HUISVESTING ESSENTIEEL
IN GEHEEL VAN
RUIMTELIJKE ORDENING
)0K ONZE OUDE STADSKERNEN DIENEN
GEHERWAARDEERD TE WORDEN
De Voorpost - 22-3-74 - 9
jllartin HUTSEBAUT
oto's archief Herman LOUIES
(Vervolg van vorige week)
let huisvestingsbeleid heeft niet als enig doel er voor te zorgen dat
ider burger in de mogelijkheid gesteld wordt een aangepaste wo-
ing te verwerven, maar in dit beleid dient tevens de wil aanwezig te
ijn om deze woningen in te planten in een adekwaat kader waarin:
)2 8 werkende mens kan herademen na zijn volbrachte dagtaak, kan
ikomen van de geleverde inspanningen, fysische en psychische;
it kader waarin hij de gelegenheid en het milieu vindt om zichzelf
ontwikkelen, zijn kennis te verrijken, waarin hij de prikkel vindt
it meer zelfexpressie;
e huisvrouw de werkvoorwaarden vindt die de ontwikkeling van
aar persoonlijkheid niet in de weg staan;
e kinderen in een ongedwongen sfeer, wars van alle frustrerende
ementen, kunnen spelen, kunnen leren, kunnen leren spelen...
lit kader wordt niet enkel gekreëerd door de architektuur of door
ingepaste dekoratieve elementen, maar eveneens door de tuin, de
aan, de straat, de winkel op de hoek, het café, de kerk, de school,
let teater.
JJuisvesting betekent ook een geluidsomgeving, een thermische- en
Kleurenomgeving, enz... Deze sfeer is zowel het resultaat van een
ymbiose tussen de architektuur en de woonkultuur als zodanig,
ilsook van een symbiose tussen het wonen en de kulturele, ekono-
lische en sociale kontekst waarin dat gebeurt.
Ie omgeving van de woningen beïnvloedt inderdaad de kwaliteit van
iet woningpark. Wat het stedelijk milieu betreft kan niet ontkend
dat de gevolgen van een oude beschaving en van de 19e eeuwse in-
ustrialisatie nog steeds aanwezig zijn. We kennen een wanordelijke
Tiooreenstrengeling van woningen, industriële gebouwen en han-
8lscentra. In vele woonkompleksen ontbreekt de meest noodza-
ilijke kollektieve voorziening.
izonderheid de lineaire bouw langsheen de wegen konfronteert de
verheid met belangrijke bijkomende uitgaven inzake diverse uitrus-
ngen ten behoeve van de woningen en stelt de bewoners van deze
atste veelal ernstige problemen op het stuk van de verkeersveilig
heid, de intimiteit, de bescherming tegen het lawaai en de luchtver-
itreiniging.
et huisvestingsbeleid is geen aktie ten voordele van één bepaalde
evolkingsgroep. In de mate echter dat het beleid zich richt tot
ersonen met een lager inkomen of tot groepen .die verstoken blijven
ie in een zekere materiële rijkdom, moet haar interessesfeer zich niet
enkel beperken tot de kwaliteit van de woningen, maar moet het be
id ook de solvabiliteitsproblemen oplossen.
1VANTITATIEVE
SPEKTEN VAN HET
UISVESTINGSBELEID
klare situatieschets
eromtrent werd gegeven
Inspekteur-Generaal
ANNEREN tijdens een
illoquium te Gent.
,n p het vlak van de (kwanti-
itieve) woonbehoeften
erd in het 3de Ekono-
isch Plan 1971-1975 het
'e reef cijfer van 60.000 wo
ngen voor 1975 voorop-
isteld. In deze 60.000
mheden is een stijgend
andeel van sociale wonin-
en ingekalkuleerd (gaande
12.240 in 1971 tot
.000 in 1975).
De hoofdlijnen van het 3e
Plan, ook deze die verband
houden met de huisvesting
werden goedgekeurd bij
wet van 18 juli 1972. Deze
wet zal een hefboom bete
kenen voor de huisvesting,
des te meer daar hij uit
drukkelijk vermeldt dat het
plan van de overheidsinves
teringen bindend is voor de
overheid en dat het jaarlijks
zijn uitdrukking moet vin
den in de begroting. Bij de
verdediging van zijn begro
ting in de Kamer heeft Mi
nister DE SAEGER trou
wens belangrijke aksent-
verschuivingen in de rich
ting van de huisvesting
aangekondigd.
Het door de regering goed
gekeurde relanceplan voor
de bouwsektor sorteerde
reeds zijn effekt.
De voornaamste problemen
die zich momenteel stellen
i.v.m. het realiseren van de
objektieven van het 3de
Plan hebben betrekking op
de hoge kosten verbonden
aan de bouwverrichtingen
(grond- en bouwprijzen,
erelonen, fiskale lasten), de
noodzaak tot sanering van
het oude woningbestand en
de ontoereikendheid van de
beschikbare middelen (fi-
nancierings- en industriali
satiebeleid).
