gnndbeleid:
noodzaak
OOK ONZE OUDE STADSKERNEN DIENEN GEHERWAARDEERD TE WORDEN
VRIJETIJDSBESTEDING, REKREATIE,
LANDBOUW- EN LANDSCHAPSZORG ESSENTIEEL^:
IN VERNIEUWDE GEMEENSCHAPSZORG
LOUIE
10 - 29-3-74 - De Voorpost
«In dit land, waarin iedere vierkante meter grond goud is voor de gemeenschap, zal
men moeten leren inzien dat grond geen beleggingsobjekt meer mag zijn,» aldus nog
onlangs Minister DE SAEGER. Ruimtelijke ordening betekent in deze kontext dat iedere
vierkante meter grond zijn juiste bestemming moet krijgen, m.a.w. dat de grond dringend
aan de spekulatie onttrokken dient te worden.
Ook prof. R. SENELLE wees er net als minister De Saeger tijdens de openingsrede van
het kolloquium «Grondbeleid en huisvesting» (R.U.G. 1972) op vermanende toon op (met
de besluiten van de Klub van Rome in het achterhoofd) dat bezinning over grondbeleid
in verband met huisvesting thans een gebiedende eis is voor het behoud van een menswaardi
ge samenleving.
De voortdurend toenemende grondbehoeften voor allerlei voorzieningen als woningbouw,
wegenis, parkeerruimte, industrievestiging, sport en andere rekreatie, administratieve
diensten enerzijds en het feit dat het grondbeleid met geen duimbreed toeneemt anderzijds,
maken een ernstige ruimtelijke ordening onontbeerlijk. De oprukkende bebouwing dient
absoluut in bepaalde banen geleid.
Een ruimtelijke ordening waarbij de
beschikbare ruimte zo geordend wordt
dat ieder individu en de ganse ge
meenschap er best mee gediend zijn,
wordt in ons land nagestreefd aan de
hand van gewestplannen. Prof.
HENDRICKX drong op bovenge
noemd kolloquium i.v.m. de pragma
tische objektieven van het grondbeleid
ten dienste van de huisvesting aan op
het bevorderen van de realisatie van
de bestemming die de R.O. heeft vas
tgesteld voor de woonzones. Het
grondbeleid dient er voor te zorgen
dat de bestemming van de gronden
gerealiseerd wordt zoals zij aangege
ven en vastgesteld werd door de R.O.
Het grondbeleid is hier ontegenspre
kelijk komplementair aan de ruimte
lijke ordening.
In de mate dat de R .O. de bestemming
van de bodem vastlegt en aldus een
bouwverbod uitvaardigt voor be
paalde zones, beperkt zij automatisch
het virtueel aanbod van de bouw
grond.
In de mate dat de oppervlakte van de
woonzones nauwkeurig werd bere
kend, i de mate dat de gronden gele
gen in deze zones bouwrijp zijn en
toebehoren aan eigenaars die er
werkelijk de juiste bestemming aan
willen geven, zal de inplanting van
een woonzone geen problemen met
zich meebrengen. Het gebeurt echter
zelden dat al deze voorwaarden tege
lijkertijd vervuld zijn en men moet
eerder vrezen dat bepaalde eigenaars
uit louter winstbejag of uit apatie hun
gronden bevriezen
Een en ander maken een krachtig
grondbeleid broodnodig de spekula
tie dient de kop ingedrukt en de te
hoge kostprijzen van de bouwgronden
dienen verlaagd.
Een R.O. die evenwicht zoekt tussen
het algemeen welzijn en partikuliere
belangen en een effektief grondbeleid
dat vertrekt van eigentijdse opvattin
gen over eigendomsrecht, moeten
voorkomen dat we steeds verder
verzeilen in een uitzichtloze chaos.
MENTALITEITS
VERANDERING
VEREIST I.V.M. HET
EIGENDOMSRECHT
Een nieuw en krachtig grondbeleid
vergt een grondige mentaliteitsveran
dering De wet op de Stedebouw en
de R.O. raakt ergens het eigen
domsrecht.
