De Zwarte Bende
van «Tijger»
Verstuyft 6
DE ANDERE DROOM
A/S
DICHTER VAN BIJ ONS: RUDI DE SMET
■"l. r
Feuilleton
LA MARQUISE
12 - 19-1-1979 - De Voorpost
Door Louis De Lentdecker
Die was niet te vertrouwen: glad gelijk een
paling, sluw en leep gelijk een kwezel, heime
lijk en zalvend gelijk een weggelopen pastoor,
neen. Van Hoe mocht ge niet verder vertrou
wen dan uw neus lang was. HerinnerU Papske.
Geen beter, liever, proper, eerlijker manneke
dan Papske. Hij zou zijn hemd hebben wegge
geven, vooral aan de vrouwen. Hij was het die
Van Hoe bij Verstuyft bracht. Want tevoren
was Van Hoe Niemendal. Akkoord! Tijdens de
oorlog had hij geld verdiend met het smokkelen
van brieven. Fortuinen had hij gevraagd om
brieven van ouders naar 't front te brengen, en
antwoorden van soldaten terug naar 't land te
dragen. Meer dan eens stak hij 't geld op zak en
liet hij de brieven verdwijnen. Zelfs de mizerie
van de mensen exploiteerde hij. Verstuyft
mocht hem niet maar toen zijn broer soldaat
moest worden had hij af en toe hulp nodig.
En Papske bracht Van Hoe, «den boer», «den
doven Mon», zoals ze zegden, degenen die
hem kenden. Van Hoe hoorde zo goed als gij en
ik maar hij gebaarde dikwijls dat hij iets maar
half of helemaal niet verstond. Dat maakte in
druk op simpele zielen die meenden dat hij
nadacht of alles overwoog. Een ongeluksvogel
was Van Hoe. Enkele dagen nadat Papske hem
in de groep bracht werd hij Papske ach
tervolgd door de politie en in de bovenverdie
pingen van een huis gepakt. Om niet in de
gevangenis te komen en nooit de verleiding te
krijgen een kameraad te verklikken sprong
Papske door het raam. Hij dook naar beneden
de kop vooruit. Men vond hem gebroken ver
brijzeld, kapotgekwakt op de straatstenen. Van
Hoe die afspraak met hem had, kon van de
verwarring en de emotie gebruik maken om te
vluchten.
Ik beweer niet dat die Mon iemand van ons
aan de politie verkocht, zei Verstuyft achteraf,
maar ik vergeet niet dat er vodden waren tel
kens Van Hoe zich met iets moeide. Eén keer
heb ik op weg naar een boerderij de raad ge
volgd van Van Hoe en zijn we langs een be
paalde streek gereden. Uitgerekend die dag, op
die weg, zijn we bots in de armen van de
gendarmen gevallen. Gelukkig waren het oude
verstandige gendarmen die ons doorlieten. An
ders was het wéér tot schieten gekomen. Van
Hoe is een gevaar. Sedert hij met mij werkt is er
geen vriendschap, geen vertrouwen meer in de
groep. Het is nu al zo ver gekomen dat we na
een overval mekaar aftasten om na te gaan of de
ene de ander niet heeft bestolen. Stel u dat voor:
mannen lopen éénzelfde risico, vormen één
zelfde groep en moeten nog meest voor malk
ander op hun hoede zijn. Dat bestond niet vóór
Van Hoe bij ons kwam. Van Hoe is de duvel,
het wantrouwen, het bedrog...
Ze hebben mij verteld dat gij van de Zwarte
Bende de grote kracht zijt en dat Van Hoe ervan
het verstand, de geest is, zei Haubertyst.