Ten overstaan van 1965
staat de bouwkostprijs van
Aalsterse St.-Jorisstraatje anno de eeuwwisseling
partikuliere woningen
thans op index 150, terwijl
bij de twee nationale bouw
maatschappijen deze index
rond de 140 schommelt.
De belangrijkste stijgings-
faktor is de loonfaktor, zo
dat dringend dient gezocht
naar oplossingen die de
bouwkosten kunnen stabili
seren.
Meer en meer dringt de
groepsbouw zich op als
kostendrukkend element
(let welgroepsbouw mag
geen synoniem zijn van
eentonigheid; integendeel,
variatie dient nagestreefd!).
Een andere oplossing is
ongetwijfeld de industriali
satie van de bouwsektor,
waarvan de noodzaak niet
langer betwist wordt. Deze
techniek zal slechts op lan
gere termijn het stijgings
ritme van de bouwkostprijs
afremmen, ingevolge de
lange technologische en
psychologische voorberei
ding die vereist is om tot
een vlotte overschakeling
te komen. Tussen haken
willen wij er hier echter op
wijzen dat bij de industria
lisatie tevens dient gezocht
naar ruimere variatie, ten
einde het onpersoonlijk ka
rakter niet te versterken. De
bouwnijverheid zelf heeft
ingezien dat nieuwe wegen
dienen bewandeld te wor
den. Een frappant voor
beeld hiervan vindt men in
het kijkdorp LIMAL, dat tot
stand kwam onder impuls
van de Nationale Land
maatschappij.
Ook de overheid wacht een
zware taak door de inspan
ningen van de bouwsektor
inzake industrialisatie
krachtig te steunen.
Uit het in het 3de Plan uit
gestippelde huisvestings
programma blijkt dat ook
een verdere aktie zal ge
voerd worden inzake krot
opruiming en sanering van
ongezonde verbeterbare
woningen.
Oude wijken opruimen en
vervangen door flatgebou
wen is niet steeds een ge
lukkige oplossing. Terecht
mag de vraag worden ge
steld of in sommige geval
len het oude wijkpatroon
niet beter wordt bewaard
en de woningen van binnen
uit worden gesaneerd. Er
stelt zich echter onmiddel
lijk het vraagstuk van de
vernieuwingskosten. Voor
sommige woningen kan de
prijs van de sanering zo
hoog oplopen dat volledige
nieuwbouw meer aangewe
zen is.
Niettegenstaande er een
gans dispositief voorhan
den is dat een massale sa
nering mogelijk maakt, zijn
de resultaten eerder aan de
lage kant.
De oorzaken van het ter
plaatse trappelen op het
stuk van de sanering zijn
veelvuldig. Zo schrikken de
gemeentelijke instanties,
die aan massale opruiming
van ongezonde woningen
kunnen doen, hiervoor veel
al terug omdat zij te dicht
bij de bevolking staan en
tevens omdat veelal niet
voldoende vervangingswo
ningen beschikbaar zijn.
KWALITATIEVE
ASPEKTEN VAN HET
HUISVESTINGSBELEID
Er dient niet enkei aan
dacht besteed aan het
kwantitatief aspekt van het
bouwen (op dit vlak staan
wij er niet zo slecht voor);
ook aan het kwalitatief as-
pekt van het (beter) wonen,
aan de woonkultuur, dient
gedacht (en op dit punt is
de toestand heel wat min
der gunstig).
Meermaals werd het «fan
tasieloos» en eentonig ka
rakter aangeklaagd van de
betonnen huizenblokken
waarin vele van onze mede
burgers thans wonen.
Onze woonomgeving heeft
nog veel te veel het mono
uitzicht van cliché-huisjes
met daarin cliché-mensjes.
Vooral de sociale woning
bouw dreigt aan deze plaag
ten prooi te vallen. Onlangs
nog betreurde president
POMPIDOU in een inter
view dat'hij aan het blad Le
Monde toestond «Het ge
brek aan estetische zorg bij
de sociale woningbouw»
die hij «vaak lelijk en mo
notoon» noemde.
Het breken van de eenvor
migheid en van de lijnen is
absoluut vereist: dit kan
o.a. gerealiseerd worden
door een beter bestudeerde
schikking van de woningen
door een afwisseling van
appartementen met rijwo-
ningen en bungalows, door
het nastreven van meer
plasticiteit.
In deze kontekst zouden wij
ook willen pleiten voor een
ruime introduktie van groen
binnen de woonwijken. De
nieuwe en geplande resi
dentiële wijken zouden
ruimschoots dienen voor
zien te worden van groen.
Ook in de stad zou het
groen opnieuw zijn plaats
dienen te krijgen, zodat een
einde wordt gemaakt aan
de stad van steen en beton.
Inzake zuivere woonkultuur
is een-bepaalde mentali
teitsverandering, niet in het
minst bij jonge gezinnen,
vereiststereotype, vastge
roeste denkbeelden dienen
omgebogen. Nog al te dik
wijls stelt men vast dat
mensen absoluut onvol
doende de mogelijkheden
kennen die wooninrichters
thans bieden. Nog te veel
heerst de mentaliteit dat
het inrichten van het inte
rieur niet beantwoordt aan
een echte levensbehoefte.
