KURAS, ZOON VAN DE KOP VAN KABBERS 12 - 15-9-1978 - De Voorpost vader, trekt het net bij. (dbi - echte kurassiers kwam men kiezen onder de Marickerkse Scheldevissers. heeft ene heer Cornelissen ooit gezegd. Een zeeman weent bittere tranen als hij denkt aan wat hij in dat harde leven meegemaakt heeft. Geef toe. beste lezer, het kon best de korte inhoud zijn van het zoveelste gouden 45- toertje van ons aller Zangeres zonder Naam, Eddy Chérie- Wally of enig ander zingend wonder dat kweelt in de trend die door Johnny Hoes jaren geleden als verkoopklaar bevonden werd. En toch was het geen goedkope smartlap, maar de keiharde waarheid. Kuras kan er niet van over. «'t Was gedoemme nen honnestiel. 't Hei mij volledig ge kraakt» zegt hij. ledereen weet dat het leven van vroegere Mariekerkenaars niet van een leien dakje liep. Mits een beetje verbeelding kon je dat zo al vermoeden. Volgens Kuras was het allemaal nog een stuk erger. En hij heeft het allemaal aan den lijve onder vonden. Bijna veertig jaarlang. Kuras vertelt er ons alles over. 'Jan Rochtus? Paling was toen een erg dure vis Vooral onder de oorlog dan. Toen kostte die ook al on geveer honderd frank per kilo gram. Paling moest je vangen met een speciale korf. Als aas gebruikte je best garnaal, steurkrab of opengestoken mosselen. Die werden dan in een rieten korf gestopt en daar kwam de paling op af. Per week kon je dus een in komstentotaal van ongeveer duizend frank per man ver wachten. Want papa Kuras was er ook nog. samen met de Het was immers vrijdagavond of zelfs zaterdagmorgen eer men terug aan wal was. Wat deden we mee? Een grote kom rijstpap, een stukpaardenvlees en een mootje spek, een kom stoofvlees ook. En brood voor en hele week. Het brood was soms zo oud dat het lijmde Vooral in de zomermaanden was gederf immers aan de orde van de dag. Vis kon je makkelijk op het menu zetten. Die had je immers maar uit het water te scheppen. Vooral pinnekes (kleine spie- En dan was het wel wat war mer. Welterusten, maar oppassen Slapen en opstaan werd be paald door het tij. Soms visten we tot half twaalf 's nachts. Dan kropen we het bed in. Bed, nou- ja. De boot was overdekt met een plicht. Daarop zat een luik en dat was dan meteen ook de slaapplaats voor ons gedrieën. Slapen was toen vrij gevaarlijk, want je kon je enkel verroeren op het gevaar af dat het hele Vraag in Mariekerke niet naar Jan Rochtus. Je mag er dan nog bijvertellen dat hij aan de kost kwam met het vissen in de Schelde, niemand zal hem kennen Kuras kent echter ie dereen. En nochtans zijn beide namen synoniem voor de wat grijzende zeventiger. Maar Ma riekerke is nou eenmaal een dorp van bijnamen. Vroeger toch. En dus werd Janneke Rochtus kortweg Kuras ge noemd. Want zijn peter heette ook al zo. En toen was een naam nog even goed erfbaar als de broek van vader. Over vaders gesproken. Papa Roch tus noemde men de Kop Van wege de iet of wat imposante afmetingen van zijn hoofd na tuurlijk. De kop van de kabbers eigenlijk. Want de kabbers was dan weer de verzamelnaam voor al wat vroeger al aan Rochtusstruik hing. En de kab- bersfamilie waren allemaal Scheldevissers. Heel hun god ganse leven lang. Samen met Tones mannen, Tezzes Lip pen' mannen, Jeannettes mannen, den Bolles mannen en nog zovele anderen meer probeerden zij hun dagelijkse boterham te verdienen met het vangen van vis die toen nog zwom in propere wateren. Zali ger gedachtenis. Waarvan kwam die naam (Ku ras) nu eigenlijk? Kurassiers waren (Nederlandse) soldaten. Cavaleristen meer bepaald. Maar of Jan Rochtus nu inder daad afstamt van een militaire familie, dat weet hij zelf niet zo best. Doet er eigenlijk ook niet toe, want Jan is in de eerste plaats visser. In hart, nieren en alle andere ingewanden die een menselijk lijf rijk is. Na de schoolbank, de visserssloep Als klein manneke ging Jan neke Rochtus natuurlijk naar school. De gemeentelijke jon gensschool meer bepaald. Meester Suyckens stak toen zijn Latijn in de mannen om hen de basisprincipes van reken en moedertaalkunde bij te brengen. Meester De Pillecyn versleet er ook een boel krijt en dan was er nog een uffraa. De naam van het lieve kind dat helemaal niet rood zou gewor den zijn als je haar met «me vrouw» had aangepsroken («zij was de vrouw van Sander Schilders» zegt Kuras) weet Jan niet zo best. Het onderwijs was toen blijkbaar wel de re medie om zich eeuwig jonge ling te voelen. En ook dat is be langrijk. Maar ook in Kurastijd was het vaak vakantie. En dan mocht klein Janneke met vader mee. De vissersboot in en recht naar achter Antwerpen. Een jacht op paling, bot, spiering, steurkrab, garnaal en al de andere viskes die het ongeluk hadden in de netten van de Kop van de Kab bers verzeild te raken. ringskes) waren bijzonder lek ker. Als je dan kon soldaat ma ken, het liefst dan nog met wat steurkrab erbij, dan was het een zondagsmaaltijd. Paling was natuurlijk het smakelijkst maar ook van bot kreeg je het water in de mond. «Nu trekt die op niks meer, maar toendertijd was die wel enkele centimeter dik» zegt Kuras. «Die vis had toen ook nog veel eten. Van die kleine rode pierrekes, dat at dien bot graag.» Koffie deed men ook van thuis mee. Aan boord werd die dan opgeschonken. Maar ook dat was een hele belevenis. Eerst moest je een kookpot maken. Je deed een kom vol zand, met een beetje hout en een aantal briketten erboven. Eens dat nog wat opgevuld, was je pot klaar en dan kon je beginnen stoken. Gemalen koffie had je bij van thuis. Als het water kookte, werden er zomaar twee lepels koffie inge gooid. Een filterke kende men toen nog niet. Visserskoffie had dat nou eenmaal niet nodig. Je moest je er maar mee content stellen Het was niet veel. Eenvoduig als het leven aan boord. Op het laatst hadden we wel een klein stoofken. Een duvelke heette dat. We spanden er een zeiltje over. ding omver sloeg. Het leven aan boord was trou wens schrikachtig. Op een keer zijn we gaan vliegen van de wind. Het gebeurde 's nachts. We lagen op een open plaats. Vader voelde dat we ver van wal dreven. Maar het stormde verschrikkelijk en er was weinig aan te doen. Maken dat je uit je bed bent, een sleeplijn steken, maar ook dat baatte niet. We dreven naar den diepen. We hadden echter een beetje ge luk. Want we zagen een wa- termachien. Er was een killeke rond en dus deden we al wat we konden om de boot daarin te krijgen. Ploddernat waren we. De man van het watermachien ontving ons hartelijk. Wij haal den ons droog ondergoed ter wijl onze kleren droogden bij de stoom van de machines. Een bekke later kwamen er nog drie vissers binnen. Tones mannen. Dg sjampetter van later, zijn vader en de wit ten waren wa veudder ook aangespoeld. Zij meenden eerst naar twaalf sluizen te va ren. Gelukkig deden ze dat niet, want anders was er nu al lang geen sprake meer van. 