MEI-BOMMEN OP TRADITIE
GISTEREN KOMT VANDAAG TOCH WEER
DOOR
LOUIS DE LENTDECKER
Vrijdag 10 mei 1940 zag ik dat de buurvrouw een doorschijnende
blauwe kamermantel en mooie benen had. Nooit heb ik haar durven
zeggen dat ik toen zeer hard naar haar verlangde. Haar benen waren
het centrale punt van mijn belangstelling. Zjj yy3S dertig, ik zéstien
Elke dag groette ik haar wanneer ik thuis kwam van school of zij bij
mama op bezoek was. Ze was rond, netjes, voorbeeldig en gekulti-
veerd. Wij kenden haar naam, haar man, haar kinderen. Men zei dat ze
verstandig was, bij de nonnekens voor onderwijs instond en daarom
minder de tijd had voor haar huishouden. Dat was ongeveer het ergste
wat een gehuwde vrouw in die dagen kon overkomen. Gedurende
maanden had ik aan haar niets biezonders gezien. Met haar gezin
hoorde zij tot het dagelijks dekor van ons bestaan. Ze was bekoorlijk
en verleidelijk. Ik had goesting om haar in mijn armen te nemen.
Omwille van die blote benen in die blauwe muiltjes. Nu weet ik dat ik
haar anders zag omdat alles en allen toen uiterlijk anders werden.
Heel vroeg was de zon hoog in de
heldere hemel geklommen. De
mensen van de laan langs de
spoorweg waren naar buiten
gehold, de strepen van de nacht
nog op hun gezwollen gezicht.
Traditie, fatsoen en diskretie
hadden ze in huis gelaten. Ze
waren iets kwijt van de intimiteit
welke ze gedurende jaren achter
de verborgenheid van de gevels
hadden opgepot. In nachthemd
was vader achterste voor in zijn
grijze broek gesprongen. De
dikke bretellen bengelden hem
tot onder de knieën. Blootvoets
stond hij in oude sloefen. Hij had
de witte voeten van de man die
het grootste deel van zijn leven in
gesloten ruimten moest door
brengen. Tevoren was hij steeds
keurig gekapt en verzorgd op
straat gekomen, achter-nage
keken door moeder, bezorgd om
wat anderen van hem zouden
zeggen of denken. Nu stonden
zijn haren wild; hij was niet
geschoren', niet gewassen en
door het open nachthemd zag ik
zijn smalle borst met wat
belachelijke haarsprietjes: de
bleke huid van mijn vader had
zelden het licht of de warmte van
de zon gevoeld.
In die jaren kropen de mensen
meestal weg voor de zon. Gelijk
ze wegkropen voor de zonde.
Zon was gevaarlijk voor het
fatsoen en voor de gezondheid:
de mensen staken hun lijf zoveel
mogelijk onder hopen kleren. Ze
hadden de echte vakantie nog
niet ontdekt. Als klein manneke
moest ik ieder jaar met groot
moeder voor vier dagen naar zee.
De grote mensen zegden dat ik
bofte en te benijden was. Ik vond
het een martelie. We spoorden
naar de kust, uitgerust als voor
een expeditie van zeven maan
den. Van kop tot teen in 't zwart
gekleed zat grootmoeder daar in
een strandzetel te breien. Op een
paar meter van de zee. De enige
fantaziedie zij zich veroorloofde
was een paarse zijden sjerp op
heur grijs haar. ter vervanging
van de onvermijdelijke zwarte
hoed voor inde stad
Naast haar mocht ik in 't zand
spelen. Ik had een zwart
badpak. Alleen mijn benen en
mijn billen waren naakt. Zo
uitgerust mocht ik niet van het
strand naar de dijk. Dat stond
niet netjes. Met een spade mocht
ik putten graven of fortjes
maken. Grote mensen beseften
waarschijnlijk niet hoe oerverve-
lend het voor een klein ventje
kan zijn alleen in het zand te
moeten spelen. Ik mocht uit
haar nabijheid niet weg want ze
was bang dat mij iets zou
overkomen. Om zeker te zijn dat
ik koest zou blijven maakte ze
mij bang. Voor alles. Ik moest
op mijn hoede zijn voor de zee
(want daar zaten gevaarlijke en
vuile beesten in en men kon op
ieder ogenblik in vervaarlijke
putten worden weggezogen). Ik
moest oppassen voorde hitte van
de zon, voor het zand. voor de
warmte, voor onbekende man
nen en vrouwen die met allerlei,
boze bedoelingen ronddoolden
en het ook op mij gemunt
hadden. Grootmoeder schiep
rond mij een fiktieve dreigende
wereld vol onmensen, spoken,
geesten, gevaren en vijanden
opdat ik niet zou verlangen naar
het avontuur. Een paar uur zat
ze breiend naar het water te
kijken. Ze verveelde zich. Ik
ook. Vroeg keerden we terug
naar 't hotel want ik moest
gewassen en proper gekleed aan
tafel komen voor het diner.
