SHANGHAI
HOTEL
12
ViCKI BAUM
ROMAN VAN NEGEN
MENSEN
Hij draafde naar Foochow-road,
waar open winkels met gedragen
jassen, broeken en robes dicht
naast elkaar lagen, zodat het koor
der verkopers zonder ophouden
in het oor der voorbijgangers
drong. Ze hielden het ene stuk na
het andere in de hoogte en zongen
er de voordelen van, evenals de
belachelijk lage prijs.
Hij liep de straat op en neer
bleef staan luisteren, bekeek de
stukken die hem getoond werden,
bevoelde de stof, bekeek de kleur,
de sterkte, de frisheid, hield elk
stuk tegen het licht om naar slech
te plekken te zoeken, aarzelde,
ging verder, marchandeerde en
ging eindelijk toch weg, zonder ge
kocht te hebben.
Maar het werd middag, vóór hij
de eerste inkopen gedaan had, na
melijk kousen en schoenen, samen
voor drieënveertig cent. Toen er
een man met een draagbare gaar
keuken voorbijdraafde, schok Yen,
want in zijn ijver van kopen en
kiezen had hij zijn morgenrijst ver
geten.
Hij had geen honger, neen, ei-
DEEL II
DE STAD
genlijk deed zijn maag een beetje
pijn. Maar dit kwam van Yen's
voornemen, zich van de Grote
Rook te onthouden. Kuei had hem
met recht aangeraden, in die paar
dagen die hem nog restten, veel
te eten.
«Je kunt me een schotel groen
te geven en een schotel vlees», zei
hij tenslotte, en de kok antwoord
de beleefd «Als je vlees eet, krijg
je de thee voor niets en zoveel als
je wilt.»
Yen at drie schotels rijst met
groenten en varkensvlees, hoewel
zijn buik al bij de tweede meldde,
dat hij vol was. De kok deed een
paar theeblaren in de kom, goot er
heet water op en Yen dronk be
gerig. Hij boerde genoeglijk, zo
als een rijk en verzadigd man dat
doen en zei«Je rijst is haast zo
goed als die ze op de Hongkew-
markt verkopen.» Dit nu was maar
een vriendelijkheid, want hij stelde
zich natuurlijk wel voor, dat men
in de eetgelegenheden op de
Hongkew-markt goed at, maar zelf
was hij er nooit geweest.
Met zijn sigaret in de mond en"
zijn buik vol, keerde Lung Yen te
rug om de lange robe te kopen,
het kledingstuk, dat hem waardig
heid moest verlenen en hem het
uiterlijk geven van iemand, die tot
een hogere stand behoort.
Het was intussen avond gewor
den, de lampen werden aangesto
ken en enige winkels begonnen al
met sluiten.
Lung Yen scheidde van het zij
den gewaad, waar hij zijn zinnen
op gezet had, en kocht een grijs
katoenen, voor tachtig cent. Het
was hem een beetje te kort.
Daar hij volkomen uitgeput was
en zijn ogen schemerden van alles
wat hij gezien had, stelde hij de
aankoop van de rest maar tot mor
gen uit en liep langzaam naar
Chapei terug, waar de kleermaker
Lung Wang hem onderdak gege
ven had.
De helpers hadden namelijk be
sloten, dat Lung Yen in de drie -
nu nog maar twee - resterende
dagen, geen rickshaw zou trekken,
want, zeiden ze een buffel voor
de ploeg wordt niet vet en slijpen
maakt zelfs ijzer dun. Yen was blij
de nachten ver van Kwe Kuei's
huis door te brengen, want hij was
bang voor de geur van de Grote
Rook.
Terwijl hij daar zo lag en niet
slapen kon, kwam telkens en tel
kens de zijden robe weer voor zijn
gesloten ogen en hij had er spijt
van dat hij ze niet gekocht had.
Ik zal er morgen heengaan en
ze nog eens bekijken, dacht hij,
ontevreden over zichzelf. De pret
tige aanleiding tot al dat zoeken
en kiezen en kopen was er een
beetje door op de achtergrond ge
komen. Maar plotseling overviel
de gedachte aan zijn zoon hem
met een gloeiende, onmetelijke
blijdschap en met deze blijdschap
in 't hart sliep hij eindelijk in.