Uitgaande van het levensbelang en de
intrinsieke kenmerken van de bodem
zou men kunnen zeggen, dat het
onaanvaardbaar zou zijn dat een indi
vidu zich eigenaar zou noemen van
de bodem, evenals het onaanvaar
dbaar zou zijn dat iemand zich eige
naar zou noemen van de lucht, die
eveneens voor de andere van levens
belang is. Daartegenover zou men
kunnen stellen dat de bodem een gege
ven is ten dienste van alle individuen
en van de gemeenschap die samen ve
rantwoordelijk zijn voor het behoud
en voor de rationele aanwending
ervan.
We mogen stellen dat het eigen
domsrecht van de 19d eeuw definitief
geschiedenis is geworden. Wie van
daag grondeigenaar is, heeft niet al
leen het (liberale) recht het goed ren
dabel te maken: hij heeft ook plichten,
met name het goed niet aan zijn na
tuurlijke bestemming te onttrekken en
het te onderhouden (dezelfde filoso
fie, door Minister DE SAEGER ver
dedigd, zou eveneens kunnen toege
past worden op gebouwen). Zie in dit
verband de typische evolutie van oude
herenhuizen in de centra van middel
grote en grote steden, die na omvor
ming tot weinig komfortabele apparte
menten, veelal, alvorens totaal te ver
vallen, miseriekrotten worden waarin
groepen als gastarbeiders een on
derkomen vinden en het totaal afwo
nen. In feite is deze fase meer een
overgangsfase, die de eigenaar moet
toelaten een volwaardige koper of fi
nanciële groep te vinden die de uitein
delijke bestemming van de bebouwde
gronden zal bepalen. Is het niet de
taak van het grondbeleid te weigeren
dat die gronden, die zo zeldzaam en
waardevol zijn, het tafellaken worden
voor krotwoningen en hopen puin?
Is men eigenaar van bouwgrond, dan
betekent dit dat men niet het recht
heeft die grond aan bebouwing te ont
trekken. Men heeft niet het recht die
grond 10 of 15 jaar te bevriezen.
Bouwt men zelf niet, dan moet men
de grond te koop aanbieden.
Een eigenaar van bosgrond heeft de
plicht het bos te onderhouden. Wor
den die lasten hem te zwaar, dan is
de gemeenschap bereid ze over te
nemen op voorwaarde dat het bos voor
de gemeenschap wordt opengesteld.
De eigenaar blijft evenwel eigenaar.
Bezit men landbouwgrond, dan moet
men beseffen dat het landbouwgrond
zal blijven. Beslist de gemeenschap
dat die landbouwgrond een andere
bestemming krijgt, dan heeft men als
eigenaar nog niet het recht de
meerwaarde die daaruit voortvloeit op
zak te steken.
HET PROBLEEM
VAN DE DURE
BOUWGROND
Een van de meest gevoelige plekken
in het raam van het grond- en huisves
tingsbeleid is zeker de prijs der gron
den. Zo steeg tussen 1962 en 1967
de index der kleinhandelsprijzen
jaarlijks met 3 procent. De bouw
grondprijzen stegen in dezelfde perio
de jaarlijks met 6 procent. Naast deze
gemiddelde cijfers mogen de (soms
fantastische) plaatselijke schomme
lingen met betrekking tot gronden die
optimaal in aanmerking komen voor
bebouwing niet uit het oog verloren
worden. Deze stijgingen nemen mees
tal onaanvaardbare afmetingen aan.
Daarbij komt dat het proportioneel
aandeel van de grond in het totaal kos-
tenpakket van het bouwen steeds gro
ter wordt. Uit het verslag van de
Nationale Landbouwmaatschappij
blijkt dat tijdens de periode van 1966-
1970 het aandeel van de grondprijs
in de totale bouwprijs met 9 procent
steeg. Voor de sociale woningbouw
wordt de grondprijs een steeds belan
grijker kostenelement.
Een ander probleem van het grondbe
leid dat eveneens de huisvesting raakt,
is het probleem van de afgelegen
inplantingen en van de daarmede sa
menhangende tussenzones.
Hoe dichter bij het centrum toe hoe
duurder de grondprijs. Van daar de
tendens bij kandidaat bouwers en pro
motors van socialewoningbouw om
verafgelegen terreinen op te zoeken
Deze afgelegen inplantingen sluiten
over het algemeen niet aan bij de bes
taande bebouwde zone zodat er tussen
de nieuwe wijken en de bebouwde
kom een open ruimte vrijkomt, een
tussenzone.
