Naar nauwkeurige weersvoorspellingen DE BENDE VAN JAN DE LICHTE LOUIS PAUL BOON 4 Elk jaar komen zowat 1200 mensen om het leven als gevolg van abnormale en onvoorziene weersomstandigheden, terwijl er, over de gehele wereld, voor zo wat 470 miljard fr. schade aange richt wordt. De moeilijkheid om betrouwba re weersvoorspellingen te maken hangt samen met verschillende factoren, ondermeer met de ge brekkige kennis die men tot nu toe heeft over de wetmatigheid van de atmosferische verschijnse len en met de beperktheid in aantal, aard en nauwkeurigheid van de meteorologische waarne mingen, vooral dan in de oceaan- gebieden. Tot nu toe moesten weerkundi gen en oceanologen vrede nemen met het feit dat slechts weinig geweten is over de weersevolutie boven de oceanen en dat de zee- en als het ware één reusachtige «data gap» zijn met slechts hier en daar een waarnemingspost. Om aan die toestand te verhel pen heeft de wereldorganisatie voor Meteorologie voor 1974 een onderzoek op internationale schaal op touw gezet. Het behelst de uitvoering van een groot aan tal wetenschappelijke metingen in een uitgestrekt dee! van de tro- pengordel. Als onderdeel van dat program ma zijn de Verenigde Staten, en meer in het bijzonder de Natio nal Oceanic and Atmospheric Ad ministration, deze zomer begon nen met het uitzetten van een reeks reusachtige weerboeien in de Golf van Mexico. Dit net met zes waarnemingsstations moet dienen om de mogelijkheden uit te testen om een omvangrijker net te installeren, dat dan deel zou kunnen uitmaken van het globale systeem voor oceanografisch on derzoek dat door de UNESCO wordt voorgestaan. De eerste van die weerboeien die zal verankerd worden, is in feite een stalen platform met een doorsnede van 12 meter en voor zien van een 10 m hoge mast die zowat 100 ton weeegt. Dat platform, is uitgerust met waar- nemingsapparatuur die ontworpen en gebouwd werd o.m. door het Centrum voor Oceanografisch On derzoek. De weerboei werd gebouwd om te kunnen weerstaan aan de slechtste weersomstandigheden, ondermeer aan winden met een snelheid van meer dan 10 knopen Dank zij een ingebouwd dieselge nerator zal het geheel een jaar lang zelfstandig kunnen functione ren. Elektronische toestellen zullen zorgen voor het opnemen, opslaan en doorseinen van de gegevens af komstig van de vele tientallen at mosferische en oceanografische meettoesteiien die aangebracht werden op de mast, langsheen de romp en op verschillende diepten langsheen de verankeringskabel die tot 3700 m kan zakken DE WEERKUNDIGE MEETTOESTELLEN Zij zijn aan de mast vastge hecht en verzamelen gegevens o- ver de windkracht en -richting (en berekenen gemiddelden om de 2 minuten), over de luchttem peratuur, de neerslag, de zonne- stralig, de luchtdruk, het conden- satiepunt. 1 de temperatuur en het zoutgehal te van het water, de richting en de snelheid van de stromingen en de druk. DE OCEANOGRAFISCHE MEETTOESTELLEN Zij zijn ondergebracht in water dichte kokers uit titaan die ter hoogte van de waterlijn aange bracht werden, evenals op ver schillende plaatsen langsheen de verankeringskabel. Zij verstrekken gegevens over Al die meettoestellen worden vanuit een grondstation telegeleid via een mini-computer op de boei die de signalen opvangt. Die com puter kan steeds eender welk ge geven afkomstig van een der meettoestellen terugvinden en doorseinen naar het grondstation waar de gegevens dan ontleed en vergeleken worden om er vervol gens de weersevolutie uit af te leiden. VERVOLGT 53 NADRUK VERBODEN Dan komt Jan de Lichte terug, lachend, op de voutekamer. Maar zijn lach wordt niet benantwoord door Meulenaere. «Gij zijt een olijke kwant, Jan de Lichte...maar een olijke kwant moest niet aan het hoofd staan van een bende, doch op de ker missen rondlopen om eikendeen aan het lachen te brengen.» En Jan de Lichte blijft in het deurgat staan, terwijl de lach van zijn gelaat wegsterft, en oin zijn ogen dat gele verraderlijke licht begint te gloeinen. Hij kijkt Fa- viel vragend aan. Tineke, die Jan de Vriese... en nu, hij ook al, Francis Meule naere?» Meulenaere spuwt, van waar hij staat, door het kleine raam naar buiten. «Neen, ik niet!» zegt hij hard. «Maar ik weet één ding en dat is, dat de bende aan het veranderen is. De bende wordt iets dat geen enkele van ons heeft kunnen voor zien. Zij wordt groot, te groot misschien om te deugen. En nie mand onder ons die daar nog iets aan veranderen kan. En ais wij niets meer aan de loop der bende kunnen veranderen, dan moeten wij zélf mee veranderen, dan moeten wij ons aan de bende aan passen. Gij ook Jan de Lichte. Gij, als