JE KAN ZELFS BLOEMEN PLUKKEN IN HET INDUSTRIEEL-ARCHEOLOGISCH LANDSCHAP 8 - 20-5-77 - De Voorpost Er is de laatste tijd nogal wat heibel geweest in de hooglopende polemiek over het al dan niet afbreken of behouden en dus klasseren (wat nu gebeurd is) van het niet door iedereen aardig bevonden stationsgebouw. Er zijn hier in groot-Aalst nog gebouwen die soortgelijke gesprekken kunnen uitlokken. Hoe dan ook, de vrij jonge wetenschap die de industriële-archeologie toch wel is, heeft daar een antwoord op. Dat hebben de twee jongste aktiviteiten van het Frans Masereel-fonds en spreker Adriaan Linters van de Rijksdienst voor Monumenten- en Landschapszorg, toch wel doen uitschijnen. Wat is dat «iets» dat men met een zo geleerd aandoend woord de naam geeft van «industriële archeologie»? Is dat het graven met botten en mijnwerkerslamp in de voch tige en vervallen kelders van fabriek «zus en zo»? Een stuiptrekking van het prole tarisch sentiment of een hul diging van het kapitaal? Niets is minder waar. de industriële archeologie (i.a.) is een weten schap. Een zeer jonge overi gens en zo te zien. met veel toekomstperspektieven. Ook voor de Aalstcnaar waar nog heel wat braakliggend terrein ligt voor een stuk ongeschreven geschiedenis van de stad. ENGELAND ALS STARTBLOK De term «Industrial Archeo logy» werd in de jaren 1950 in Engeland gelanceerd, eerst door Donald Dudley, hoog leraar in de klassieke Filologie aan de Universiteit van Bir mingham, en werd in 1955 voor het eerst gepucliceerd in een artikel van de hand van Michael Rix. in het tijdschrift «The Amateur Historian». Al dra waaide de term vertaald of onvertaald over naar de meeste West-en Oost- Europese landen (met uit zondering van Zuid-Europa en de USSR), en naar de USA. Zoals hier ten lande nog wel eens gebeurt, was men als tweede geindustrializeerde land ter wereld, één der laatste om op de boot te springen en de monumenten van bedrijf en techniek voor studie en kon- servatie te aanvaarden. Al hoewel wijlen Prof. Jan Dhondtvande R.U.G. in 1971, voor het eerst met het begrip op de proppen kwam. duurde het nog tot eind 1975 tot een zeker publiek zich aan de studie ging interesseren. Dat gebeurde toen vooral onder impuls van de tentoonstelling «En toen kwam de machine» die dan te Brussel doorging. GEEN VOGELBEKDIER Wat omvat de term «i.a.» in feite? Adriaan Linters vat het als volgt samen: «Het is moeilijk de i.a. precies te definiëren maar toch menen wij te mogen stellen dat het onderwerp zich bezig houdt met de studie van de materiële overblijfselen van de vroegere industriële kuituur. Niet met dc bedoeling een stel mooie fotoboekjes samen te stellen over oude hoogovens, mijn schachten. stations, silo's, ar beidershuizen en dies meer; niet uit heimwee naar de bloeitijd van het industrieel kapitalisme, maar wel omdat men in de historische studje de materiële infra-struktuur aan een onderzoek wil onder werpen». Een hele boterham dus. en om precieser te zijn gaat Linters verder in zijn betoog: «Men wil nagaan hoe en waarom deze zich ontwik kelde. Men wil nagaan welke dc interakties waren tussen de materiele infrastruktuur en de geestelijke, sociale, politieke... suprastruktuur, We trachten te achterhalen in welke mate ons heden door dat materiële verleden bepaald of gedeter mineerd wordt». De industriële archeologie wil dus niet dezelfde fout maken als dat van het historisch onderzoek tot op heden m.n. het zich beperken tot de suprastruktuur en dit dan nog hoofdzakelijk op grond van suprastrukturele bronnen als dokumenten. papier, enz. Meer nog. de i.a. wil dit (helpen) relativeren en de technologische veranderingen slechts zien in hun juiste kontekst zowel gezien in het kader van een hele evolutie, van een historische maat schappij. Het zal de lezer duidelijk zijn dat dergelijke ambitie noopt tot een inter disciplinaire studie d.w.z. een samenwerking van allerhande knobbels: (kunst)historici, in genieurs, ekonomisten, geografen, technici, fotogra fisch geschoolden en noem maar op. MEER DAN EEN STUDIE De i.a. is echter meer dan een studie. Men houdt zich bezig met materiële dingen en pre cies omdat men aldus bepaal de relikten een zekere relevan tie. een waardeoordeel, gaat geven ligt de weg open om verder te denken. Zo is het niet ondenkbeeldig dat men ten gevolge van de i.a. zekere panden beter gaat bekijken en tot het besluit komt dat bepaalde onder hen best opnieuw kunnen gebruikt worden. Men moet niet direkt gaan denken aan het inrichten van musea of pakweg tiener ateliers. ambachtelijk of Zélfs.