SHANGHAI HOTEL 12 VICKI BAUM ROMAN VAN NEGEN MENSEN Maar onder de nawerking van de opium was Yen moedig en on dernemend geworden, hij strekte zijn hand uit en riep «Een ge schenk, Heer, een gave voor de arme koelie Mijn zoon sterft zon der medicijn, tien cent voor de zie ke zoon.» De jonge man lachte en begon uit zijn buitenlandse zakken geld bij elkaar te zoeken, koperstukken, zeven ronde, blinkende munten en vier kesh. «Leugenaar en zoon van een leugenaar,» zei hij, «ik weet hoe je zoon heet Sha Hsingchu!» Yen lachte dankbaar en riep goede wensen naar de huisdeur, waarachter de jonge man ver dween. De veronderstelling dat zijn zoon Shao Hsingchu heette, na melijk «gele rijstwijn», vond -hij zó geestig, dat hij er nog om lach te, toen hij zijn rickshaw al voor het ingezakte huis in Kating-road neerzette. Er waren nog drie andere koe lies achterstallig met de huur en Yen ging dampend van de regen achter hen staan. Het was een duister vertrek, waarin een ijzeren brandkast, stond, die de koelies respect afdwong, als teken van DEEL II DE STAD 45 grote rijkdom. De kassier, die ach ter een soort getralied loket geze ten het geld der koelies in ont vangst nam, had goede tanden, ook erg voornaam en prachtig. Hoe rijk moest een man zijn, wiens ondergeschikten gouden tanden konden kopen Yen sidderde en antwoordde niets, toen de man hem aanblafte en dreigde, hem de rickshaw af te nemen, als hij niet geregeld elke avond kwam betalen. «De stad is 's nachts lichter dan overdag. Er is geen onderscheid tussen avond en morgen,» ant woordde Yen met een poging tot geestigheid. De man schreef iets in een groot boek. «Is je naam Yen, Lung Yen?» vroeg hij, juist toen Yen weg wilde gaan. «Zeker Lung Yen, dat is mijn onwaardige naam» zei hij. Hij had zijn familie naam in de stad verloren, zodat hij hem vreemd geworden was. «Een briefje voor meneer Lung Yen,» zei de man spottend en flapte met zijn duim de brief door het loket, zodat hij op de smerige plankenvloer viel. Yen raapte hem vlug op en deed net of hij 't adres lezen kon. «Ja die is voor mij,» zei hij en al zijn ingewanden kwa men in opstand. Want hoewel Yen geen tekens kon lezen, ogen had hij wel en hij wist precies hoe de brieven uit zijn geboortestreek er uit zagen, ze hadden een bepaald, gezicht, zoals mensen een gezicht Rebben, waaraan men ze herken nen kan. Op straat gekomen ging hij eerst in zijn rickshaw zitten en be keek en berook de brief van alle kanten. Er waren misschien grotere en dikkere brieven, maar deze was net goed zoals hij was Na er zich voldoende over verheugd te heb ben stak hij hem in zijn gordel bij het linnen geldzakje. Hij had nog tweeëntwintig cent. De opwinding in zijn binnenste had hem opeens hongerig ge maakt. Ik zal straks wel eten, dacht hij ongeduldig, want hij wou weten wat er in de brief stond. «Ik heb een brief van mijn zoon» riep hij tegen iedere koelie, die hij maar van aanzien kende. Allen lachten en riepen «Een deugd zame zoon is beter dan geld,» of dergelijke beleefdheden. Bijna was hij tegen de geheven arm van de agent in, de grote weg van de vreemdelingen overgestoken «Gan- doe!» schreeuwde de agent. «Ik heb een brief van mijn zoon» antwoordde Yen en hoewel de brui ne Anamiet onder zijn strohoed waarschijnlijk de taal ternauwer nood verstond, begon hij toch te lachen om het stralende gezicht van de koelie. De briefschrijver, bij wie Yen zijn kostbare brief bracht, was een arm, maar voornaam man. Einde lijk was de brief geopend, en voor de ogen van de geleerde gebracht. En nu hield de oude man de brief weer voor zijn brilglazen en las, zonder op te houden, het vol gende Vader, hoge