ge de man wilt blijven naar wiens naam de bende wordt genoemd, dan moet ge die Klijs- ter Licht in u de nek omwringen.» Hij hoort het niet graag, Jan de Lichte, dat men hem af en toe nog een Klijster Licht noemt. Maar hij begrijpt dat Meulenaere die een bruut en een bandiet is, hem eens harde waarheden wil zeggen. En de zonnige lach komt seffens weer in zijn ogen blinken. «Zo, en wat ontbreekt mij dan, om die bende in handen te hou den?» En Meulenaere, hard, hem vlak in de ogen kijkend, zegt«Gij zijt geen bandiet, dat is al wat ik zeggen moet. De grootste bo men in het bos kunnen alleen le ven als ze alle andere bomen licht en lucht ontnemen. Ik weet dat, want ik ken het bos gelijk mijn broekzak. Wie niet zwijgt, wie niet buigt, die moet gekraakt worden... die moet uit de weg ge ruimd worden!» «Het is daartegen dat we op komen,» zegt Jan de Lichte een weinig vermoeid. «Ja het is daartegen dat we opkomen... gij, tenminste,» zegt Meulenaere. «Maar ge zult daar niet in slagen als ge niet een even grote bandiet zijt, te midden uwer mannen. Alleen als de bende sterk is, zal zij de machten kun nen weerstaan die haar vernielen willen. En zij zal alleen sterk zijn, als aan haar hoofd een dwinge land staat.» «Ziet ge in mij een bloedhond, een moordenaar, die rondsluipt om allen van kant te maken, die het niet dadelijk met hem eens zijn? vraagt Jan de Lichte. «Neen, dat zie ik niet in u, ik heb het u al gezegd,» antwoordt Meulenaere... «En het is dat wat ik u verwijt. Trouwens, het is ten slotte niet nodig dat gij zelf rond sluipt... ge hebt er genoeg onder uw vrienden die het willen doen. Die Jan de Vriese moet er aan, omdat hij de groep van Tineke veel te sterk maakt, omdat hij ge zworen heeft u van kant te zullen maken! Welnu, goed, zeg dat...» En Meulenaere vervolgt zijn zin niet. Het is duidelijk genoeg, naar zijn mening. En Jan de Lich te zegt ietwat met grootspraak, dat zij juist daarom hier in de voutekamer van Schele Steven zijn samengekomen, vooraleer naar het Brekelbos op te stappen. «Ik zou later niet graag horen zeggen, dat ik alleen maar men sen uit de weg heb geruimd om dat zij persoonlijk iets tegen mij hadden.» Maar het zijn slechts woorden die alleen tot doel heb ben, zich zelf een blinddoek voor ogen te binden. Noch Lieven Fa- viel noch Meulenaere kan hij over tuigen. Zij horen het genoeg, hij kan niet tot een moord besluiten op volk, dat eenmaal tot ziijn ben de behoorde. Hij kan niet zo maar zeggen doodt die en die. Net of hij het over bomen in het bos heeft, die moeten geveld worden. Neen hij is ondanks alles, on danks dat hij zich een beetje las tig voelt als men hem zegt - en de waarheid kwetst, de waarheid maakt lastig - dat hij nog steeds iets van Klijster Licht heeft, de olijke kwant van vroegere jaren, wie het alleen maar te doen was zich uit dit raspalje een kring van vertrouwen te zoeken, en hun aan voerder te zijn. Maar het hongerende Vlaande ren vraagt reeds iets meer. Het is tot de opstand bereid. Het is bereid een nieuw, een ander leven uit de chaos te voorschijn te stampen. «Kom genoeg daarover!» zegt Jan de Lichte een weinig ver moeid. «Men verwacht ons in het Brekelbos, en we blijven hier zit ten of we iemand begraven heb ben.» Zo slaan zij dan het Brekel bos in. Een vaag gejoel, muziek zelfs, kreten, een hoge en schet terende lach daarna, vallen steeds duidelijker waar te nemen. En dan almeteens, staan ze aan de rand van een open ruimte, waar het feest zich reeds volop in gang heeft gezet. Onze pen weet niet wat ze eerst beschrijven zou. Al die ge luiden, zo ongewoon in de anders doodstille bossen, al dat rumoer, die zangen, dat ketelmuziek... dan we! het volk zelf of hunne tenten, de geuren van gebraad en gebak, de joelende dansers die in een wijde kring rondspringen of in een lange sliert achter elkaar aanhotsen. Neen, het is te veel ineens wij begrijpen dat hier het hoogtepunt van dit boek komt te liggen. Gelijk reizigers zijn wij ge weest in dit landschap van Vlaan deren, ten jare 1749. Langs troos teloze vlakten hebben we gestapt waar de hoeven omver gestampt lagen en de vruchten des velds vernield. Langs eenzame onveilige wegen zijn we gegaan, langs gal gen en een hoog opgestoken rad, en in doodstille stadjes waar men haast niet ademen durft. Maarnu zijn we op de top, zien we plots kleur en beweging, ho ren we almeteens het feestgetier. Voor een zeer zeldzame keer zijn het geen klachten die we moeten uiten, geen sombere kleuren die we moeten gebruiken. Neen, hier is kleur en klank en zang!

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1972 | | pagina 4