huis; kniel naast mij neer, dicht naast mij, zodat wij niet opvallen». Zij liep het schip in, zoekend naar een onopvallende en veilige plaats; zij leek er volkomen thuis te zijn. Haar gezicht ging schuil achter een dichte voile en zij be woog zich met lichte pas, die nau welijks gerucht maakte. Toen zij al haast bij het koor was keerde zij om en fluisterde, nog altijd op die geheimzinnige toon die men in kerken pleegt te gebruiken, «Een van de zijbeuken maar. Hier lopen wij te veel in het oog» Zij groette de tabernakel op het hoofdaltaar door diep het hoofd te buigen en nog eens licht te nijgen en ging rechtsaf, liep te rug naar de ingang, en nam, plot seling besloten, een bidstoel en knielde neer. Georges nam de bidstoel naast de hare en zodra zij naast elkaar in gebedshouding lagen zei hij, Ik ben u zo dankbaar. Ik aan bid u. Ik had u al zo lang willen zeggen, hoe ik van u ben gaan houden, hoe ik verloren was nadat ik u eenmaal had ontmoet... Mag ik eenmaal mijn hart voor u uitstorten en u dit alles duidelij ker zeggen?» Zij luisterde alsof zij geheel in gebed verzonken was en hem niet eens verstond. Tussen haar vingers door antwoordde zij, «Ik lijk wel gek, dat ik u zo tegen mij laat praten, dat ik hier ben gekomen, dat ik dit doe, dat ik u laat geloven dat dit... dit... dit avontuur doorgang kan vinden. Vergeet het en rep er nooit meer van». Zij wachtte af. Hij zocht naar een antwoord, naar besliste harts tochtelijke woorden, maar daar hij ze met zijn armen geen kracht kon bijzetten leek zijn wilskracht verlamd. Hij antwoordde, «Ik verwacht niets... ik koester geen hoop... Ik houd van u. Wat u ook doet, ik zal dit zo dikwijls tegen u zeggen en met zoveel hartstocht, dat u het eindelijk wel 50 zult begrijpen. Ik wil al mijn te derheid in u overbrengen, uitgie ten in uw ziel, woord voor woord pur na uur, dag aan dag, zodat u ervan doortrokken zult raken als van een vloeistof, die druppel voor druppel gevallen is, dat u er door vertederd en verzacht wordt en mij in later tijd moet antwoor den, «Ik houd ook van jou». Hij voelde haar schouder te gen de zijne beven en zag haar borst hijgen; plotseling stamelde zij. «Ik houd ook van jou». Hij schrok en het was alsof hij een ferme klap op zijn hoofd had gekregen; hij zuchtte, «O. he mel!» Gejaagd ging zij verder, «Moest ik u dat nu vertellen? Ik voel me schuldig en verworpen ik... met twee dochters... maar ik kan niet... ik kan niet... Ik had niet verwacht... ik zou nooit ge dacht hebben... Maar ik kan... ik kan er niet tegen op. Luister naar mij... luister... ik heb nooit van iemand anders gehouden... dat zweer ik... En ik houd van u sedert een jaar al... diep in mijn hart. O, wat heb ik geleden, wat heb ik mij verzet, ik kan niet niet meer, ik houd van u». Zij schreide onder de voor haar gezicht gevouwen handen en tril de over al haar leden. Georges zei zacht, Geef mij uw hand. laat ik die mogen aanraken, mogen drukken» Traag nam zij een hand van haar gezicht. Hij zag haar natte wang en er glinsterde al weer een druppel aan haar oogleden. Hij nam haar hand, knelde er zijn vingers om heen en zei, «Wat zou ik graag uw tranen wegkussen». Met gedempte gebroken stem, een stem die leek te kreunen, zei ze, «Maak geen misbruik van mij... Ik ben verloren!» Bijna had hij gelachen. Hoe had hij ter plaatse misbruik van haar kunnen maken... Hij legde haar hand tegen zijn hart en vroeg «Voelt u het kloppen?» Want hij wist geen hartstochtelijke woor den meer te bedenken. Maar se dert enkele ogenblikken al nader den de regelmatige stappen van de wandelaar. Hij was rondom de al taren gelopen en kwam nu, ten minste voor de tweede keer, terug naar de rechter zijbreuk. Zodra mevrouw Walter hem de pilaar hoorde naderen, waarachter zij verborgen lag, rukte zij haar hand uit de greep van Georges los en bedekte opnieuw haar gezicht. Roerloos bleven zij liggen, als of zij gezamenlijk vurige smeekbe den naar de hemel opzonden. De dikke meneer liep vlak langs hen