De kenmerken van deze tussenzones
zijn:
de dualiteit in de funktie van de
bodem De grond behoudt de funktie
die hij bezat voor de inplanting van
de nieuwe wijk (b v landbouw), maar
lonkt reeds naar een nieuwe funktie
(handel, woningbouw enz...).
de bestaande funkties kunnen zich
in weinig gunstige voorwaarden reali
seren (de landbouw zal in haar uitoefe
ning belemmerd worden).
een senelle prijsstijging van de
gronden. De inplanting van de nieuwe
residentiële wijk heeft als direkt ge
volg dat grondprijzen in deze zone hun
kontakt gaan verliezen met bijvoor
beeld de geldende landbouwprijzen;
een toename van de kostprijs van
het transport en van de openbare wa
tervoorzieningen (nieuwe zones im
mers ver afgelegen).
Het grondbeleid dient die faktoren te
elimineren die dergelijke verafgele
gen inplantingen bevorderen.
De oorzaak van de hoge bouwgrond
prijs is niet zozeer een tekort aan
bouwgrond, integendeel: er is over
vloed aan bouwgrond, maar hij komt
niet op de markt. De spekulatieve be
rekeningen van de grondeigenaars
vervalsen het evenwicht van de klas
sieke vraag- en aanbodtheorie; dit
evenwicht wordt op een veel te hoog
niveau bereikt gezien het werkelijke
aanbod net met het mogelijke aanbod
overeenstemt.
De bestaande bouwpercelen moeten
vrijkomen en ter beschikking worden
gesteld van kandidaat-bouwerdVan
het aantal percelen gelegen in verka
velingen waarvoor sedert 1962 ver
gunningen werden afgeleverd is
amper 16 procent bebouwd.
Dit verrechtvaardig! meteen een
steeds verdergaand regulerend
overheidsoptreden ten einde de grond
zijn juiste bestemming niet te onthou
den. Grondbeleid vanwege de ge
meenschap houdt in dit wettelijk in
handen te nemen. Bouwrijpe percelen
grond mogen niet langer blijven lig
gen om er later de meerwaarde van
op te strijken Iedere meter grond
moet zinnig bruikbaar zijn voor de ge
meenschap.
MOGELIJKE ROL VAN
DE GEMEENTELIJKE
EN HOGERE
OVERHEDEN
De gemeenten dienen, door aan
wijzing en ontsluiting van nieuwe
bouw zones, het aanbod van bouw
grond bestendig te vermeerderen en
aldus het opdrijven van de prijzen
tegen te werken.
De gronden die in de ontwerpen van
gewestplannen voor sociale wo
ningbouw zijn voorzien dienen, te
neinde spekulatie tegen te gaan, tijdig
onteigend door erkende bouwmaat
schappijen of door plaatselijke of re
gionale overheden
Het grondverwervingsrecht der ge
meenten en het voorkooprecht moeten
worden uitgebreid. Met het oog op
een brede spreiding van de eigendom
zijn de gemeenten verplicht de gron
den te verkrijgen, voor zover zij niet
voor openbaar nut bestemd zijn of
nodig zijn voor een aangepaste voor-
raadpolitiek.
De gemeenschap dient de voordelen
te halen uit stijging van grondprijzen
naar aanleiding van bepaalde werken
zoals wegeniswerken of naar aanlei
ding van een bestemmingswijziging.
Immers, de grondspekulatie heeft
vooral invloed op de grondprijzen op
het ogenblik dat de gronden van bes
temming veranderen. Zo noteerde
men in 1967 een prijs per m2 voor
de bouwgrond die 10 maal de prijs
was van de bosgronden. Het volstaat
dus dat de bestemming van de grond
verandert om de prijs ervan zodanig
te verhogen dat sociaal onaanvaardba
re winsten worden geboekt.
Eens een bouwzone bouwrijp gemaakt
zou de verkoop van de gronden dienen
bevorderd te worden.
(Vervolg van vorige week)
Martin HUTSEBAUT
Foto's archief Herman
Aan de verkoop van bouwgronden
dient de eis tot bouwen bijnen een
redelijke termijn gekoppeld te worden
teneinde de spekulatie tegen te gaan.
