mnrnrnm
--
14 - 13-1-1978 - De Voorpost
VISITEKAARTJE:
VERBESTEL Albert, Jan
geboren te Aalst op 15 januari 1916
gehuwd met Marcoen Elisa (van de Hoge Vesten)
beroep: schilder, ajuinboer en caoutchouken.
V.P.: Kan je me zeggen waar
je naam van «Ajuinboer»
vandaan komt?
Bert: Wel, ik ga je direkt zeg
gen, ik ben zo gekend van in
den beginne en dan vooral door
mee te doen aan de eerste
Prinsenverkiezing die hier in
Aalst doorging ik geloof dat
het in 1954 was waar ik als
kandidate nnaam de naam van
Ajuinboer gekozen had. Het is
op initiatief van wijlen Pierre De
Winter, «Wintjerken», geweest
dat ik me daarvoor kandidaat
heb gesteld. «Bert, zei die te
gen mij, gij gaat u daar kandi
daat stellen hé, daarmee kun
nen we van start gaan.» Ge
moet weten dat ik daar jaren
gewerkt heb, bij Wintjerken, 's
zondags en zo, na mijn nor
male werkuren, want in de
week werkte ik in Brussel. In
1954 ging feitelijk de eerste
verkiezing door van de Karna-
valprins, wantin 1953 was er al
een Prins, Robert Renoncourt.
maar die was niet verkozen
maar wel door het Feestkomi-
teit aangesteld. En zo komt het
dat ik me als Ajuinboer heb
voorgesteld als Prins. Maar
dan is de avond vóór de verkie
zing Fransky er nog bijgeko
men omzijn kandidatuur te stel
len. Die kreeg zelfs al 's mor
gens gelukwenstelegrammen,
terwijl de verkiezing 's avonds
nog moest doorgaan. Maar ja,
ik was dan ook geen politieker
en ik moest op geen politieke
duw rekenen. In elk geval was
ik de tweede in de uitslag.
Schepen Comelis kwam
daarna bij mij en wenste me
proficiat. «Luister Bert Jongen,
zei hij. toekomend jaar mogen
er honderd kandidaten zijn,
maar gij wordt dan zonder fout
Prins Karnaval!» - «Merci me
neer de schepen, heb ik hem
geantwoord, maar aan derge
lijke dingen doe ik niet meer
mee. Ik ben nu de Ajuinboer en
ik blijf de Ajuinboer.»
En zo komt het dat ik nu al 31
jaar ajuinboer ben. We krijgen
elk jaar een nieuwe Prins, we
krijgen elk jaar een nieuwe
blcemenfee, maar tot op dit
ogenblik is er maar één Ajuin-
beer! En tot op heden is er nog
niemand opgestaan om me dat
na te doen.
In feite was ik al veel vroeger
gestart. Bij de eerste Karnaval-
stoet na de oorlog had Wintjer
ken me gevraagd of ik bereid
was de programmaboekjes te
verkopen. En we waren zo on
geveer met een achttal man
nen, met een stootkarretje en
wij verkochten die boekjes tij
dens de stoet. We deden dit vol
ledig gratis Natuurlijk kregen
we hier of daar een pint of een
pistolet. Het tweede jaar deden
we dat opnieuw en dan kregen
we per boekje dat we verkoch
ten 50 centiem. Dit allemaal ten
voordele van «Erkentelijkheid»,
je weet nog wel, die instelling
van Madame Pietsieren Staaf-
ken De Stobbeleir. Zo hebben
we dat nog een paar jaren uit
gehouden tot op het ogenblik
dat ze de verkoop van die boek
jes in handen gegeven hebben
van een maatschappij. Ook
hiervoor hebben we nog de
verkoop gedaan en dan kregen
we er zelfs een frank per boekje
voor. Maar ik kan u verzekeren
dat het niet te onderschatten
was, die verkoop. Op één mor
gen was je al zo hees als een
blad schuurpapier. Uw stem
waart ge kwijt. En als ge dan
met veel moeite aan een vijf
honderd frank geraakt waart,
mocht ge rekenen dat ge er on
derweg al meer dan de helft
van verleerd had Maar ja. ge
moet er rekening mee houden
dat we dat feitelijk deden voor
ons eigen plezier. Zo konden
we ons op één Karnaval vijf of
zes keren opnieuw gaan ver
kleden. Maar ik mocht me ver
kleden hoe ik wou, iedereen
herkende me toch direkt, aan
mijn grote muil. Ddaarbij, ik kon
mijn stem niet veranderen...