- industrieel gezien zijn bepaal de gebouwen vaak te reno veren. Al te zelden wordtj vooraleer een sloping te over-' wegen. een kostenbaten analyse gemaakt over mogelijk] herbruik van een pand. De i.a kan hier een handje toesteken; en zelfd gelijklopend een «konsekwente politiek om de zinvolle relikten op te nemen in een dynamische vizie op mo numentenzorg» een duwtje' geven. DE FABRIEK IS GEEN ROOIE DRAAD IN DE I.A. Alhoewel sommigen de i.a. willen afbakenen tot het ter rein van de fabrieken zelf, de fabrieksgebouwen op zichzelf beschouwd dus meent onze zegsman dat veel ruimer moet gezien worden. Men vertrekt best op basis van het begrip «industrieel proces»: iemand produceert ergens iets voor iemand. Aldus zouden in de i.a. niet alleen de fabrieken aan bod komen, doch ook de produktiesystemen (waar onder b.v. de machines), de arbeids- en woonomstandig heden van de producenten, de geproduceerde goederen, de wijzen om grondstoffen en afgewerkte produkten op de juiste plaats te krijgen, de organizatie van de verkoop en uiteindelijk ook. de industria lisatie van de argrarische sektor. Het gaat hem dus om een totale kuituur: van de prikkel draad rond de landerijen tot de zwarte industrielandschap- pen. Voor ons dus een heel brok werk voor de boeg. maar dat leest U elders nog wel eens RDW Als je dan de Burchtstraat in slaat dan pik je meteen het beeld mee van 'n oude mouterij (einde 19® - begin 20® eeuw) die thans een stapelplaats is van de «Glucoseries Réunies», Let op de puntgevel, de bin- nenkonstruktie met gietijzeren zuilen, de houten konstruktie op de zolderverdieping, de mouteest en het betonnen koepeldak. In de Hoogsraat (hogerop dus) vind je toegang tot één der laatste beluikjesvan de stad; de ingang Levinois, door Levinois Karei, winkelier, in 1864 gebouwd, (foto 14). Je zoet meteen hoe men destijds omwille van woningtekort oude panden gaat gebruiken om er de arbeiders onderdak te ver lenen. Op de hek, een vervallen maar nog steeds karakteristiek, huisje in dezelfde ingang (foto 15). De gevel is gebowd met handvervaardigde gesinterde baksteen. NOG MAAR EEN BEGIN De tocht is hiermee nog lang niet aan een einde toe. Er zijn immers nog tal van dingen te ontdekken of te herontdekken. We sommen enkele van die aangewezen adressen voor U op: het woonhuis «Belpark» (stationsstraat 10) men de elementen die een voormalige bouwerij verraden, de Vooruit gangsstraat (nummers 12 en 14) met de rozetten toegang tot een vroegere tabaksmagazijn in binnenblokbebouwing, het vroegere tekstielbedrijf (La Couverture» in de Schoolstraat (39-41), de «Filature du Canal» in de Vaartstraat met z'n enorme vensters tussen smalle penanten en borstweringen die afgestemd waren op een maksimale verlichting van het produktieproces, het voormalig standaard-spoorweg-wachthuisje in de Moorselbaan (nr. 454), de Gentse Steenweg met de voormalige zeepziederij Dhondt (nr. 47), de André Gaf- faertstraat (nr. 84-86) met het bijna volledig afgebroken blokje van twaalf arbeidershui zen. de Keizerstraat en het pakhuis «Galerie De Keizer» met de getoogde inrijpoort op natuurstenen neuten, de bo venverdieping die gemarkeerd is door sierankers, de horizon taal getraliede vensters op lekdrempels van arduin, enz... enz... enz... Teveel om op te noemen dus, en zeker de moeite waard om te gaan be zichtigen en wie weet, bestu deren. de foto's 14, 15, 16 op bladzijde 9 13 Waarom geen knusse boetiek van maken Let in de rechteronderhoek op de duiker in de dam hier monden verschillende beekjes uit die onder de spoorlijnen in de verte) moesten geleid worden. Reportage: RENE DE WITTE Foto's: JAN STRICKX 12 Zo te zien aan de cijfers boven de poort, dateert deze markante gevel aan de Fritz De Wolf-kaai. uit 1883 10 De enorme spaan jakken in de muur van de spoorwegherm zijn er enkel-zoals het woord zegt-om bakstenen uil te sparenFr wordt niet aan stevigheid ingeboet. Let op het verschil met de berm in de sjiekere wijken Hier geen beplanting, geen groen, alleen de grauwe getuigen van de verkeerstrillingen waar je een opmerkelijke be- drijfswatertoren bindt (bouw jaar circa 1920-1930). Dan maar naar de Corneliskaai aan de Dender (foto's 8 en 0). AAN DE SINT- ANNABRUG Wanneer je dan wandelt in de IJzerenwegstraat dan merk je alvast op dat de Dender geen echte afbakening is. De ophoping van de spoorweg is de echt vizuele barrière (foto 10). In dezelfde straat zie je arbei derswoonsten uit het begin van deze eeuw. De vensters zijn al een stuk groter geworden, er komt meer lucht binnen, meer licht ook en de huizen zijn al heel wat hygiënischer, (foto II) Een boogscheut daarvandaan opnieuw een merkwaardige fa- bneksgevel, nl. deze van de Firma De Wolf - Cosyns (foto 12) Je draait je om, en je ziet hoe de ekspantie van een floriscerend bedrijf verschillende gevelsor- ten gaat inpalmen: G.R. Amy- lum! Een paar sekonden stap pen in de Hovenierstraat, en dan zie je een gezellig erin te richten winkelpui van rond de eeuwwisseling. (Foto 13) 8 'n Voorbeeld van eclectisme (overname van vroegere stijlelementen Het huis rechts werd gebouwd in 1917typisch zijn de topgevel en de gekleurde baksteen met verwerking van natuursteen. 11 De passer el bovenaan verbindt de mouterij met de spoorlijn. Waarschijnlijk is deze watertoren gebouwd 7 Let op het-uitkragend en door ribben ondersteund-reservoir, een deel van een oude ronde bakstenen fabrieksschouw.

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1977 | | pagina 8