SHANGHAI HOTEL VICKI BAUM ROMAN VAN NEGEN MENSEN «Ik zal nog springen,» zei hij. «Zo stel ik me de maaltijden van Kung Ming en Chau Lang voor.» «Kung Ming en Chau Lang, de helden.» zei Lung Yen snel, om zijn beschaving te bewijzen. Ook hij had de geschiedenis van de drie koninkrijken wel eens door vertellers op de markt horen voor dragen. «Waar gaan we na het eten heen vroeg Saileong en Yen schrok. De twintig cent meegere kend die hij met de weddenschap verdiend had, bezat hij nog vier ennegentig cent. «Waarheen zou je graag wil len vroeg hij zwak. «Naar de bioscoop.» zei Saile ong zonder aarzelen. Ik zal nog een dollar van Kwe Kuei lenen, dacht Yen angstig. «Met geld ben je een araak, zonder geld een worm» dacht hij. Zelf was hij in die tien jaar dat hij (in de stad was, nog maar twee maal naar de schimmenspelen ge weest. Als hij twintig cent had ge had, had hij ze liever voor de Gro te Rook gebruikt. Dat was nu voor altijd voorbij. Met grote inspan- DEEL II DE STAD ning trachtte hij de gedachte aan Kuei's opiumkit te verjagen. Bij de vis gaf hij het op. Hij voelde dat hij misselijk zou worden, als hij één hap van dit kostbare gerecht in de zoet-zure-saus zou nuttigen. Hij rookte en waaierde en glim lachte zo goed als hij kon. Als door een nevel zag hij dat zijn zoon hem ernstig en bezorgd aan keek. «Ben je ziek, Vader?» vroeg hij, zijn heldere kinderstem dem pend. «Ziek Ik Ik ben nog nooit in mijn leven ziek geweest.» pochte Yen, op de tafel slaand. Hij moest hoesten al een uur had hij moeten hoesten en het on derdrukt. Nu hoestte hij. Een paar droppels bloed kwamen in zijn mond. hij draaide zich om en spuwde ze in de gwispeldoor, die er toevallig stond. Saileong was opgesprongen. «Je bent ziek, Vader,» zei hij op geschrikt. «Wat mankeert je? Wat zal ik doen Lung Yen veegde met de hete handdoek zijn gezicht af. «Ga zit ten en eet, zoon», zei hij met een verwrongen glimlach. «Ik ben niet ziek. Als je voortmaakt kunnen we nog naar de schimmenspelen gaan. Daarna kun je bij mij slapen. Je bed staat klaar.» Hij had er zich al zolang op verheugd, zijn zoon naast zich in bed te hebben, zijn eigen vlees en bloed, uit hemzelf voortgekomen de warmte, de rust de vrede. Hij verlangde hier meer naar, dan hij er ooit naar verlangd had, naast een vrouw te slapen. «Ik heb geen verlof voor de nacht,» zei Saileong. «Dat is wel jammer, maar discipline is het be- langsrijkste in 't leven.» «Nu haalde Lung Yen het pak te voorschijn, dat hij onder de ta fel bewaard en waar hij telkens met zijn tenen naar gevoeld had. «Ik heb een geschenk voor je meegebracht, zoon,» zei hij wat hijgend. Langzaam maakte hij het pa pier los, vouwde het op en stak het in de zak van zijn elegante jas, want het was nog goed ge noeg om zooltjes van te maken. Hij zette de auto op tafel en wenste tien lampen inplaats van een, om hem nog mooier te doen glimmen. «Een auto vroeg Saileong verbaasd. «Een auto» antwoordde Yen, gloeiend van blijdschap. De koude rillingen van zo even had den plaats gemaakt voor een plot selinge hitte. «Een auto. ja, een auto.» her haalde hij het vreemde woord. «En hij kan rijden als een grote.» Hij wond de schroef op en Sai leong kwam er op de hurken bij zitten en leunde met zijn jonge lichaam vertrouwelijk tegen zijn vader, aan, zijn haar raakte Lung Yen's wang. «Laat eens kijken, laat mij het eens doen,» zei hij ongeduldig. Maar Lung Yen wond de schroef helemaal op en zette het wagen tje op de vloer. Het liep. Het liep niet meer zó vlug als de eerste maal. maar het liep. Hij knielde neer om dichter bij het geschenk te zijn en zelfs de