'k Heb nog ne keer chance ge had. Toen werd ok diir een viske gebeten. Ne piêterman, noemden wij dat. Het was een klein viske met harde stekels op de rug. Ik was bezig vis aan het sorteren en opeens voelde ik dat een naald in mijn hand priemde. Ik kreeg nen arm twee armen dik. Nonkel Pit had het gezien. Hij was ne geboren vis ser, maar enkel mijn vader kon ermee werken want mijn non kel wat potdoof en hij kon ook niet praten. Nonkel Pit sneed het viske open en haalde de gal eruit. Die legde hij op de gestoken plaats. De arm werd op slag een pak dunner. Het euvel was verhol pen. Wat wij deden in vrije momen ten? Een bekke werken, her stellen. Vader kon daarbij zelf palingkorven maken en dus had iedereen zijn bezigheid. Te vroeg getrouwd? Het vele werken op zee kon Ku ras echter niet van de liefde van zijn leven houden. Dat Margue- riteke Pauwels uit café «Ru-, benszaal» was een verdomd knap kind. Kuras trok zijn stoute vissersschoenen aan en ging zijn geluk proberen. Mar guerite zei niet zo onmiddellijk neen. En dus was het vlug ge klonken. Het was 1931 toen het kuraspaar trouwde. Jan bleef vissen In de zomer althans, want in de winter ging hij op de Sint-Amandse Kouterfabriek werken Wat hij daar moest doen? Zakken vullen en schoiie van de wanden van de wagens schieten. Schoiie was een goedje dat op de fabriek tot meel fijngemaald werd. De nieuwe bezigheid ging hem heel goed af. Hij deed het zelfs liever dan vissen. Toch was dat nog altijd zijn broodwinning. Van februari tot oktober, november werden de netten uitgegooid. Maar het ging altijd maar moei lijker. Vader was al oud en non kel Pit was nog ouder. Het werk kwam dan ook meer en meer op de schouders van Kuras benjamin terecht. Op het laatst kwam zelfs al het werk op de schouders van de dertiger te recht. In 1939 werd Jan Rochtus ge mobiliseerd. Enkele maanden later was hij terug thuis (na de capitulatie). Het visserstrio ging terug aan het werk. Dat duurde zo tot ongeveer 1943 In 1945 stierf moeder Rochtus en dan was het helemaal gedaan. Ku ras ging voorgoed naar de f< 9e briek werken. «Zonder enig Zl spijt» zo zegt hij zelf Sc Het labeurwerk van de laatst Ne jaren had zijn hele visserscai An rière in zekere mate vergald. To In het gezin Rochtus verlie r< echter alles prima. Moedf le' Marguerite was inmiddels dri le1, baby's rijker geworden. Frans ke Alfons en Aline, zo heette c kroost. ho Vooral dochterke Alina schiji Al: een knap meisje te zijn g< st€ weest (voor zover ze dat nu ni< meer zou zijn natuurlijk). Z poseerde talrijke keren voor i dan niet zondagsschilders. D samen met het feit dat Alin he ook dikwijls op de gevoelig d|r plaat werd gezet, leverde ha< ,we heel snel de titel «kind van d ho Schelde» op. Ook nu nog is z s er best fier over. Niemand van de kuraskindere zit in de vissersstiel. Sommige ve zijn wel een tijdje in de vi mé verwerkende bedrijven akti ter geweest, maar Alina is n stf huismoeder, en haar bro$ za werkt als kraanman, een dere als Pidpawerknemer. Aa de waterleiding dus. En dat dan ook het enige waterachti ee restantje dat overblijft van c zij, grote Scheldevosser die Kur; av van de Kop van de Kabbers od 0( geweest is. Kuras zit er een beetje stil bi Eigenlijk mutte'k ik mij toe >vo niks beklagen hé, zegt hij. N leven is schoen gewest, or danks het feit dat het som erg zwaar was.» Kuras is ook erg ziek gel weest. Maar met de taai wilskracht van een verbete p Scheldevisser is hij ook dq te boven gekomen. Hij kijkt naar zijn handel «Stoere pollekes hé» zegt hi «As ek terug kwam van vii sen, kost ge d'er een gloe ende kool oep leggen voelde d'er niks af» zegt hi