VAN HIKSEN.nnrilHSSEN, K1EDÜES. JIPENESSEN, DE MAAR.
DE ZWARTE HAND EN ANDER DUIVELS OERROED...
OUDE MUNTEN UIT AALST: 1100 TOT 1300
FELIX EVERAERT
OVERLEDEN
1
10 - 10-6-77 .- De Voorpost
Op zondag 5 juni ging in het Volkshuis een interessante en
leerzame tentoonstelling door van munten die in Aalst werden
geslagen tussen de jaren 1100 en 1300. Zonder veel tralala,
maar toch zeer boeiend.
Inrichter was de Socialistische
Postzegelkring. Naast deze
kring gaat men ook een numis-
tieke afdeling oprichten, onaf
hankelijk ervan. Eerder een
soort «zustervereniging», voor
lopig nog «Numistiek Club
Aalst» genoemd. Benny Cop-
pens (Moorsel) had, als ken
nismaking met de numistiek,
zijn verzameling Aalsterse
munten tentoongesteld. Intus
sen hielden de postzegelver
zamelaars ook druk «vergade
ring», zeg maar uitwisseling.
Elke zegel werd druk onder de
loep gekontroleerd
We gingen even met de heer
Coppens praten, die uiteraard
goed op de hoogte was van
oude munten.
De Latijnse taal op die munten,
kwam voort uit het feit dat het
Latijn toen zowat de officiële
taal was. De ruilhandel was
toen al grotendeels verdwe
nen. Men betaalde hoofdzake
lijk met munten, zoals we
zagen, niet groot waren,maar
vrijwel uit zuiver zilver beston
den.
Zij hadden een metaalwaarde
(zilver). Zoals dat eigenlijk nu
ook het gebruik is, brachten
toen ook de verschillende
heersers hun eigen munten uit.
Voor Vlaanderen werden die in
Gent geslagen. Aalst was een
filiaal van Gent, een soort uitgif
tecentrum van munten die niet
alleen in Vlaanderen, maar ook
erbuiten gangbaar en uitwis
selbaar waren
Het spreekt vanzelf dat dé ene
munt buiten de andere wel
enige tienden of hondersten
van een gram konden ver
schillen. Ze werden ook op
voorhand per honderd gewo
gen, en dan «verdeeld».
Het «slaan» gebeurde nog met
de hand. Een rond zilverstukje
werd op een «matrijs» gelegd.
Een mep met een vlakke ha
mer, en het nodige insigne
stond erin een (Vlaamse)
Leeuw aan de ene kant, en een
kruis aan de andere kant. Dit
kruis kwam toen algemeen
voor op zowat alle (in Europa
verspreide) munten. Het was
tegelijk versiering en gods
dienstig symbool in die tijd.
GESCHIEDENIS IN MUNTEN
Daar elke vorst of graaf zijn ei
gen munten sloeg, is het niet te
verwonderen dat munten
eveneens een geschiedkun
dige waarde hebben. Dit zagen
we trouwens op de bezochte
tentoonstelling.
De eerste stukjes dateerden uit
de periode van Gravin Jeanne
Van Konstantinopel: 1205 tot
1244. Deze «deniertjes» of
«mailles» zijn één der eerste
munten die aan Aalst werden
toegewezen. Ze vertoonden
immers veel gelijkenis met het
zegel van de stad, waarvan er
een afgietsel te zien was
Kleine muntstukjes waren het,
maar hoog in waarde (en waar
schijnlijk zo gemakkelijk te ver
liezen in het schemerdonker
vóór de Belforttoren op die
aangestampte zandgrond
Daarna voerde Margaretha van
Konstantinopel (1244-1280)
een munthervorming door,
naar het voorbeeld van de
meeste staten in de 1?de
eeuw. Zij bootste de grotere
munt van de Franse Koning
Lodewijk IX na, het «Tourse
Groot» in 1275 in Aalst gesla
gen (in 1277 te Gent). Het woog
2,70 gram zilver (het Franse
4,10 gram). Daarom noemde
men het Aalsterse «2/3 groot».