Zoniet zouden de mensen god
weet wat van ons zeggen. De
vierde dag kwamen mijn ouders
mij halen. Ze dachten er niet aan
te vragen of ik het prettig had
gevonden. Hun eerste bekom
mernis was te weten of ik braaf
was geweest. Gekleed zoals in
de stad wandelden ze langs het
water, hun kousen en hun
schoenen in de hand. Het scheen
hen een waagstuk even de voeten
in 't water te steken. Daarna
keerden we terug. Ik heb nooit
echt van de zee en het strand
kunnen houden. Daar zit groot
moeder voor iets tussen. Ik zag
andere jongens over 't strand
hollen en samen spelen. Ik
durfde ze niet aan te spreken. Ik
wist dat die anderen voor een
maand aan zee waren. Ik moest
het stellen met die vier afgrijse
lijke dagen van eenzaamheid,
angst en verveling. Omdat ik een
kind was van arme mensen die
van vanzelfsprekend hun armoe
verborgen.
De generatie van mijn vader was
in de steden gedoemd om
gevangen te leven tussen de
muren van thuis, van 't kan
toor...en van het fatsoen. De
mensen deden zodanig hun best
om bij de anderen een voordelige
indruk te wekken dat ze
vergaten gelukkig te zijn. Ze
moesten het meer hebben van
de goede manieren en de
schijn-deftigheid dan van de zon
en de gezonde lucht. In die sfeer
werden wij gedrild om onszelf in
alles en tegenover iedereen te
bedwingen. Wanneer dat moei
lijkheden veroorzaakt kregen we
kletsen.
Vrijdag 10 mei 1940 had de
buurvrouw naakte benen en
stond mijn vader voor het eerst
met ontblote borst op straat.
Zoals de anderen was hij
spontaan en natuurlijk naar
buiten getreden.
Niemand had nog de vormelijk
heid van de dag tevoren, 't Was
immers oorlog! De Duitse troe
pen waren België binnengeval
len. De radio riep het luid in de
verlaten keuken terwijl de hele
buurt op straat troepte. De
mannen keken naar de blauwe
lucht. Zij voorspelden dat de
Belgen met de hulp van de
Fransen en de Engelsen spoedig
korte metten zouden maken
met de vijand die slechts oude
wapens en tanks en vliegtuigen
van karton had. De Duitsers
waren in 1918 definitief versla
ge. Het was onmogelijk dat ze nu
al in staat zouden zijn om kwaad
te doen. In de kranten had men
uitvoerig verteld dat Hitier een
antikrist was maar dat ons leger
waakte, dat wij paraat en
kordaat alle aanvallen zouden
afslaan. De mannen deden
alsof ze geen vrees hadden. Ze
vergaten dat de vrees hun hele
leven beheerste: ze waren bang
voor de mening van de
anderen, bang hun plaats te
verliezen, bang voor de ziekte,
bang voor de zonde. Ze waren
zwak maar ze beseften het in die
momenten niet. De meeste daar
waren trouwens te oud om
soldaat te zijn. De vrouwen
sloegen de hand om het hart of
voorde mond en kreunden «Och
Here» omdat in gelijkaardige
omstandigheden door de eeu
wen heen de moeders van overal
instinctmatig zo reageerden.