DE GRONDREGIE
Een nationale en eventueel een stede
lijke grondregie (in het kader van het
geherstruktureerde Aalst) kan bijdra
gen tot een planmatige ontwikkeling
van de stad en tot het realiseren van
tal van politico-sociale objektieven
(b.v. meer sociale verdeling van de
gronden, bevordering van de sociale
woningbouw, klassenintegratie i.p.v.
segregatie, integratie van marginalen,
als ouden van dagen, gehandicapten
en armen in het normale woonmilieu).
De grondregie zal ook toelaten prijsre-
gulerend op te treden op de bouwgron-
denmarkt, die heden ten dage geken
merkt wordt door krapte en dus hoge
prijzen, niet door een tekort aan bouw
grond, maar wel door een tekort aan
te koop gestelde bouwgrond.
VRIJETIJDSBESTEDING EN REKREATIE
In onze gelndustrialiseerdesamenleving wint de vrije tijd
voortdurend aan belang. Niettegenstaande de arbeid ook
op vandaag nog zeer belangrijk is en dit in de toekomst
ook wel zo zal blijven, kan toch niet erkend worden dat
een steeds groter wordende groep van mensen de vrije tijd
bewust gaat beleven. Het is niet langer een biologisch
probleem, behoefte aan rust: het is een sociaal en kultureel
probleem geworden, behoefte aan ontspanning, sociaal kon-
takt en kulturele verheffing en dit als tegenhanger van het
vaak afstompend werk op fabriek of op bureau. Van arbeid
smoraal evolueren we dan ook stilaan naar een vrijetijdsmo-
raal.
De sektor van de vrije tijd stelt nu
ook welbepaalde eisen op het stuk van
stedebouw en ruimtelijke ordening: er
zijn immers op elk ogenblik specifieke
behoeften inzake vrijetijdsbesteding.
Denken we maar aan de kulturele
centra die momenteel zowat over gans
het land uit de grond worden gestampt
en die ergens hun plaats moeten
krijgen in het stadsbeeld.
In het algemeen kan gesteld worden
dat in de sektor van de vrijetijdsbeste
ding en de rekreatie behoefte bestaat
aan een belangrijke infrastruktuur
i.v.m. kollektieve voorzieningen al
lerhande (inzake sport, speelpleinen,
kuituur enz.Om ons te kunnen uit
spreken omtrent het al dan niet vol
doen van de bestaande infrastruktuur
zouden we dienen te beschikken over
een inventaris van de behoeften inzake
kollektieve voorzieningen i.v.m. de
vrijetijdsbesteding en anderzijds over
een inventaris van de bestaande infras
truktuur; het bestaande zou dan kun
nen geëvalueerd worden in het licht
van de behoeften. Vermits we noch
over het één noch over het ander bes
chikken dienen we ons dan ook te be
perken tot enkele bedenkingen.
Het is zo stilaan een evidentie gewor
den dat men het probleem van de vrije-
tijdsinfrastruktuur, net aos zovele an
dere problemen, niet kan zien binnen
de grenzen van de bestaande gemeen
ten. Welke initiatieven men morgen
ook mag nemen, wanneer ze van zeke
re omvang zijn zal hun draagwijdte
hun impact de grenzen van het huidige
Aalst ver te buiten gaan Mochten wij
deze initiatieven niet in een zuivere
optiek gaan zien, dan zal men morgen
terug een steen des aanstoots meer
hebben naast de zovele andere reeds
bestaande aangelegenheden waarvoor
het centrum (in casu de stad Aalst)
de financiële last draagt en waarvan
de konsumptie regionaal is. Derge
lijke anomalieën dienen voorkomen te
worden door de zaken onmiddellijk
in hun ware kontext te plaatsen door
een ruimere visie die momenteel zo
stilaan onafwendbaar is geworden.
Stad en omgeving vullen elkaar volle
dig aan, ze zijn geen opponenten,
maar supplementen. Beide zijn geroe
pen om in een zeer nabije toekomst
op te gaan in een volwaardiger een
heid teneinde mekaars onvolkomen
heden en leemten aan te vullen en me
kaar aldus te verrijken. Een industrieel
centrum heeft behoefte aan een rurale
zone, net als de rurale zone aangewe
zen is op een industrieel en kommer-
cieel centrum.
Inzake vrijetijdsinfrastruktuur dringt
zich dan ook een beleid op dat reke
ning houdt met de regionale situatie
en met de regionale behoeften Dat
beleid dient bovendien een globaal be
leid te zijn waarin alle sektoren van
de vrijetijdsbesteding hun plaatss
krijgen.