Scheldevissers dragen ir derdaad de littekens van hu keihard beroep voortduren met zich mee. Maar eigenlij kunnen ze ook een beetje te vreden zijn. Allemaal hebbe zij immers het gevoel hun le ven echt gelèefd te hebbei En of men dat over vijftig jas van ons ook zal zeggen, dl durven we sterk betwijfelen 9e reportage Dirk Buikman T Ook Kuras' moeder was aklicf' hij de visserij belrokkcn. /.ij zorgde voor dal de kom rijstpap elke week klaar stond, (dbi Toen Jan Rochtus veertien was, oordeelde vader hem rijp genoeg. Kleine Jan kon mee de boot in. Hij zou de stiel van zijn vader overnemen. De kop vertrok over het algemeen op maan dagmorgen. Voor dag en dauw in de boot. Een sloep van een drie en een halve meter lang en zo'n twee meter breed. Moteur- rekes bestonden toen nog niet. En dus was het roeien gebla zen. Labeurwerk want een tochtje van Mariekerke tot Ant werpen was nou eenmaal geen klein bier. «Er was nog een zware en een lichte kant» beweert mevrouw Rochtus. «Das ni woa, maske1» repliceert Kuras. «Da was allien as we met den toger uitvisten. Den moest er ne man aan wal blijven oem bij te trekken». Het water was toen nog wel erg proper. Vervuiling kende men nog niet. Kuras viste toendertijd te Antwerpen op paling. Naast de zeeboten liefst. Niet altijd zo wonderbaar De wonderbare visvangst is blijkbaar iets wat je enkel in het evengelie kunt meemaken. Ku ras heeft het nooit aan den lijve ondervonden. Soms was er wel eens een goeie vangst. Zoals dte keer toen op spiering gevist werd in de Nete. Spiering kon je vanaf februari vangen. Want de tijd is nou eenmaal erg belang rijk om van een bepaalde vis soort veel of weinig in je netten te krijgen. Spiering had de gewoonte naar omhoog te lopen en daar zijn zaad uit te storten. Vader Kop Rochtus wist dat en hij zat zijn net rond in de Nete, recht te genover het Hertenkasteel, beweert Kuras. En die dag was er nen trok van om en nabij de 300 kg vis. Spie ring, paling, maar vooral bot werd dan ook het meest ge vangen. Bot is een vis die aar dig wat weg heeft van pladijs. Maar de vis heeft een zwarte rug. Of je met vissen schatten kon verdienen? Bijlange ni, zegt Kuras. Hoeveel vis je in je net ten kreeg, hing vooral af van het weer en van de soort vis waarop je aasde. Een dage lijkse vangst van om en nabij de veertig kg kon je als goed aan zien. doofstomme nonkel Pit. En ook ook de onderhoudsbeurt van de boot en netten werd elke week een vierde deel uitgelegd. Duizend frank was toen amper genoeg om te kunnen van le ven, meent mevrouw Rochtus. We hadden drie kinderen. Ook die hadden eten en kleren no dig, maar llee, we trokken ons plan. Een eigenaardige frigo Hoe kon je nou de vis vers hou den? Verliep er niet een ruime tijd tussen het vangen en het verkopen? Geen probleem, zegt Kuras. De vis bleef leven. In de boot was een plaats voor zien waarin we het net overgo ten. «De beul» heete dat. Het was een ruimte die zich in het midden van de boot bevond. Onderaan zaten gaatjes en die lieten het water door. «s Mor gens werd er dan naar Lillo ge varen. Onze vader had daar voor ie mand een paard en een kar ge kocht. Die kerel kwam de vis dan ophalen en bracht hem zelf aan de man. De botige living Eten, slapen, wachten, herstel len het werd allemaal in de boot gedaan. Een andere plaats was er gewoonlijk niet. 's Maandags werd dus de weke lijkse voorraad opgeslagen. Zo zag een visserssloep eruit, (db)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1978 | | pagina 12