heen, liet zijn blik zonder belang stelling op hen rusten en verdween naar de achterkant van de kerk. met de hoed nog altijd op de rug. Du Roy, die haar op een andere plek dan de kerk wilde ontmoeten mompelde. «Waar zie ik u morgen?» Zij gaf geen antwoord. Zij leek verstard tot een biddend beeld. Hij zei nog eens, «Mag ik u morgen misschien in het Pare Monceau ontmoeten?» Zij toonde hem haar naakt ge zicht, een grauw gezicht, vertrok ken door een afschuwelijk lijden. Zij zei hortend, «Laat me... laat me... nu alleen... Ga weg... ga weg... vijf minuten maar... het is te moeilijk bij u... ik wil bidden ik kan niet... ga weg... laat mij bidden... maar vijf minuten... ik kan niet... laat mij God smeken dat hij mij vergeve... mij redde... laat mij vijf minuten...» Haar gezicht staarde hem zo ontsteld en smartelijk aan dat hij zwijgend opstond, maar na een lichte aarzeling vroeg hij toch, «Mag ik straks terugkomen?» Zij knikte alsof zij wilde zeg gen «Ja straks wel» Hij begaf zich naar het koor. Daarna trachtte zij te bidden. Zij deed een bovenmenselijke po ging God aan te roepen en met bevend lichaam en verslagen ziel smeekte zij de hemel om barmhar tigheid. Verwoed kneep zij de ogen dicht om de man, die daar ging, niet meer te zien. Zij verdreef hem uit haar gedachten, verzette zich tegen hem, maar in plaats van de hemelse verschijning die zij in de wanhoop van haar hart ver wachte zag zij nog altijd de ge krulde snor van de jongeman. Al een jaar vocht zij zo dag en nacht tegen een toenemende kwelling tegen dat beeld, dat haar tot in de slaap verontrustte. Zij voelde zich als een dier in een net opgesloten gevangen in de armen van die man, die haar had over wonnen en machteloos gemaakt door niet meer dan het haar op zijn bovenlip en de kleur van zijn ogen. En in deze kerk, zo dicht bij God, voelde zij zich nog zwakker nog verlorener, nog verworpene;' dan in haar eigen huis. Zij kon niet meer bidden, zij kon alleen nog aan hem denken, 't Deed haar nu ai pijn dat hij weg was. Zij streed evenwel wanhopig, verzette zich, schreeuwde om hulp uit het diepst van haar ziel Zij had liever willen sterven dan zo diep te vallen, ter wijl zij tevoren staande was ge bleven. Zij mompelde verwarde smeekbeden, maar zij luisterde naar de stappen van Georges, <#e wegstierven in de diepte van de gewelven. Zij zag in. dat het te laat was, dat strijd niet meer zou baten. En toch wilde zij niet zwich ten; zij werd overvallen door een zenuwcrisis, die een vrouw bevend en huilend over de grond kan doen wentelen. Zij trilde over al haar leden, voelde dat zij ging vallen, dat zij zich tussen de stoelen over de vloer zou rollen, gillend, luid gillend. Met haastige stap kwam er ie mand naar haar toe Zij draaide het hoofd om. Het was een pries ter. Zij stond op liep hem tege moet, stak hem haar gevouwen handen toe en hakkelde, «O, red me,, red me!» Hij bleef verschrikt staan. «Wat wilt u, mevrouw?» «Ik wil, dat u me red. Heb me delijden met mij. Als u mij niet helpt ben ik verloren». Hij staarde haar aan en vroeg zich af, of zij over haar geeste lijke vermogens beschikte. Hij vroeg. «Wat kan ik voor u doen?» Het was een jonge man, fors en enigszins dik, met volle han gende wangen, zwart getint door een zorgvuldig geschoren baard, een knappe stadskapelaan in een welvarende wijk, gewend aan de omgang met rijke boetelingen, «Hoor mijn biecht aan» zei zij, «en geef mij raad en steun, zeg mij wat ik moet doen!» Hij antwoordde, «Elke zaterdag van drie tot zes uur kunt u bij mij komen biech ten» Zij greep zijn arm, klemde er zich aan vast en riep. «Nee, nee, nee, dadelijk, dade lijk. Het moet. Hij is~ hier, in deze kerk! Hij wacht op me!» De kapelaan vroeg, «Wie wacht er op u?» «Een man... die mij ongelukkig za! maken... die mij zal nemen als u mij niet redt... Ik kan hem niet ontlopen... !k ben te zwak... zo zwak... zo zwak!...» Vervolgt Nadruk verboden

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1972 | | pagina 10