Persoon, op mijn knieën reik ik U deze brief over. Lange tijd heb ik Uw leerzame woorden niet ontvangen. Ben zeer bezorgd. Reeds ben ik op mijn tenen gaan staan, om naar het Oosten te zien, in de vreugdevolle verwachting, de Vader de morgen en avondthee te mogen aanreiken. Op de zevende dag van de achtste maand zal ik met vele kin deren in Shanghai komen, waar wij meerdere dagen een samenkomst van padvinders zullen hebben. Wij zullen naar hsiangs ingedeeld wor den en gedeeltelijk in tenten, ge deeltelijk in barakken wonen, mijn nummer is 174, Hsiang Chongshi. Mocht de hoge Persoon de moeite willen nemen op het stadhuis in Kvangwang te informeren dan zal hij nauwkeurig weten, waar de on waardige zoon te vinden is. Ik kan haast niet wachten om naar de grote stad te gaan. Confucius leert Van onze ouders hebben vyij ttjjng ifen daarom is het onze plicht, rrën on gedeerd te bewaren. Op mijn knieën reik ik deze brief over en wens beleefd tienduizend gelukzaligheden en gouden vrede. De zoon Lung Seileong. Chines Republiek, het 26e jaar, de 7e maand, de 18e dag. Yen luisterde naar deze verba zingwekkende mengeling van mo derne schoolkennis en hoffelijkheid alsof feeën uit alle hemelen mu ziek voor hem maakten. Het duurde een hele tijd voor de oude mandarijn de koelie alles had uitgelegd. Bovendien gaf bij hem een geschenk, daar hij al die ver klaringen op een stuk papier schreef, zonder er iets voor te vra gen. Hij schreef het met zijn fijn penseel op een stuk roodbeliniêerd papier en deed het in een rode enveloppe, daar rood de kleur van het geluk en de geschenken is. Yen stak het briefje bij het geld in zijn geldzakje. En nu pas ging hij naar het thee huis, bestelde rijst en thee en ver telde aan iedereen, die het maar horen wilde, van het bezoek van zijn zoon. Moe, ontnuchterd en nerveus kwam dokter Chang uit Nanking terug. De vliegtuigen waren al da gen tevoren uitverkocht geweest, zodat hij de trein nemen moest. Die had bijna twee uur vertraging gehad en overvol vluchtelingen uit hét Noorden gezeten, zo overvol als alleen Chinese treinen zijn kun nen. Op de stations hurkten weer anderen, met kinderen, grootouders pak en zak en keken vóór zich. De polikliniek, waar Pearl drie maal per week werkte, lag niet ver van het station in de arbeiders buurt van Chapei. Chang liep vlug de zogenaamde wachtkamer door, waarvan de planken wanden met aanschouwe lijke voorstellingen van geslachts ziekten en raadgevingen omtrent zuigelingenbehandeling volgeplakt waren zijn werk, zijn trots. Een paar halfvolwassen jongens, arbeiders van de molens aan de Soochow Creek en een oude met korsten bedekte koelie zaten langs de muren. Toen Chang het vertrek binnentrad, waar zijn vrouw werk te, vond hij haar over de met was doek overtrokken tafel gebogen, waarop een pasgeborene lag. Zo klein als hij was, had hij toch al een mutsje met gouden versierse len op en schoentjes met tijgerge zichten aan zijn voetjes. Pearl was juist bezig ze uit te trekken. Het kind lag stil en te vreden, terwijl de grootmoeder er naast stond met het bezorgde ge zicht van oude mensen, die al wat nieuw is wantrouwen. «Een mooie kleinzoon», zei de kleine Chinese helpster, die met een prop watten klaar stond. De oude vrouw boog mompelend. Pearl keek op en glimlachte te- ten Chang. Ze had een glimlach, die elke milimeter van haar goed, hartvormig gezicht bereikte en het totaal veranderde. De glimlach ver dween dadelijk weer, toen ze zich naar de zuigeling wendde. Ze draaide het heel kleine voetje heen en weer en boog zich dieper erover. «Dokter Hain!» riep ze door de half-openstaande deur naar de naastgelegen