jongen, die thee inschonk, keek naar het kleine voertuig. Het rende rond, reed langzamer en bleef toen staan. «Hij staat stil,» zei Saileong. «Je hoeft hem maar weer op te winden, dan rijdt hij weer,» zei Lung Yen. «Het is niets bizonders, alleen een kleine aardigheid voor de zoon.» Saileong had door de verrassing geheel vergeten te bedanken, maar zijn blijkbare verrukking was voldoende voor Yen. De jongen wond de schroef op en inderdaad liep de auto weer gehoorzaam, zij het ook langzaam en maar kort. «Misschien is hij moe», opper den Lung Yen. Maar Saileong zei ijverig «Het is de veer maar, ik zal 'm steviger buigen.» En hij be gon aan het vreemde mechanisme te peuteren, alsof hij zijn leven lang met zulk speelgoed gespeeld had. Lung Yen keek glimlachend en verbaasd toe. Maar opeens ver duisterde het gezicht van het kind. Hij stond op en zette het wagen tje op tafel. «Dat had ik wel kun nen denken,» zei hij. «Japans, Ja pans prulwerk.» Lung Yen begreep niets van de plotselinge ergernis en verachting op het kindergezicht. Hij wreef het autotje met zijn dure zijden mouw glad, ademde erop en wreef weer. Toen reikte hij het blinken de stuk speelgoed aan Saileong. Maar deze nam het niet aan «Waarom heb je dat gekocht. Vader vroeg hij. de handen in de zakken van zijn korte padvin dersbroekje begravend, als om ze te behoeden voor aanraking met de auto. Hij zag er niets .kinder lijks meer uit, doch als een. boze. geprikkelde volwassene. Lung Yen dacht na. Waarom heb je dat gekocht. Vader Om jou een genoegen te doen, had hij kunnen zeggen. Omdat het 't mooiste was, wat ik in deze grote stad vinden kon. Omdat ik jou, mijn onbekende zoon, meer lief heb, dan het licht mijner ogen. Maar hij sprak dit niet uit, zou er ook geen woorden voor hebben kunnen vinden. In plaats daarvan zei hij streng «Het is onbeleefd, een geschenk slecht te behande len, zoon.» «Je praat alsof je niet wist. dat we oorlog met Japan hebben,» riep Saileong uit. «Op alle muren kun je het lezen «Boycot Japan I Koopt geen Japanse waren Waar zijn je ogen en je verstand en je karakter geweest, toen je die rommel kocht Mensen als jij, met hun onverschilligheid, ru ineren China Lung Yen had sprakeloos naar zijn vertoornde zoon geluisterd. Hij verstond maar de helft, ge noeg om in troosteloze verwarring te geraken. Hij had kunnen beken nen dat hij niet lezen kon en niets van al die dingen begreep, maar hij schaamde zich. Met bevende handen nam hij het wagentje op en probeerde het op te winden, maar de schroef bleef vastzitten. «Wil je het wagentje niet heb ben?» vroeg hij bijna deemoedig. Saileong's ogen vulden zich met tranen van boosheid. «Neen ik wil hem niet, Vader.» zei hij zacht. «Ik wil niets Japans hebben.» Lung Yen hief de hand op en Saileong bukte, alsof hij een slag verwachtte. Maar Yen sloeg hem niet. hoe zou hij het gekund heb ben Maar die ene dreigende, on beheerste beweging maakte de jongen woedend. «Je kunt me slaan, maar ik wil de wagen niet,» schreeuwde hij woedend. Zijn kleine, stevige, be- krabbelde jongensvuisten trilden. Hij greep het speelgoed, slingerde het op de grond en spuwde erop; hij trapte erop met zijn zware, harde laars. De auto knakte en lag toen als dood, net zo als Yen wel vaker auto's op straat had zien liggen, na een ongeluk. Dat alles leek een bange droom en evenals in een droom snakte hij naar adem. Lung Yen bukte zich om het ver nield dingetje op te rapen, maar kwam niet zover. In zijn binnenste gebeurde iets, er brak iets in zijn lichaam door de opwinding en het verdriet om deze teleurstelling. Hij wankelde omhoog, steunde zacht