Moeders voelen altijd het gevaar
en de noden, die komen. Ze
hebben altijd een zakdoek klaar
omdat ze gewoon zijn te schreien
en te jammeren. Ik vond het
boeiend. Er waren niet alleen de
mooie benen van de buurvrouw.
Ik voelde de spanning en de
zenuwachtigheid om mij heen.
Ik begreep niet dat er iets
belangrijk aan 't gebeuren was.
Ik voelde het. Ik vond het fijn
dat de latijnse les in de derde
die morgen niet zou worden
opgevraagd en ik mij dus geen
zorgen hoefde te maken voor
slechte punten: want de avond
tevoren had ik weer nagelaten
een leerboek ter hand te nemen.
Les Faux Monnayeurs een voor
ons verboden boek van André
Gide had mij meer geboeid. Dit
keer was er geen straf te
verwachten...
Toen was er geronk van vliegtui
gen. Meneer van twee huizen
verder die in Brussel werkte en
derhalve iets meer van de wereld
wist dan wij zei geruststellend
dat de Belgen op komst waren
om de Duitsers aan de grens te
bekampen. Vlak daarop hoor
den we voor het eerst het
angstjagend gieren van de
Duitse Stuka's met mitrailleuze-
vuur, en het bonzen van
bommen. Meneer van twee
huizen verder zei «godverdom
me» en verdween. «Ze hebben
het op de spoorweg gemunt»
riep vader en joeg ons naar
binnen. Hij liep voorop. Ik wilde
«eerst zien». Hij was fantastisch,
die eerste Stuka, met het zwarte
kruis op de zijwand. Hij wiegde
hoog in de hemel. Opeens dook
hij naar beneden. Het was net of
hij zou tegen de huizen te pletter
storten. Huilend sneed hij door
de lucht. Heel even zag ik de
piloot toen het vliegtuig aiover
de sporen weer hoogte koos. In
de buurt vielen bommen. In drie
passen was ik in de kelder waar
mama op een bank zat, de
paternoster in de hand. Vader
liep heen en weer.
Het hele huis daverde onder de
nabije bominslagen. Wanneer
het stil was hoorde ik het «wees
gegroet Maria vol van gratie»
van mama en het «godvertroost-
mij» van vader.Ik was bang en
zenuwachtig. Ik voelde de vrees
van mijn ouders en begreep
meteen dat zij geen bescherming
meer konden bieden Msn j-.yg
öffs voorbereid op het-ergste: we
hadden gasmaskers, en in de
kelder een grote teil met water,
een emmer zand, een houweel en
een spade. We hadden alles om
onszelf uit het puin te redden
indien ooit een bom ons huis
mocht treffen. Maar we hadden
niets tegen de angst. Tenzij de
paternoster van mama. Door het
keldergat viel een streep dag
licht naar binnen. Het was in
onze kelder zo proper als in een
eetkamer. Mama had daar elke
week alles extra geschuurd en
geschrobd...voor 't geval andere
mensen bij ons zouden komen
schuilen. Onze wereld wilde wel
ten onder gaan; hij zou niet
dulden dat de buren konden
zeggen dat het niet proper was
bij ons.
Op zeker ogenblik waren de
vliegtuigen weg en gingen wij
naar het gelijkvloers. Vader
levend de dans ontspringen en
degenen die thuis mochten
blijven om achteraf de monu
menten te maken. Later heb ik
jongens zien sneuvelen in de
oorlog, ik heb ze zien sterven in
Vietnam en in Zaire. Ik had de
indruk dat ze allemaal tegen
hun goesting stierven. Een mens
wil leven. Ook voor het vader
land. Het is misdadig in brieven
en boeken te schrijven dat men
zijn leven wil offeren voor de
maatschappij, voor het land en
voor een ideaal. Als de kogels
rond uw oren fluiten, als de
bommen rondom donderen en
de ganse omgeving staat in vuur
en vlam.verlangt ge naar het
leven. De drang naar het leven is
zo hevig dat de angst uw mond
kurkdroog maakt, uw ingewan
den. uw maag en uw keel in een
knoop slaat. Ze hebben het
makkelijk voor het zeggen,
degenen die beweren dat het
schoon en edel is voor het
vaderland te sterven. Zij zitten
knusjes achter een bureau als ze
die stommiteiten aan het papier
van August Borms. Vandaag is
Borms voor tienduizenden Vla
mingen met recht en reden het
symbool van een eens verdrukt,
vernederd, verongelijkt en ver
volgd Vlaanderen, die ziek en
versleten na de tweede wereld
oorlog door de Belgische Staat
nagelaten de Vlamingen dezelf
de taai-en andere voldoeningen
te geven als de Walen en de
frankofonen en vermits de
Vlamingen aan het IJzerfront
het gros van de troepen vormden
de Vlaamse mensen op het
thuisfront en in het binnenland
Termonde-Ruine, i'&™. '914.