Verstuyft sprong op Haubertyst toe, greep hem
bij de keel, duwde hem tegen de muur en zie
woedend: «Luister rosten! Ik ben maar éénme-
tervijfenzestig lang en gij haalt minstens een-
metertachtig. Dat maakt mij niet bang. Dat zal
mij niet beletten u twee koppen kleiner te ma
ken als gij in de toekomst nog durft te spreken
gelijk vandaag. Er is géén zwarte bende. Alle
maal uitvindsels van de mensen, van de gen
darmen en van de gazetteschrijvers. Ikheb er
gens gelezen dat wij wachtwoorden zouden
hebben, zoals destijds in 't leger. Allemaal
fantazie en leugens. Bij ons is geen zwarte
bende, bij ons zijn geen bazen. Ik ben ze beu de
bazen, de chefs, de korporaals, de sergeanten,
de adjudanten, de luitenanten, de kapiteins. Ik
ben ze allemaal beu de bazen en de hazen die
teren op ons werk en op ons zweet. Aan 't front
heb ik het jaren meegemaakt dat anderen de
dekoraties en wij de kogels kregen, dat mijn
kameraden en ik, dagen, weken in 't slijk, in 't
vuil, in de modder mochten wroeten en ploete
ren terwijl anderen bij de vrouwen liepen.
Dat is gedaan. Ik wil iedereen proper, of ieder
een in de vuiligheid. Wij zijn allemaal eender.
Ik wil een wereld zonder bazen, een wereld
zonder meesters, een wereld van vrienden. Van
Hoe is mijn baas niet. Niemand is dat. Het
gebeurt dat wanneer wij ergens naar toe trekken
ik aan de anderen zeg hoe ze moeten werken.
Niet omdat ik de chef wil zijn, niet omdat ik mij
wil opdringen maar omdat ik de oorlog mee
maakte en weet wat een revolverschot is. Om
dat ik niet bang ben... ook als de anderen van
schrik in hun broek doen. Van Hoe is de ene
keer te bang om met ons mee te gaan en de
andere keer is hij te bang om thuis te blijven.
Hij heeft schrik van iedereen, zelfs van zich
zelf, omdat hij weet dat hij onbetrouwbaar is.
Hij verandert voortdurend van plannen en van
gedachten omdat hij gedreven wordt door de
angst. Haubertyst, rosten bloddaard, pas op
voor Van Hoe. Die zou mij doden, die zou u
doden, die zou zijn eigen vader en zijn eigen
moeder doden om wat geld. Overal paradeert
hij in een soort officiersuniform, maar hij heeft
nooit het front of nooit een loopgracht gezien.
Hij draagt laarzen, hij heeft voortdurend een
zaklamp en een revolver bij en hij draagt de
mooiste kleren. Hij was nooit de held aan de
Uzer, hij is de koning van het Saeghermans-
straatje in Gent. Daar hangt hij de grote jan uit
bij madame Flore, bij madame Leo, bij «Mie -
den - Buik» en bij andere vrouwen-voor-
iedereen.
Overal vertelt hij dat vrouwen van bewonde-
hij niet eens heeft uitgevoerd. Want als er er
gens iets gebeurt doen wij ons werk en staat hij
op wacht. Bangerikken staan altijd op wacht.
Daar hoeven ze niks te doen. Luister goed,
Haubertyst Van Hoe, het zwijn, de sneukelaar,
de snoeper, de hoerenbok, de wijvenzot, de
kakhibroek waarin alleen een benauwd achter
ste zit, dieVan Hoe bestaat slechts omdat ik het
wil en zolang ik het wil. Hier bij Trifon Klets,
in dit café waar serieuze mensen komen
durft Van Hoe geen voet te zetten. Hij moet
vrede nemen met het Saeghermansstraatje. Dat
is naar zijn dimensie gemaakt. Zonder mij is
Van Hoe niets, kan hij niets, durft hij niets. Zij
die hem volgen en in hem geloven kunnen net
zo goed onmiddellijk naar de gevangenis
gaan..
Ik zei alleen wat anderen vertellen, zuchtte
Haubertyst.