kamer. Een onduide lijk gebrom was 't antwoord, de deur werd met een voet opengesto ten en dokter Emanuel Hain ver scheen in een witte dokterjas met korte mouwen, de handen omhoog. Op de onderzoekstoel in de kamer ernaast zag men een half-ontklede man liggen. «Ja?» vroeg de oude dokter, naderbij komend. Pearl liet hem het kleine voet zooltje zien, zodat hij de etter blaasjes en de glimmende huid kon op merken. «Ja», zei de dokter weer, dit maal niet als vraag, doch als be vestiging. Pearl wendde zich weer tot haar man. «Vierendertig procent komt met erfelijke syphilis bij ons,» zei ze in 't Engels. Yutsing Chang zat op een stoel tegen de muur. met zijn tas op de knieën en keek haast schuld bewust, alsof hij persoonlijk voor dit hoge percentage verantwoorde lijk was. «We moeten het euvel in de wortel aantasten.» mompelde hij vaag. «Mag ik beleefd vragen hoe het met U gaat?» vroeg dokter Hain hoffelijk, maar met een verschrik kelijk accent, het klonk niet als Chinees, maar als Frans. Yutsing haastte zich even be leefd antwoord te geven, want de pogingen van de oude dokter, de nieuwe taal te gebruiken, ont roerden hem steeds. «Hoe staat het met de hoogtezonnen?» ging dokter Hain voort en zijn En gels was niet veel beter dan zijn Chinees. «Ik heb het verzoekschrift nog eens bepleit,» antwoordde Chang, «het zal verder behandeld wor den. De gezondheidsdienst heeft een geillustreerde brochure over de tuberculosebestrijding laten druk ken, die aan de regering in Nan king voorgelegd zal worden.» Pearl had intussen het pasge boren jongetje klaargemaakt en zijn grootmoeder zat nu op de vloer, zoals ze gewoon was en kleedde hem weer in zijn beste kleertjes. Dokter Hain was in de deur naar zijn kamer blijven staan, na Chang's antwoord verwerkt te hebben. «Ik zal U zeggen wat China's grootste kwaad is,» zei hij. «U hangt te veel aan de letter. Een adres. Een brochure. Ge schreven en gedrukte dingen, 't Is al niet veel beter dan de arme mensen, die hun recept verbran den en de as ervan in hun thee drinken. U bent tevreden met een mooie brochure, maar letters zijn geen medicijnen.» Hij wachtte nog een ogenblik en daar noch Pearl, noch Yutsing antwoordde, ver dween hij weer door de deur, die hij met zijn voet achter zich dicht trok. Zodra ze in de taxi zaten nam Chang de hand van zijn vrouw in de zijne en betastte half in ge dachten met zijn vingertoppen de ruwe plekken op haar huid. «Koe liehanden zei Pearl glimla chend. Hij nam zijn bril af, hief haar hand op en legde die tegen zijn ogen. Het was een gebaar van grote tederheid. «Hoe was het in Nanking?» vroeg Pearl, Yutsing antwoordde niet dadelijk. «Niet erg succesvol,» zei hij eindelijk. «Men heeft op 't ogen blik geen geld en geen aandacht voor padvinders. Er werd zelfs geadviseerd, de Jamboree af te lasten. Maar we zullen het toch doorzetten.» Hij dacht een ogen blik na, waarbij hij steeds in ge dachten Pearl's hand bleef stre len. Ze werden 't eens over Fung Hei's restaurant en over een Can- tonnees menu, wat hen zeer hon gerig maakte. «Zullen we Liu afhalen?» onder brak Yutsing haar gedachtengang. «Met genoegen zei. Pearl, hoewel ze liever met hem alleen zou zijn gebleven. Liu woonde in het Chinese deel van Hongkew in een van die kleine steegjes of li's^ die te nauw waren voor de auto. Pearl wachtte in de wagen, tot Yutsing met Liu terugkwam. Niettegenstaande de hitte droeg de schrijver zijn bruine, enigszin® vuile katoenen kleren, die hij dag- in dag-uit droeg en waarom Pear? hem vaak een geaffecteerde po seur noemde. Verveifft Nadruk virfciëw

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1973 | | pagina 12