Wafer-Street, 1954.
opende de voordeur. «Uw broek»
zei mama. Pas toen hij merkte
dat hij ze achterstevoor had
aangetrokken, sloot hij de deur,
trok zijn broek uit. kleedde zich
«deftig» en trok dan naar buiten.
Er liepen mensen op het trottoir
en verderop lagen glasscherven
van stukgevallen ruiten.
Wij moeten hier weg, zei vader,
we wonen te dicht bij de
spoorweg. We zullen bij de
eerste slachtoffers zijn als het zo
verdergaat.
We kunnen zomaar niet alles in
de steek laten, zei moeder.
Vader was niet opgeroepen voor
de militaire dienst. Het heette
dat hij daarvoor niet meer de
leeftijd had. Hem had men
gezegd dat «wat er ook gebeur
de» hij op zijn post moest
blijven. «Ik ga naar kantoor» zie
hij. Het leek een vlucht. De
bankinstelling waar hij werkte
lag in het midden van de stad en
had stevige ruime kelders. Bij de
brandkasten had men een
gevoelen van veiligheid. Dat is
door de eeuwen heen zo geweest.
Ik had de indruk dat vader naar
zijn kelders wilde om de angst
van zich af te schudden. Hij was
niet moedig. Ik neem het-hem nu
niet kwalijk. Weinigen waren
moedig in die dagen. Tenzij
misschien de moeders. Omdat
die van het oudsher gewoon
waren. Ik geloof dat na het
eerste bombardement bij vader
(en bij tienduizenden anderen)
de angst en de kleinburgerlijk
heid onoverwinbare gevoelens
waren die wortelden in de
ervaringen uit de oorlog 1914-
1918. Toen hadden de opruk
kende Duitse troepen huizen
geplunderd, steden vernield of
verbrand, mensen vermoord. De
bevolking was op de vlucht
geslagen. Ze had zwaar geleden.
Niet in het minst van de honger.
Vier jaar lang. Vader had dat
meegemaakt in Dendermonde.
Fataal moesten de indrukken uit
zijn jeugd weer opspringen die
\rijdagochtend van 10 mei 1940.
We waren opgevoed om braaf,
vlijtig, deftig en zuiver te zijn:
niet om helden te worden.
Trouwens, ik geloof niet dat een
mens geboren wordt om held te
zijn. Behalve in uitzonderlijke
gevallen was men held door het
toeval, uit angst, uit stommiteit
en vooral dank zij degenen die
toevertrouwen. Wij, die van mijn
buurt, die van mijn stad, we
waren die ochtend van 10 mei
1940 geen helden. Weliswaar
hadden wij de liefdé tot het
vaderland met de moedermelk
meegekregen maar dat patrio
tisme was aan de platonische
kant: veiligheid voor alles. Wij
waren bang voor de vijand. De
angst was groter dan de haat.