Maar stillekesaan begon ik te
beseffen dat wij feitelijk werk
ten voor 't profijt van anderen
en ik besloot kleine ajuintjes te
maken en die te verkopen ten
voordele van de vier maat
schappijen die hier bij mij ge
vestigd zijn: ik heb hier een
reisklub, een belottersklub, een
spaarmaatschappij en onze
kermisklub. Die hebben echt
sprekende namen: Hoe langer
hoe beter», «Nooit genoeg»,
«Altijd Dorst» en 't Caoutchou
ken». Vindt ge ook niet dat
zulks goed bij mekaar past?
Toen ik daarmee allemaal be
gon, viel dat in geen goede
aarde bij mijn vrouw. «Wat wilt
ge u dat allemaal over uwe kop
trekken, zei ze. En als het nu ne
keer slecht weer is? En ge
steekt er uw geld in en als het
dan niet marcheert...» Maar
het marcheerde wel, integen
deel, het ging van jaar tot jaar
beter en ik moest hoe langer
hoe meer ajuintjes beginnen
maken. En ik ben heel tevreden
dat het zo is, ik kan daardoor
elk jaar aan mijn vier clubs een
rond sommetje afdragen. Een
kadootje van de «Ajuinboer»!
V.P.: Men spreekt soms van 't
Caoutchoucken van de
Hoge Vesten. Hoelang woon
je hier dan al?
Bert: Wel, hoelang? Op ze
sentwintig februari houdt mijn
vrouw hier dertig jaar kafé. En
waar de naam van het kafé
vandaan komt, 't Caoutchou
ken, dat slaat terug op de vroe
gere caoutchoucfabriek, hier
naast, Sacic.
V.P.: En hoelang denk je dat
nog zo uit te houden?
Bert: Wat kafé houden of
ajuinboer spelen?
V.P.: Allebei
Bert: Café houden dat denkt
ons Lisken nog zo een paar ja
ren uit te houden. Dan gaat ze
op pensioen. Maar dat bete
kent nu niet dat ik dan moet
ophouden met de rol van Ajuin
boer te spelen. Zolang ikzelf
nog meekan, als mijn voeten
nog meewillen en mijn stem
houdt het zolang uit, zal ik ze
ker ajuinboer blijven.
Lisken: Die tetter zal zeker wel
altijd blijven gaan...
V.P.: Vanwaar komt nu feite
lijk die geestdrift voor Kar
naval?
Bert: Wel, ik denk dat ge daar
mee geboren wordt, gelijk alle
rasechte Aalstenaars. Ik ben
geboren in de Korte Sint Joris-
straat, in Aalst noemde men dat
het Kiekenstraatje. Dat is nu al
lemaal afgebroken, dat was
naast de vroegere stads
schouwburg op de Hopmarkt.
We waren thuis met negen kin
deren. Mijn vader was schrijn
werker en mijn moeder hield
kafé. En daar heb ik van kinds
been al die verkleden, die «zot
ten» gezien en ja, zo wordt ge
daar in opgenomen.
Lisken: Over die Karnaval?
Luister even wat ik met hem
nog heb meegemaakt. Hij had
Karnaval gevierd en een grote
kou opgedaan. Nu werd hij op
zijn werk regelmatig onder
zocht en hij moest direkt 't hos
pitaal binnen. Echt zwaar ziek.
Ik kom hem bezoeken en de
zusterzegt tegen mij: «niet ver
schieten hé madam, zegt ze, 't
is met uw man maar zus en zo.
Hij heeft vanmorgen een lever-
punktie gekregen en hij mag
zich nog altijd niet bewegen.»
Ge kunt gaan denken. Ik ga
bij hem en direkt zegt hij:
«jaanwatte zeg, nu hebben ze
mij liggen! Als ik hier uit geraak
gaan we er toch eens het onze
van nemen, maar gelijk ik hier
nu lig...» Er komt daar een
slimme binnen: «Wel Bert jong,
wat hebben ze nu met u ge
daan? Nog een geluk dat Kar
naval voorbij is. En kijk eens
hier...» En die slimme haalt
daar een serie foto's boven en
op één - twee - drie zit hij recht,
die fijne daar, die zich niet kon
verleggen. En maar tateren
over die Karnaval. En ik zat er
op te kijken lijk een luis op ne
kam...
Bert: Ja, en wat is het nu ge
weest met Karnaval? Ik zat
rond Nieuwjaar met een zware
ontsteking in het hoofd. De dok
ter had me al gezegd dat ik er
niet moest op rekenen om kar
naval te vieren. Minstens drie
maand moest ik me koest hou
den. Anders riskeerde ik zelfs
er mijn oog bij te verliezen.
Maar toch, terwijl ik hier nood-
gewengen binnenzat, maakte
ik ondertussen toch maar altijd
ajuintjes. En met Karnaval was
ik van 's morgens al naar de
Markt! Na een paar uur kon ik
het echter niet meer harden,
naar huis wat aspirientjes slik
ken en een paar uurtjes op de
zetel. Maar toch weer terug
naar de Markt! Dat kunnen ze
me niet wisselen!