's Morgens keek hij eerst naar
het gewaad, dat hij gekocht had
en 't beviel hem niet half zo goed
als gisteren. Hij liet het aan de
kleermaker zien, die het open
vouwde en onderzocht en langs
zijn wrattenhaar streek, als langs
een baard. «Hoeveel heb je daar
voor betaald vroeg hij. «Teveel,
teveel», riep hij uit toen Yen de
prijs noemde.
«Tachtig cent voor een robe met
wijnvlekken, die er nooit meer uit
gaan,» zei de oude man, een ver
kleurde plaats in het weefsel aan
wijzend.
«Jouw bril ziet fouten, waar mijn
blote oog niets vindt», zei Lung
Yen bedroefd. Met wijnvlekken op
zijn kleren, als een drinker, wilde
hij zijn zoon niet tegemoet treden.
Hij rolde het kledingstuk op en
bracht het naar Fooking-road te
rug. De zijden robe was er nog,
dat zag hij bij de eerste oogop
slag. Hij liet ook nu niét merken,
dat hij besloten had, ze te kopen,
doch hij maakte groot misbaar
over de wijnvlekken en sprak de
verkoper aan, alsof hij zelf een
hoge mijnheer was. Zo kreeg hij
de jonge bediende klein en tenslot
te de robe voor de halve prijs.
Dat wil zeggen, hij gaf de gevlek
te katoenen terug en betaalde nog
één dollar twintig bij. klemde het
kostbare stuk onder zijn arm en
draafde weg.
Lung Yen ging nu naar zijn
vriend Kwe Kuei, om door hem de
stand van zijn vermogen te laten
uitrekenen, want hijzelf kon met
deze grote sommen niet overweg.
Ook had hij Kuei's raad nodig
in een andere hoogst belangrijke
kwestie. «Kuei, mijn oudere broe
der,» zei hij, «het kan niet anders
of ik moet mijn zoon een geschenk
geven. Je weet meer dan ik om
trent de jeugd van heden. Geef me
eens raad
Kwe Kuei knikte en dacht na
en berekende Yen's kapitaal. Van
de acht dollar had hij nog vier
dollar tien over. Eenmaal in Kuei's
winkel, rook hij niets dan de
opiumlucht, hoewel de inspecteurs
van de opiumbestrijding er niets
van merkten
Kuei berekende, dat Yen ruim
vijftig cent voor een geschenk uit
kon geven, dan hield hij toch nog
wat over voor onvoorziene uitga
ven, als zijn zoon er was.
Ze praatten over en weer, wat
de zoon prettig zou vinden. Yen
dacht over een hoed, zoals de
vreemden droegen, want dat was
op die leeftijd zijn eigen vurigste
wens geweest. Maar Kuei beweer
de dat die kindersoldaten hoeden
en uniformen droegen en geen an
dere kleren mochten dragen. Yen
mopperde wat over de vrijheidsbe
perking, maar Kuei maakte hem
duidelijk dat die jongelui de uni
form als een kleed der ere be
schouwden en er trots op waren.
Midden in 't gesprek werd Yen
groenbleek, zelfs de huid onder
zijn open jasje en hij stond haas
tig op en liep weg. Het was of zijn
ogen in zijn hoofd zonken, alles
werd zwart, zó heftig had de hon
ger naar de Grote Rook hem over
vallen.
In de nacht leed Yen veel pijn,
nu hier, dan daar zat ze en vulde
hem tenslotte helemaal.
De volgende dag voelde hij zich
iets beter en ging een geschenk
voor zijn zoon kopen.
De veelheid der dingen verwar
de hem eerst volkomen. Hij had
altijd maar langs de winkels ge
draafd zonder ogen. Nu kwam hij
om te kiezen en te kopen. Maar
eerst nadat hij er uren had doorge
bracht en honderd dingen in zijn
handen gehad, vond hij het vol
maakte geschenk.
Het was een klein stinkwagen-
tje, glanzend-nieuw en precies als
een grote stinkwagen, waarvan de
straten vol waren. Het wonder
baarlijke was, dat er een machine
inzat, net als in een grote. Men
draaide hem op en de wagen liep
snel, heel snel, heel alleen, knet
terend en levend, precies als zijn
grote broer. Yen was overweldigd.
Hij liet het wagentje telkens op
nieuw ronddraaien en op de vloer
van de winkel rondrennen, terwijl
hij er met een dwaasverrukt lach
je bij stond.