en viel tegen de tafel. Zijn mond vulde zich met het warme metalig- smakende bloed en hij zou ge stikt zijn, als hij die dicht gehou den had. Een golf bloed stroomde over het tafellaken. «Vader!» schreeuwde Saileong ontzet. Met grote inspanning drong hij de tranen terug en ondersteunde zijn. vader. «Kun je lopen?» vroeg hij met grote bezorgdheid. Lung Yen glim lachte dapper en probeerde door beschaving de armzalige indruk uit te wissen, die zijn ziekte op de zoon gemaakt moest hebben. «Can do», zei hij daarom in pid- gin Engels. Hij stond wat onzeker op zijn voeten, die koud en stijf in de ongewende schoenen staken. Hij betaalde de waard, gaf ook de kelners theegeld, meer dan hij had wiflèn geven, want ze hadden meet werk met hem gehad dan met een gezonde man. Niettemin mopper den ze hem onvriendelijke woor den na. Saileong steunde zijn vader on der diens arm. «Heb je geen zorg, het is goed. dat dat onreine bloed uit het lichaam is gekomen,» zei Lung Yen om hem te kalmeren. «Zo is het, zo is het,» bevestigde Saileong ijverig. De lucht deed Yen goed, hoewel hij begon te rillen. Hij durfde niet langs zijn kleren te kijken, vrezende dat hij de zijden jas bevuild had. «Waar woon je vroeg Saile ong, die de leiding genomen had. «In Chapei, in de steeg der Vier Deugden,» zei Lung Yen. Saileong floot een langskomende taxi. die met hevig gekrijs van remmen stopte. «Neen, dat is te duur,» zei Lung Yen met schrik, want hij had nog maar acht cent op zak. «Stap in, ik zal wel betalen,» zei Saile ong een beetje al te royaal. «Moe der heeft me geld genoeg meege geven.» In de wagen greep hij. dadelijk zijn vader's koude hand, drukte die tegen zijn warme borst, adem de erop om ze te verwarmen. Yen moest lachen in al zijn ellende. Zo had hij zelf als kind op verstijfde vlinders geademd. Na een paar minuten waren ze in de steeg der Vier Deugden aan gekomen en Saileong betaalde de chauffeur. Lung Yen keek maar niet, hij wilde niet weten hoeveel geld het korte ritje kostte. Toen hielp zijn zoon hem uit de wagen en leidde hem het huis binnen. «Ik blijf bij je.» zei Saileong. «Je bent ziek. Dat moet mijn hop man begrijpen.» «Ik ben niet ziek,» zei Lung Yen. Hij was blij dat hij dat vuile muskietengaas afgenomen had. Weliswaar zong het in de kleine kamer van muskieten, maar het bed was schoon en ze staken hem nooit, zijn bloed was hun niet zoet genoeg. Hij strekte zich uit en legde de handen op de grijszijden robe. «Ik ben tevreden, zoon,» zei hij met de ogen knipperend. Sai leong ging rechtop zitten en be gon te spreken. «De stad is slecht voor je ge zondheid, Vader,» zei hij. «Waar om woon je hier en laat je je ge zin alleen Houd je meer van je zaak dan van ons Kun je die niet verkopen Geld is niet alles, al zegt men ook dat het blinden ziende en doven horende maakt. Kom bij ons terug, en mijn moeder zal je helemaal gezond maken.» Lung Yen luisterde naar die woorden als naar een oude wie geliedje. Hij wist niet of zijp pien tere zoon zijn erbarmelijke leugen begrepen had; of hij de zijden kleren, de geleende rijkdom door zien had en het beschamende feit, dat zelfs het bed, waarin hij lag niet van hem was. Dat hij alles doorzien had, tot zijn mager, verhongerd uitgeteerd lichaam toe. Hij had op 't ogen blik geen pijnen. Neen, dacht hij, deze stad is van den beginne af al slecht voor me geweest. Hij dacht aan de oorlog, die hem in deze stad had doen aan spoelen, aan het branden en moor den. het vechten en sterven, waar mee ze hem in 't begin begroet had.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Gazet van Aalst | 1974 | | pagina 12