Zo lag ik eens énkele dagen
voor Karnaval met een zware
griep. Ik vroeg aan mijn huis
dokter of ik me toch mocht ver
kleden. «Luister Bert, zei die,
ge moogt u verkleden, maar u
goed warm induffelen en geen
koud bier drinken!» Ik heb
me warm gekleed, ik ben naar
de Markt getrokken met mijn
ajuintjes. Ik heb me op die Kar
naval zekers zes, zeven keren
goed bedronken...en mijn griep
was weg!
V.P.: En die Hogevesten-
kermis hier, in hoeverre zit jij
daar voor iets tussen?
Bert: Kijk dat zit zo. Na de oor
log waren er in Aalst, in elke
wijk, bevrijdingskermissen. Er
waren er geloof ik wel zesen
veertig. En ook op de Hogeves-
ten wilden ze daar niet bij ten
achter blijven. Ik woonde op dat
ogenblik in de Ijzerenwegstraat
en daar is men mij komen vra
gen of ik hier die bevrijdings-
kermis wou inrichten en presi
dent worden. «Jamaar jon
gens, zei ik, opgepast hé, uw
vroegere voorzitter, Jan Gits,
leeft nog. Die mogen we toch
niet voorbijlopen!» Maar die
voelde er niet veel meer voor
en zo heb ik me dan toch maar
voor de kar gespannen. Drie
jaar later ben ik dan hier in 't
Caoutchouken gekomen. Van
in 1946 was ik dus voorzitter en
nuin 1977 ben ik dat nog altijd.
Richard Amant was mijn sekre-
taris en hij is het nu ook nog
altijd. Wij beiden zijn nog altijd
van het oude bestuur en de za
ken gaan van langsom beter.
Vroeger kostte die kermis.drie-
duizend frank, nu kost ons dat
zestigduizend frankGe moet
rekenen dat alles moet betaald
worden: de muzikanten, de ge
luidsinstallatie, de pellepatat-
ten met haring en kop...
Dat is hier traditie. Alleen de
bloemenstoet, die is er niet
meer, daar krijgt ge geen volk
meer voor. Maar al die volks
spelen, die bougiekeskoers, de
uitstap met ouden van dagen of
in oude klederdracht, dat blijft
allemaal bestaan. Juist gelijk
vroeger, dat is folklore! En over
die folklore wordt altijd gedisku-
teerd. De folklore dit en de fol
klore dat, dat moet gesteund
worden, gelijk de Falluintjes en
zo... Akkoord, dat moet ge
steund worden Maar aan de
meest merkwaardige kermis
van gans de stad Aalst wordt
niet veel aandacht besteed. Al
leen dit jaar hebben we nu van
de stad tweeduizend frank
steun gekregen. Maar daar
moet ik nog naar wachten tot
veertien dagen voor Karnaval.
Zo kan ik het hen niet meer
doorsteken he... In afwachting
mogen wij dat allemaal zelf
voorschieten!
V.P.: Nu over iets gans an
ders: hoe sta je tegenover de
politiek?
Bert: Politiek? Daar trek ik me
nu eens niemendal van aan.
Noch politiek, noch voetbal.
Een koers, daar zal ik nog eens
gaan naar kijken. Ik ben in het
sindikaat, maar ge hebt iets
nodig en ze kennen u niet. Van
politiek trek ik me niks aan,
maaralle politieke partijen mo
gen altijd op mij beroep doen.
Als er ergens een feest is en ze
vragen mij, dan zal ik in de mate
van het mogelijke mijn steentje
bijdragen. Natuurlijk in de mate
van 't mogelijke, want ik heb
dan toch nog altijd het kafé hier,
mijn vier maatschappijen
en...mijn vrouw. Want met mijn
vrouw moet ik goed staan. Ik
durf zeggen dat geen enkele
karnavalist een vrouw heeft ge
lijk de mijne. Een vrouw uit de
duizend! Binst ze reklameert en
chikaneert, is ze toch al bezig
mijn kostuum klaar te maken.
Dat kostuum moet altijd tiptip in
orde zijn, proper en klaar tot in
de puntjes. Vooraleer ik er mag
mee buiten gaan moet ik me
eerst van onder tot boven laten
keuren en altijd is er hier of daar
nog iets te schikken of vast te
maken en eerst als alles in orde
is, mag ik buiten. «Kijk, hij is
weeral weg» zegt ze dan. Maar
kom, iedereen mag steeds op
mij beroep doen. Het ij voor
politieke feesten of voor ouden
van dagen of voor de gehandi-
kapten. altijd ben ik bereid gra
tis mee te werken. Integendeel,
ik zal nog iets meedragen om af
te loten, de opbrengst is dan
ten voordele van hun kas. Ik
ben nu in pre-pensioen, ik heb
tijd;iedereen mag op mij beroep
doen!