Nochtans was onze familie fel
gehecht aan het Belgisch vader
land. Tijdens de eerste wereld
oorlog was grootvader (aan
moeders kant) door de bezetter
aangehouden en naar Duitsland
gezonden nadat zijn huis was
afgebrand toen de wapens en de
munitie die hij daar had
verborgen tot ontploffing kwa
men. Hij had de boel in de
schouw verborgen en was verge
ten dat zijn vrouw op zeker
ogenblik vuur zou maken. In de
Duitse gevangeniskampen heeft
grootvader kennis gemaakt met
de Genste onderwijzer Alfons
Sevens en die zou zijn stempel
drukken op mijn denken, mijn
leven en heel mijn geslacht. Als
ik vandaag solidariteit en ge
negenheid voel voor Belgë is dat
te wijten aan Fonske Sevens,
een korte dikke man met een
indrukwekkende Galliërssnor,
een stem als en klok en ogen vol
humor. Hij was vóór de eerste
wereldoorlog de boezemvriend
werd gefusilleerd. De terecht
stelling van Borms was méér dan
een onrechtvaardigheid en een
misdaad :zc was een onvergeef
lijke politieke fout. Tussen 1940
en 1944 is Borms niet veel meer
dan een vaak misbruikt symbool
geweest. Ik heb de indruk dat hij
werd veroordeeld en vermoord
omwille van de haat en het
onbegrip die hij tijdens de eerste
wereldoorlog had gewekt. Van
daag hebben de meesten in
Vlaanderen de verterende figuur
voor ogen van een vergrijsde
Borms van een hulpeloze, god
vruchtige, oude man die om
politieke veten kapot moest.
Men kent een ontroerende,
meelijwekkende Borms uit het
prachtig gedicht van Willem
Elsschot. In mijn jonge jaren
heb ik van een andere Borms
gehoord. Samen met Sevens
streed hij vóór de eerste wereld
oorlog voor de vervlaamsing van
het openbare, het kulturele en
het politieke leven in Vlaams
België. Borms was overtuigd
katoliek; Sevens was een onver
beterlijk liberaal. Borms en
Sevens waren beiden even idea
listische, strijdlustige Vlamin
gen. Wanneer de Duitsers in
14-18 België bezetten gingen
Sevens en Borms spoedig me
kaar bekampen. Borms was van
oordeel dat, vermits de Bel-
het recht en de plicht hadden om
met de hulp, de medewerking,
de steun en de goedkeuring van
de Duitsers de gelijkheid en de
zelfstandigheid te bekomen die
België hen had geweigerd.
Borms stuurde aan op een
politieke kollaboratie met de
bezetter. Voor Sevens daarente
gen was en bleef de Duitser de
vijand die wederrechtelijk ons
land had overrompeld. Bijgevolg
moesten alle geschillen tussen
Belgen tijdelijk worden vergeten
om eendrachtig de bevrijding
van het vaderland (België) na te
streven. Het is een misdaad, zei
Stevens, zelfs voor Vlaanderen
wat ook van de vijand te
aanvaarden op het ogenblik dat
duizend Vlamingen dag en
nacht aan het front hun leven op
het spel zetten voor België.
Borms is voor Vlaanderen in de
kollaboraties gegaan. Sevens die
tegenover de kollaboratie en de
bezetter zijn mond niet kon
houden werd aangehouden en
gevankelijk naar Duitsland ge
stuurd. Niet alleen op het proces
tegen Borms ,(na de eerste
wereldoorlog) maar ook in mijn
aanwezigheid heeft hij als eerlijk
man meer dan eens getuigd dat
Borms geen schuld had aan zijn
aanhouding en zijn wegvoering.
«Borms is een idealist en een
eerlijk man. Het is ondenkbaar
dat hij mij of anderen zou
hebben verraden» herhaalde
Sevens. Ondanks hun vete en
hun uiteenlopende politiek
hebben beide mannen voor
malkander een zekere eerbied
bewaard.
Jaren na de eerste wereldoorog
heb ik als klein manneke
ontelbare keren uren lang Se
vens in bijzijn van de grootvader
horen te keer gaan niet zo zeer
tegen Borms dan wel tegen de
aktivisten. de kollaborateurs, de
landverraders en de «flamingan
ten» die gedacht hadden Vlaan
deren te verkwanselen aan de
Duitsers. Sevens wilde Vlaande
ren in België. Zo sprak ook mijn
grootvader. Onvermijdelijk
moest ik die idealen trouw
blijven. Zelfs wanneer ze in de
kontestatie gaan gooien jonge
ren niet alles van de oude
gewaden en gedachten af. On
bewust blijven zij doordrongen
van wat zij in hun kinderjaren en
in hun jeugd meekregen.
vervolgt