Achteraf komt Gewijde van
Dampierre hier de scepter
zwaaien. (1280-1302). Ook hij
laat nieuwe munten slaan, hoe
kan het anders. Op deze stuk
ken komt voor het eerst het
woord «Alost» voor dat toen
geen francofone klank had,
maar gewoon de afkorting was
van het Latijn Civitas Aiosten-
Een in het Land van Aalst goed gekende kunstschilder ij
niet meer. De nog jonge Felix Everaert (hij werd geboren te
Asse op 28 april 1939) overleed vorige week in de nacht var
donderdag op vrijdag in zijn al even gekende woning, de
Eenemolen te Iddergem.
Oorspronkelijk leverde deze kunstschilder vooral
maatschappij-kritisch werk af, maar stilaan evolueerde hij
echter naar het magisch-symbolische. Voor velen was Felix
Everaert één van de meest talentrijken van de moderne
Vlaamse schilderslichting. Deze wordt dan ook getroffen
door een verlies van betekenis. Een kans om zijn werk te
bewonderen krijg je echter nog in het Kultureel Centrum van
Affligem. De aldaar geplande tentoonstelling grijpt plaats
van 24 juni tot en met 10 juli. en is geopend elke zaterdag
van 14.30 tot 20 uur, en elke zondag van 11 tot 13 uur en
van 14.30 tot 20 uur.
Benny Coppens verstrekt uitleg over zijn unieke verzameling
munten. SJ
sis. Later krijgen we Jan Van
Namen (1302-1303) opge
volgd door Graaf Filips van
Thiette (1303 tot Robrecht van
Bethune in 1305 uit balling
schap terugkeert). Beiden laten
het zogenaamd «portaalgroot»
slaan. Robrecht van Bethune
echter (1305-1322) pakt uit met
het Engelse type sterling, om
onze munten gemakkelijker te
doen aannemen, daar waar
ook de Engelse munten gang
baar zijn. Niet slecht gezien
Lodewijk I van Nevers (1322-
1346) is echter de laatste graaf
die te Aalst munten laat slaan.
Aalst had dus afgedaan a
«uitgiftebank»
Al deze munten hadden a
standaardgewicht het Franj
type (vandaar 1/2 groot, 1
groot...) Na 1346 was het dj
afgelopen met de «Aalsterj
munten» en dus ook met i
tentoonstelling, die echter za
leerzaam was.
Wilfried Lissei
Nadruk verboden. I
Verboden, zelfs gedeeltelijk, oven
P.J.Henderickx
Sagen in het land tussen Schelde en Dender
Onze streek is rijk geweest aan sagen en legenden over heksen, kleddes, toveressen,
toveraars, jipenessen, de mare, enz. Vroeger werden die voortverteld bij de roodgloei
ende en wild ronkende stoof in het spooklicht van de olielamp. De oudere mensen die
vertrouwd waren met die verhalen, zijn gestorven en zij die nog leven, durven ze niet
meer vertellen uit angst om uitgelachen te worden. Zowat 20 jaar geleden heeft Lie.
Germ. Fil. P.S. Henderickx het gelukkige idee gehad die mensen op te gaan zoeken die
nog konden en wilden vertellen over heksen, kleddes, jipenessen en noem maar op.
Hij noteerde, verzamelde en klasseerde die verhalen in een lijvige studie. Wij vinden
het moment gekomen om de jongere generaties die werden opgebracht in het helle
licht van elektrische lampen, bij de TV, radio en kasetterecorder met dat unieke
patrimonium vertrouwd te maken.
Als toets van de autenticiteit
geven wij de naam, leeftijd
(20 jaar geleden) en woon
plaats van de toenmalige ver
tellers.
Wij brengen wekelijks een se-
lektie uit de studie van Lie.
P.J. Henderickx.
Vorige week hadden wij het
vooral over de beruchte lin
debomen van Aaigem en
Vlierzele-Bavegem en over
de Onegemmeers in Erpe als
internationaal bekende ver
zamelplaatsen van heksen en
toveressen. Nu gaat het over
heksenritten, heksenontmoe-
tingen, heksen of toveressen
en hun tovermacht.