«Het is voor de zoon,» zei hij
voortdurend. «De zoon heeft zijn
buik vol vreemde wetenschap.»
Zestig cent kostte de wagen en
de verkoper was er niet toe te be
wegen, Yen het genoegen van af
dingen te gunnen.
De gelukkige emotie over deze
vondst had Yen hongerig gemaakt.
Hij hurkte neer aan de oever van
de Soochow en kocht rijst bij een
gaarkok, die met zijn geschreeuw
de schippers trachtte te lokken.
Een paar jonge kerels kwamen
de glooiing op en gingen naast
Yen zitten. Ze waren vrolijk, hoe
wel ongemanierd en Yen luisterde
met zijn eetstokjes in de lucht
naar hun grappen. Midden in zijn
lach kwam evenwel de pijn weer
terug en zo hevig dat hij voorover
boog, krom en hulpeloos van de
kramp.
«Ziek broeder?» vroeg een der
jongens en de ander zei «Te gul
zig gegeten
Yen veegde met de hand het
koude zweet af, dat als water
langs zijn gezicht liep. Toen h«j
opstond om weg te gaan, wan
kelde hij. In zijn nood en angst
overwoog hij wat hij doen kon om
de pijn kwijt te raken. Niet roken
Nooit meer roken. Maar hij kon
zijn zoon toch geen vader tonen,
die krom liep van pijn en wiens
maag zich op de ongelegenste mo
menten omkeerde. Hij sleepte zich
naar een tramhalte en reed naar
de kliniek in Chapei. waar hij vroe
ger al eens een paar maal voor
niets geholpen was.
Vandaag droeg Yen geen stroor
en sandalen, maar nieuwe, zwarte
schoenen, want de zoon mocht
vooral niet merken, dat hij daar
niet aan gewoon was Hij vond
het jammer toen het gele voorstad
stof het nieuwe zwart bedekte,
maar troostte zich ermee, dat het
maar los vuil was. dat makkelijk
afgeborsteld kon worden. Met een
uitgerafelde palmbladwaaier sloeg
hij ze af, voor hij het «huis der
zieken» binnenging.
Hij ging op de bank aan da
muur zitten en daar zijn buik al
even bang voor de dokter scheen
te zijn als hijzelf, verdwenen de
pijnen als bij toverslag. Maar het
was nu te laat om weg te lopen.
Hij voelde grote lust het auto'tje
uit te pakken en te laten rijden.
Het zou hem veel meer doen schij
nen, als dat mens eens zag, wal
voor dingen hij bezat I Maar voor
het zover was, kwam een andere
vrouw de deur binnen, keek hem
glimlachend aan, nam hem zijn
kaart af en zei niet onvriendelijk i
«Kom binnen, oude Lung Yen, als*
jeblieft.»
«Ik koester de wens, mijn nede
rige persoon voor de hoge Per
soon vai\ de oude dokter te bren
gen,» zei hij, zo hoffelijk als hij
maar kon.
«Ik ben de dokter,» zei de
vrouw glimlachend. «Je kunt mij
zeggen wat eraan scheelt.»
«Grote, oude lady,» begon Yen
verbluft, «'t Is een pijn in mijn
buik.»
De doktores nam zijn hand. zo
als na Jasmijn nog nooit iemand
die genomen had en bleef hem
steeds glimlachend aankijken, zo
dat het zweet hem uitbrak van ver
legenheid. De )onge teef kwam
weer binnen en las iets voor uit
een boek, wat hij niet begreep.
Daarop glimlachte de doktores
niet meer. Het beviel hem niet,
dat ook zij in 't wit was. het leek
wel of ze hier dadelijk klaar zou
den zijn, om hun zieken te laten
sterven.
«Nu Lung Yen,» zei de dokto
res streng, «je bent ruim twee
jaar geleden bij de opiumbestrij-
dings-vereniging ingeschreven es
hebt een waarschuwing gekregen.
Weet je 't nog
Lung Yen liet het hoofd hangen
en likte over zijn droge lippen
«Ik weet 't nog, grote oude la
dy,» zei hij gehoorzaam. Nog al
tijd hield hij het pakje met de
speelgoedauto tegen zijn borst ge
klemd.
Vervolgt
Nadruk verboden