Het spreekt dus vanzelf dat de diverse
kollektieve voorzieningen en uitrus
tingen zoals sportterreinen, sporthal
len, zwembaden, parken, rekreatiedo-
meinen, speelpleinen, groene zones,
ontmoetingscentra allerhande, kultu
rele centra e.a. planmatig over het
ganse grondgebied van (groot-) Aalst
dienen gespreid en uitgebouwd te
worden
Hierbij dient zowel gedacht aan de
behoeften inzake vrijetijdsbesteding
en rekreatie van langere duur (rekrea-
tiegebicden), als aan de voorzieningen
voor ontspanning en rekreatie van
korte duur. Speciaal dient er over ge
waakt dat binnen de specifieke woon
kernen voldoende ruimte voor rekrea
tie wordt voorzien (een zaak die mo
menteel maar al te vaak wordt over
het hoofd gezien).
In een sterk geïndustrialiseerd en dic
htbevolkt land zoals het onze, waarin
de open ruimten enerzijds steeds klei
ner worden en anderzijds een steeds
groter belang krijgen als onderdeel
van het leefmilieu, ziet men voor het
platteland in de toekomst een drievou
dige funktie weggelegd: rekreatie,
landbouw en natuurbehoud of land-
schapszorg.
De landbouw levert een steeds belan
grijker bijdrage tot het algemeen
welzijn als beheerder en onderhouder
van de open ruimten.
De stedelijke bevolking ervaart het
platteland steeds duidelijker als een
belangrijk en onmisbaar onderdeel
van haar globaal leefmilieu. Het plat
teland is als het ware de uitlaatklep
voor alle stress-gevoelens die de ste
deling in zijn drukke leef- en werkmi
lieu opstapelt. Deze sociale druk moet
op de gepaste wijze opgevangen wor
den door het inrichten van rekreatie-
centra, zones voor tweede verblijven
en aantrekkelijke landschapsbouw.
LANDSCHAPSZORG
NATUURBEHOUD
In dit kader dient onze aandacht ook
te gaan naar de estetische aspekten
van het landschap, dus naar de land
schapszorg of naar het behoud van na
tuurlijke milieus, wat ongetwijfeld
noodzakelijk is om wetenschappe
lijke, sociale en milieukundige rede
nen.
Speciale aandacht verdienen de waar
devolle landschappen. Er zijn on
getwijfeld landschappen die wetens
chappelijk kheel waardevol of ge
woon maar heel mooi zijn en die men
moet behouden.
De estetische aspekten van het land
schap zijn in het algemeen niet vitaal
bindend voor het welzijn van een ge
bied. Landschapszorg dient in de eer
ste plaats te worden beschouwd als
een uiting van kuituur en van waarde
ring voor het natuurlijke patrimo
nium. Een prioriteit van ekonomische
waarden kan soms noodzakelijk zijn,
maar we kunnen ons niet van de
indruk ontdoen dat maar al te vaak
ekonomische imperatieven worden in
geroepen om bepaalde beslissingen te
motiveren, daar waar met een weinig
goede wil en fantasie heel wat schade
aan het natuurlijk milieu kan worden
voorkomen
Het landschao dient maximaal bes
chermd te worden. Als mogelijke
maatregelen die kunnen genomen
worden denken wij in de eerste plaats
aan het klasseren van waardevolle
landschappen door de Koninklijke
Kommissie voor Monumenten en
Landschappen: zo worden alle
noodzakelijke maatregelen inzake be
houd getroffen. Het landbouwbeleid
dient in die gevallen vervangen of aan
gevuld te worden door een andere be
leidsvorm. Verder dienen ook parken
en domeinen beschermd te worden
verkavclingsverbod, vrijwaring van
de parken en domeinen voor vaak on
doordachte plannen van openbare
werken) en dient men meer dan in
het verleden zijn toevlucht te nemen
tot dissimulatieplanning. De planning
van stelselmatig aangebrachte hoge
groenschermen is dringend in de
zones met veel groeiende verstede
lijking. Die planning moet in de eerste
plaats de ordeloze bebouwing aan het
vergezicht onttrekken. Bovendien
moet deze planning op supra-
gemeentelijk plan gebeuren, zo lezen
wij in de SODEGEC-studie.