De heksen bedienen zich van
poeder, zalf en formules om
zich veilig door het luchtruim
te kunnen begeven naar de
plaats van samenkomst. En
daar gaat het er uiteraard lus
tig aan toe. Maar wee hem,
die in de wereld van de hek
sen binnen probeert te drin
gen en de poeiers of formules
slecht gebruikt I
Over heg en haag naar
Lee
Op de Langen Akker stonden
er zeven lindekens. Het laat
ste is nog maar enkele jaren
weg (wij schrijven 1958). In
Wanzele woonde er een oude
man en zijn vrouw en die ver
telden dat er vroeger een
lemen huizeken stond op de
plaats waar hij nu woont. Daar
woonden vroeger een vrouw
haar dochter, die vree
(vrijde). Zij hadden een nogal
slechte naam en de jongen
peinsde; «ik wil daar het fijne
van weten, ik zal eensoplet
ten». Op eén avond meenden
de vrouw en haar dochter dat
hij sliep. De vrouw nam een
potteke van de schouw met
een soort heksenpoeier. Ze
streken dat aan hun handen
en aan de plank van hun voe
ten. Dan zeiden ze «Over heg
en haag. we wensen ons naar
Lee aan de Zeven Linde
kens» en ze vlogen weg. De
jongen had alles gezien. Hij
deed alles achterna en zei
Door heg en haag...» en hij
kwam aan bij de plaats van
afspraak. Ze waren daar aan
't zingen «Zaterdag, zon
dag...», en zij dansten in 't
rond. Maar de jongen was
geweldig gekwetst want hij
had gezegd «Door haag en
heg...» in de plaats van «Over
haag en heg...». Hij was zo
zeer gekwetst dat zij hem niet
herkenden. Hij begon dan
mee te zingen, maar hij zong
«Zaterdag, zondag, maan
dag...» Hij zong maandag te
veel. En meteen waren zij al
lemaal weg...(Vereecken C.
Lede, 71j.)
Op de boerderij van Fleer
in de Bosstraat hadden ze
den enen tegenslag na den
anderen. Zij gingen om raad
bij de pasters. Ze moesten 's
nachts om twaalf uur opstaan.
Ze stonden op en op de vorst
zat een toveres, 't Was de
boerin zelf. In de kelder stond
er een potje mee vet. Ze wreef
dat aan haar handen en zij
was op en weg. Als er iemand
dat potje verzet had, wist ze
dat en zij maakte zich dan
heel kwaad. (Vermeiren P.
Oudegem, 66j.)
Mijn schoonvader ging
alle veertien dagen met zijn
botèr naar de markt in Aalst.
Iedere keer zag hij daar een
man en zijn vrouw die in Hof-
stade woonden. Mijn schoon
vader zei eens tegen die man
«Gij hebt toch een felle
vrouw». Die man begost (be
gon) bijkanst (bijna) te
schreeuwen (wenen). Alzo
vertelde hij «Ik zie er wreed
(erg) mee af. Het kan gebeu
ren dat, terwijl ze aan het bak
ken is, ze ineens zegt «Be
zem pak mij op», en op de
slag is ze weg. Na een tijd is
ze daar weer, maar waar zij
naartoe is geweest, weet ik
niet». (Van Wassenhove A.,
Nieuwerkerke, 66 j.)
Rare streken haalden ze wel
uit...
Niet al te ver van hier
woonden twee toveressen.
Een zekere Z. kwam op een
avond naar huis en hij zag ze
over de baan zweven gelijk
als schimmen. Ze kwamen
naar hem gevlogen en vroe
gen wie dat hij was. «Ik ben
Z.» zei hij en hij greep naar én
van de toveressen, maar hij
greep er lossendoor. Van
schrik sloeg hij op de vlucht,
maar ze hebben hem achter
volgd tot aan zijn huis. (XXX,
landbouwer, Gijzegem, 76 j.)
Ik heb mijn grootrtioeder
dikwijls horen vertellen van in
Schoonaarde op een boerde
rij. De boer stak zijn paarden
's nachts buiten.'t Was in de
zomer. Maar als hij 's 'ander
endaags zijn paarden ging ha
len om ze in te spannen, wa
ren zij altijd afgereden en
zweten dat zij deden Van
achter aan die meers liep nen
breden gracht, bijna een beek
en daar stonden elzenhuilen
(elzestruiken) aan. Op een
avond zei die boer in zijn ei
gen Ik wil dat ne keer afzien»
en hij stak zich weg achter
één van die elzenhuilen. Als
hij daar nen tijd zat, hoorde hij
mee ne keer alzo een suizen,
maar daar was niets te zien.