Nog al te dikwijls wordt de
woonkultuur als een te du
re en overbodige luxe be
schouwd.
Een ander (kwalitatief) as-
pekt van het woonmilieu is
de idee van de segratie ver
sus integratie van diverse
groepen (sociale groepen,
leeftijdsgroepen, enz...)
binnen één bepaalde wijk
(zie hierover nog verder).
Dit integratie-, respektieve-
lijk desintegratieproces vol
trekt zich deels automa
tisch via de prijs van bouw
gronden, woningen, e.d.,
deels ook gewild. Veel
hangt inderdaad ook af van
de plannen van de bouw
maatschappijen die de ene
of andere strekking kunnen
remmen of in de hand wer
ken.
In deze gedachtengang
schaarde Minister DE SAE
GER zich nog onlangs tij
dens de bespreking van zijn
begroting in de Senaat
langs de zijde van Rector
Mgr. MASSAUX van de
U.C.L. die bij de opening
van het akademiejaar 1972-
1973 verklaarde dat er geen
sprake kan zijn te Ottignies
op de voor de nieuwe uni
versiteit voorbehouden
plaats een waar getto op te
richten waar de'studenten,
wetenschappelijk en admi
nistratief personeel in een
om zo te zeggen afgesloten
ruimte zouden wonen. De
Rektor pleitte integendeel
voor een integratie van de
universitaire bevolking met
andere sociale en kulturele
groepen. «De huidige ste-
debouwkundige opvattin
gen veroordelen de stelsels
die tot afzondering van be
volkingsgroepen leiden»,
aldus Minister DE SAEGER
die vervolgde «Het is inte
gendeel de wens stedelijke
kernen te maken waar alle
leeftijdsklassen en alle be
volkingstypes een onderko
men kunnen vinden.»
Grote woningbouw-projek-
ten mogen niet enkel vanuit
een ekonomische en tech
nische hoek geconcipieerd
en gerealiseerd worden. De
toekomstige bewoners die
nen er meer dan in het ver
leden bij betrokken te wor
den teneinde hun wensen,
hun aspiraties, kenbaar te
kunnen maken: welke
woonvorm verkiezen zij?
Welke uitrusting, welke
materialen verlangen zij?
enz... Zo dit niet gebeurt
wordt de vervreemding be
woners/woning in de hand
gewerkt, gezien er niet vol
doende van het eigen «ik»
in de woning werd gelegd.
Het groeiritme van de re
cente verdichtingszones
gaat niet gepaard met een
adekwate toename van de
verzorging. Er dient abso
luut dringend meer aan
dacht besteed aan de in
richting van de k.ollektieve
voorzieningen: schoolge
bouwen, uitgeruste speel
pleinen voor de kinderen,
kulturele gebouwen aller
hande zoals biblioteken en
discoteken, vergaderzaal
tjes, telefooncellen, admi
nistratieve gebouwen. Ge
lukkig valt er de jongste
tijd hieromtrent een kente
ring waar te nemen.
Speciale aandacht verdient
de huisvesting van margi
nale groepen als bejaarden,
gehandicapten enz... Gros-
so modo heeft men hier de
keuze tussen de formule
van het «tehuis» of deze
van de gespreide en geïn
tegreerde huisvesting.
Weliswaar zijn er steeds
die omwille van uiteenlo
pende redenen op een «te
huis» zijn aangewezen,
maar dit doet niets af aan
het feit dat meer de aan
dacht zou dienen uit te
gaan naar een gespreide en
geïntegreerde huisvesting
van deze mensen. We bou
wen prachtige instellingen
voor hen om ze in feite af
te sluiten van de wereld en
vergeten dat slechts een
minderheid de voorkeur
geeft aan deze vorm van
huisvesting. De (noodzake
lijke) tehuizen zouden bij
voorkeur dienen ingeplant
te worden in het stadscen
trum teneinde de gehuis-
vesten te laten genieten
van de nabijheid van een
gezellige drukte. Deze men
sen dienen in elk geval
midden het leven gehouden
te worden: immers, wat
heb je eraan jaren toe te
voegen aan hun leven, als
je vergeet leven toe te voe
gen aan hun jaren. Niet al
leen het pensioen en de
gezondheid zijn hoofdbre
kens voor hen: er is tevens
de huisvesting en meteen
de eenzaamheid!
Tot slot nog dit: de geïn
dustrialiseerde landen doen
vooral sedert de tweede
wereldoorlog steeds meer
beroep op gastarbeiders.
Evenals in de buurlanden
stellen zich bij ons de pro
blemen in verband met de
ze migratie steeds scher
per.
Wat de sociaal-ekono-
mische aspekten van deze
migratie betreft, stellen wij
vast dat de gastarbeiders
niet enkel de autochtonen
succederen in de minst be
taalde en onaangenaamste
arbeidstaken, maar ook
vaak in deficiënte huisves
ting. Is dit nog sociaal ver
antwoord?