De groenschermen kunnen ook zowel
in de stad als langs de grote verkeersa
ders met goed gevolg worden aange
legd ter dissimulatie van minder fraaie
hoeken.
In deze kontext zouden wij ook willen
pleiten voor een absolute bescherming
tegen visuele reklame. Niets schendt
meer het uitzicht van het landschap
dan een ordeloze inplanting van reuze-
grote reklameborden. Een scherpe re
glementering en kontrole is hier dan
ook vereist
LANDBOUW
De landbouw maakt momenteel een
ingrijpende verandering door. De
landbouwers, eens vrij en zelfstandig
in hun eigen bedrijf, worden nu steeds
scherper gekonfronteerd met het
vraagstuk van de leefbaarheid van hun
onderneming. Ook de landbouw
ontkomt niet aan de strenge wetma
tigheid van de ekonomie.
De problematiek van de leefbaarheid
van de landbouwbedrijven heeft di
verse aspekten. Een ervan is de
bedrijfsgrootte. Bovendien stelt de
moderne landbouwuitbating grote
eisen inzake landbouwinrichting,
zoals grote kavels, degelijke land-
bouwwegen en een goede ontwate
ring.
Vooral de schaalvergroting (die een
grotere grondmobiliteit veronderstelt)
is voor de landbouw levensnoodzake
lijk om de kompetitie op Europees ni
veau aan te kunnen.
Volgens de SODEGEC-studie ver
toont de landbouw in de Denderstreek
in zijn bedrijfsstrukturen heel wat
knelpunten: kleine gemiddelde
bedrijfsoppervlakten (70 procent van
de bedrijven hadden op het ogenblik
van de SODEGEC-studie geen 5 ha
kultuurgrond, vandaar de moeilijk
toepasbare mechanisatie), grote
grondversnippering (waardoor de be
werking veel tijdrovender is dan op
grote percelen), relatief zware bezet
ting met landbouwaktieven, te veel
toegangswegen tot de percelen, te veel
perceelsgrenzen, minder goede land-
bouwwegen, onvoldoende ontwate
ring van de gronden, onvoldo
aanpassing van de bedrijfsgebou
enz... ch
Veel kleinere landbouwbedrijvei H
de laatste jaren in het Aalsterse >nd
dwenen, dit om diverse redenen rd
uitstoting gaat onafgebroken ve ,a('
De kleine bedrijven die niet opho r
te bestaan evolueren naar tuin!
onder een intensieve vorm. De
bouwbedrijven gaan vooral de n
leggen op de veeteelt (dierenhout
en trachten door aanpassing te k< r-
tot grotere produktieeenheden.
Groot-Aalst zou in samenwerkinj
de landbouworganisaties de ruilvi !V'
veling in het Aalsterse kunnen b< >oi
deren. De afvloeiing uit de landbj
biedt de gelegenheid tot rationa B)
ring van de resterende 1
bouwbedrijven door hergroepe
van de gronden. Hierbij aanslui'
dienen de landbouwwegen gem<
niseerd en uitgerust teneinde tepn
dient te kunnen doen als wandelpj
(waarvan een aantal routes kunnei
gestippeld worden). Tevens diei
ontwatering van de gronden een
manente zorg te krijgen.
BEMERKINGEN j'
Het volstaat niet de landbouw til P
laten aan landschapszorg te doen:}
dienen de nodige middelen ter r"
chikking gesteld om dit te verwaf
lijken. Aangezien deze landscl
svormende elementen zowel funljSt
neel dienen te zijn (mikroklimaat.l j.
blijfplaats voor nuttige dieren eiL
sekten), als estetisch (passieve rell
tie) en wetenschappelijk (milieu!
de) verantwoord, rijzen hier een ai
organisatorische problemen.
Een harmonisch samengaan van Ij
bouw, natuurbehoud en rekreatie|R
nen de plattelandsgebieden i
mogelijk mits een daadwerkelijke
litick van ruimtelijke ordening ifem
breedste zin van het woord. eni
De definitieve afbakening van zfeni
in het kader van de gewcstplaajlti
volstaat echter niet. De bijhorfce
planologische voorschriften di*jc
ook de bestemming van de zones«g
delijk vast te leggen en alle waaifcn
gen te bieden voor een optirfet'
verwezenlijking ervan (el