Dat lawijt hield op en hij zag
een wijf of drij uit nen hul ko
men. Ze sprongen op die
paarden en ze begonnen
rond die meers te koersen. De
boer ging naar die elzenhui
kijken, maar hij vond daar
eierdoppen. Maar zij hadden
hem gezien en kwamen bij
hem. Hij vroeg hen wat zij
daar kwaman doen. Ze zei
den hem dat zij dat moesten
doen en ze vroegen hem om
toch hun eierdoppen met rust
te laten. Den boer zei dat hij
dat zou doen, als zij zijn paar
den met rust wilden laten. En
in die eierdoppen vaarden zij
die beek af. (Van der Putten
M., Impe, 35 j.)
De Kwade Hand betovert
mensen en dieren
Onze Pieter was ne
struise kerel, ne felle vent.
Maar op ne keer werd hij ziek
en hij vermagerde metdedag.
B. raadde ons aan naar Den-
de rmonde bij de paters te
gaan. Mijn moeder ging mee
onze Pieter naar de paters.
Die vroegen haar «Hebt gij
niets geleend aan iemand
Mijn moeder zei dat zij van
niets wist en waarom dat ze
dat vrogen. «Wel», zei er een
pater, «vanmorgen zijn er hier
mensen van Erpe geweest en
die hadden eendoopdoek ge
leend». Als mijn moeder dat
hoorde ging mijn haar om
hoog staan-van schrik want zij
had een doek geleend aan
Siska, een oude vrouw die
hier in een van die huizekens
woonde. En nu wist mijn
moeder dat die Siska onze
Pieter betoverd had (Van
Boxtael S., Vlekkem, 76 j.)
Tante Delfine kwam ne
keer naar huis 's nachts en op
de zulle (dorpel) zat er een
vrouw, schoon gekleed en
mee gouden ringen. Delfine
had zo'n schrik en ze zei dat
tegen Tist. Tist ging vragen
aan die vrouw wie dat ze was,
maar ze wilde niet antwoor
den. Als 's anderendaags
tante Delfine opstond was ze
helemaal grijs en die vrouw
was weg. Ze was betoverd.
Ze gingen bij de paters naar
Gent en ze is toch weer zwart
van haar geworden. En dat
moet toch waar geweest zijn
dat-dat een toveres was, want
Tist was 's anderendaags ook
ziek. (Van den Abeele A.,
Smetlede, 77j.)
Ook op onschuldige bloed
jes hadden zij het gemunt
Mijn moeder heeft wel
honderd keren verteld dat
haar vader eens mee hunnen
Benonials het een kind van
een jaar twee, drij was, op
zijn arm naar de kouter ging
bij zijn wiedsters. Op dat
baantje achter Stientjes
kwam er hem een oude vrouw
tegen die hem aansprak. Ze
zei alzo: «oh, boerken, wat
een schoon kindeken». En
terwijl raakte zij dat kind aan.
Maar ze was nog maar juist
weg of dat kind begon te
schreeuwen en te spartelen
bij zover dat haar vader zich
moest weerkeren naar huis.
Doe vrouw had dat kind beto
verd en 't is zijn heel leven een
sukkelaar gebleven (Van
den Eeckhout A., Vlekkem,
59 j.)
Ja, meneer, maar wat ge
me daar nu komt vragen, dat
is wat anders, zelle. Maar al-
lez, veel komplimenten gaan
we daar niet over maken,
maar wat ik nu ga vertellen is
juist, zo juist als goud. Ik zie
het nog voor mijn ogen ge
beuren. Ik deed ons Siska en
onze Leander slapen, ze wa
ren zo een jaar of twee, drij en
die kinderen waren wreed
(erg) benauwd (bang) die
avond. Eerst wist ik niet
waarbij dat het kwam, maar ik
had hét rap weg. Door ons
klein vensterken ('t Is daar
nog zie) pinkte er zo een raar
licht en dat ging los door de
blaffeturen (vensterluik). Ik
riep op onze Benoit die
kwam af en die zag dat niet,
niets, geen beetje. Buiten was
er niets te zien. We brachten
de kinderen in huis, ze beef
den als een riet. Geen schijn
van hen nog te doen slapen.
De nacht daarop gebeurde
net hetzelfde. En de nacht
daarop weeizo acht nachten
aan een stuk. Bij zover dat dat
't onzent (bij ons thuis) geen
leven meer was. Onze Benoit
kwaad en wij allemaal bang.