V.P.: Wat vind jij van de fusie
waardoor al die deelgemeen
ten nu deel uitmaken van
«Groot-Aalst»?
Bert: Ja, doordat ik me niet zo
met politiek bezig hou, kan ik
daar niet veel over zeggen.
Maar wat ik wel weet is dat ik ai
een drietal keren buiten de stad
uitgenodigd ben als er iets te
doen was. Gelijk in Baarde-
gem, met hun feestelijkheden
en te Erembodegem op de
Heuvel. En ik ben daar altijd
goed onthaald alsof ik van hun
gemeente was. «Ah, de Ajuin
boer!», zeggen ze nu overal. Er
is daar volgens mij maar één
groot nadeel aan: als ge vroe
ger naar den buiten ging kondt
ge zeggen: ah boerkes! Maar
als ge dat nu zegt affronteert ge
uzelf! Maar ik heb hen overal al
gezegd dat ze deze winter al
lemaal moeten naar Aalst ko
men om avondlessen te vol
gen: hoe ze moeten Aalsters
spreken en hoe ze moeten
Karnaval vieren... Wat er ech
ter spijtig is aan die zaken dat is
dat ze me altijd zo laat verwitti
gen. Zo nog een tijdje geleden
komt Kamiel (Sergant) hier bij
mij binnen. «Beir, zegt hij, haast
u, we moeten naar Hofstade.
Daar is iets te doen voor de ge-
handikapten.» Ik mijn ajuin
boerenkostuum aangespeeld
en mee naar Hofstade. Ik dacht
dat er daar ergens in een of
andere zaal iets moest opge
voerd worden, een paar mop
pen vertellen of zo ..Maar ja 't
was nog wat anders!
Tweehonderd
vijftig gehandikapten zaten
gereed om met Kamiel en de
Prins en de Bloemenfee en mij
zelf, een omhaling te doen over
gans Hofstade. En koud dat 't
was! Negen kilometer te voet,
soms langs wegen die pas op
gebroken waren en zo proper
dat onze Bloemenfee soms
haar rokken moest ophef
fen...tot boven de knie... Maar
kom, als 't dan voorbij is zijt ge
toch kontent, als ge al die kin-
de rgezichtekes ziet, dan hebt
ge daar zelf plezier in!
V.P.: Moest je nu voorzitter
zijn van het Feestkomité, wat
zou je eerst doen?
Bert: Jongen, nu stelt ge me
daar een vraag! Zie, ik heb
vroeger ai de kans gekregen
om in 't Feestkomiteit te komen,
maar dat zou ik juist niet wil
len...
V.P.: Ja, maar dan moet je in
de politiek gaan...
Bert: Nee, zelfs buiten de poli
tiek om, ik zou niet willen in dat
komiteit zitten want dan zijt ge
gebonden! Ge moet dat en ge
moo.gt dat niet. Nu kan ik doen
en laten wat ik wil. Ik ben een
vrije vogel en met Karnaval doe
ik juist wat ik verkies.
V.P.: Ja, maar moesten ze joi
nu voorzitter maken, wat zoi
je dan doen?
Bert: Ik denk dat het niet bete
kan gedaan worden dan het ni
gebeurt met Frans Wauters
aan kop. Die man heeft eer
grote verantwoordelijkheid er
wij weten allemaal dat ge oni
mogelijk voor iedereen goec
kunt doen. Maar hij trekt he
zich erg ter harte en hij voet
werkelijk iets voor Karnaval. Gé
moet weten dat hijzelf en Sk
mon D'Hondt en Gaston Var
den Hauwe vroeger nog als
groep deelgenomen hebber
aan elke karnavalstoet. Hi
leefde werkelijk met ons meel
En dat waren wel de enigen varl
't feestkomiteit die zich ook ver]
kleedden... Al de anderen lie
pen zich tentoon te stellen in dt
stoet, zelfs diegenen die ge an
ders op een heel jaar niet zag
Als ze Frans volgen, denk ik da'
alles opperbest zal verlopen.
V.P.: Nu een heel andere
vraag: waar ben je naai
school geweest en wat is uit
eindelijk je beroep gewor
den?
Bert: Ik ben naar de Katschooi
geweest en ik moet bekenner
dat ik nooit een vooruitloper
geweest ben. Maar ik was toch
Albert Verbestel, ajuinboer met zijn honderd foto's en artikels SJ
De ajuinboer stond er lachend bij (EL)