Ge moogt gerust zijn, de
kwade hand was ermee ge
moeid. Die kinderen, die
schaapkens, vermagerden
dat ge het zaagt. Ze waren
betoverd. Ik had dat al overal
verteld en de ene geloofde't
en de andere niet. Bij zover
dat ik de raad kreeg een ge
wijde kaars te doen branden.
Hewel, en vanals ik die aan
stak was oat gedaan. We
hebben dan negen keer den
ommegang geweest naar Le
de. Nu hoorde (hoort ge) daar
toch zoveel niet meer af, hee
(Van De Voorde M., Erpe 83
jaar)
Hier heeft er een toveres
gewoond. Twee huizen ver
der waser een kleine die ziek
werd. Ze zeiden dat ze hem
betoverd had. Ale avonden
hoorden wij iemand voorbij de
deur passeren mee kloppers
(klompen) aan. Als ze ging
kijken, was er niets te zien.
Daar was toch toverij mee
gemoeid. (De VuystC., Vlier-
zele, 44 j.)
Dat is waar gebeurd hier
over een goeie 60 jaar (we
schrijven 1958). Er waren
vrouwen die de naam van to
veres hadden. Mijn zuster
ging eens mee één mee. Als
ze thuis kwam had ze precies
ne schrik opgedaan, 's Nachts
werd ze omhoog gesmeten in
haar bed. Daar was 't kwaad
aan. Mijn moeder ded beroep
op ne pater Augustijn uit
Gent. We woonden in een
klein huizeken. Van achter
was er nen konijnenstal aan.
Als hij in huis gedaan had, zei
die pater dat hij in die stal ook
moest zijn. Als hij binnen
kwam lagen onze konijnen
dood. Dat was toverij. Ja, en
als hij aan de grens van Mes-
pelare kwam, geraakte hij
eerst nie over. Hij heeft daar
gelezen dat 't zweet hem af
liep. (Cammerman Fr. Mespe-
lare 72j.)
Gevaarlijke vrouwtjes wa
ren het wel
Ik was nog ne kleinen jon
gen van rond de tien jaar. Bij
ons thuis woonde tante Mie,
een manke mee krukken. De
mensen geloven dat nu niet
meer, maar wat ik ga vertellen
is echt gebeurd. Ze ging naar
Lee Ommegang, maar in de
winter, zelle. Ze kwam ginder
aan de Grote Kapelle. Op de
trap zat er een grote madam
in het zwart. Als ons Mie daar
kwam, stond de die op en ze
kwam aan (raakte aan ons
Mie hare mantel. Ons Mie
kost (kon) bijkanst (bijna)
niemeer (niet meer) voort. Ze
sukkelde toch nog tot bij ons
thuis, 't Was precies hoe dat
er lood in haar benen hing. En
de die had geen woord ge
sproken, zelle Tante Mie
moest direkt naar bed, maar
rond den twaalven werd zij
wakker, en zweten dat zij
deedZe wilde opstaan, maar
daar was geen schijn van ,m
Roepen kon zij niet. Mijn val J?!
der hoorde mee ne keer ala
een lawijt in de stallen en hi eei
sprong uit zijn bedde en hj vai
liep naar de koestal. En ge© |e«l
één koe stond er nog gebon 1.
den en 's mijrgens (morgen^ 2.
was ons melk helemaal weg B-
geen vingerhoed hadden we 3/C
niemeer. En alle nachten oir gia
twaalf uur was dat hetzelfd :J61
spel en geen ons melk nie me
meer. Dan zijn we mee om 35c
negenen naar Lee gewees Lie
den Ommegang doen en al 331
we aan de Grote KapeH scl>
kwamen, kon ons Mie nie
meer voort en daar hebbe j
we gelezen. We zeiden dl pi|>;
tegen niemand als tegen (be 27.
halve tegen) ons nonne, ee265
begijn van Gent. Dan zijn W Vyl
naar de Witte Heren gewee(32.
en als mijn vader thuis kwaf lfl6
was dat gedaan. En dat ha!
toch wel een maand geduurt J:
Dat moet toch een kwaat(|®n
heks geweest zijn. (Boelad
G. Erpe, 83 j.) |mci
Nadruk verboden. jD<-
Overname, ook godee^!!^'-1
verboden.
(c) P.J. Henderickx.
in
|Mai
Jrm
Volgende week Betoverd}
dieren en eetwaren, ove n
vloed aan eten, rondwandel,,'.',',
lende appelen en ande^,,.,
meesterlijke truuks.
2"
■dei