Gij hebt niet te zeggen wat anderen vertel
len, tenzij ik er u om vraag. Haubertyst, een
man gelijk gij, die van zijn ouders hopen goud
en geld meegekregen heeft, en nog armer is dan
een springer gelijk ik, moet in alle omstandig-
u alles anders en deftiger dan len tijde van de bende Van Hoe-Verstuyft
ring voor hem achterover vallen. Maar ik zeg u
omdat ik het weet dat hij tien frank moet
betalen om met Mado de nacht door te brengen,
dat hij veertig fr. gaf voor één kleed aan Mie -
den - Buik. Veertig frank voor een kleed! Hoort
ge dat, meneer Haubertyst. Ge kunt er twee
straten mee kleden! Hij gaat ons allemaal ver
raden. Al die zottigheid en die buitensporige
uitgaven voor vrouwen van niemendal zullen
de politie ter ore komen en ons in moeilijkhe
den brengen. Hij vertelt te veel van de zoge
naamde heldendaden en schurkenstreken die
heden zijn grote mond houden. Gij zijt nieuws
gierig, gij zijt onbetrouwbaar en gij zijt zo bang
als de anderen. De dag dat uw neus ne kapstok
wordt zal ik er aan ophangen wat ik kwijt wil
zijn. Zolang dat niet het geval is doet gij er goed
aan te zwijgen en zo weinig mogelijk vragen te
stellen. Doe wat ik u zeg, Haubertyst, en als ik
u laat weten dat ik u niet wil zien: kruip dan
onder de grond. Ge zult daar veiliger zijn dan
bij Van Hoe.
Haubertyst zweeg. Hij voelde de geweldige
kracht van de kleine lenige man die hem in zijn
greep hield; hij zag de koele blauwe ogen die zo
hard als ijs schenen. En hij was bang.
Hoe minder ik over Van Hoe hoor vertellen
hoe beter, zei Verstuyft. In kaf*
Met Van Hoe gaan we regelrecht de gevangenis avont
in. Kijk Haubertyst: Twee dagen geleden heeft Erevot
een vrouwmens naar een andere geschreven regelm
over een overval die wij dachten te plegen. Die Na dea
tweede vrouw heeft de brief overgemaakt aan
de politie. Maar toch heb ik hier een afschrift.
Lees. «Ge moet zien, schrijft de ene madame
aan de andere, dat gij uw huis bewaakt want er
zit een bende op de loer om bij u binnen te
breken. Uw meid en een publieke vrouw zijn
het daarmee eens. Ik lig ook op de loer om de
bende te pakken. Het zal niet lang meer duren
eer ik ze te pakken krijg. Ik heb gehoord hoe ze
zullen te werk gaan; ze kennen de hele ligging
van uw huis en ze weten van de waarden en het
geld dat gij bezit»Haubertyst, die brief zegt
de waarheid: Van Hoe heeft een overval voor
gesteld en een van de meisjes uit de Saegher-
mansstraat zou ons de sleutel gevang van het
huis waar de inval moest gebeuren. Maar flie
refluiter Van Hoe kon weer niet zwijgen, hij
moest weer pochen met geld en met plannen.
Nu is de boel uitgelekt en weet de politie weer
wat meer van ons. Ik zal die man neerschieten;
anders lapt hij mij hetzelfde...
Men zegt dat Van Hoe alleen de rijken doet I
betalen, dat hij nooit het geld van de armen
rooft.
Van Hoe pakt van iedereen. Van Hoe
pronkt ook daar weer met een gebeuren dat ik
hem heb opgedrongen. We pleegden een over
val in Lovendegem waar iemand als, geloof ik,
een Devriese, werd neergeschoten. Het moest -
wel: de man maakte van zijn oren en zou de jugusi
hele buurt hebben wakker geroepen. We heb- fark. i
ben daar veel geld meegenomen. Ook Van
Hoe. Van Hoe die heeft zelfs het geld genomen peze
van de meid. Voor we weg gingen zat dat kind p Aals
te schreien bij de deur. Ik vroeg wat er was en
ze zei me dat Van Hoe niet alleen het geld van
haar bazen maar ook honderd fr. spaargeld van
haar had meegenomen. Ik heb mijn revolver
getrokken en Van Hoe gedwongen die honderd
fr. dadelijk terug te geven. Ik ben het die de
arme mensen verdedig, niet Van Hoe. Ik weet
wel dat «dove Mon» achter mijn rug vertelt dat raar c
hij de sukkelaars, de knechten en de meiden
spaart en dat hij royaal is met drinkgeld voor
ben en de meisjes van plezier. De waarheid is
dat ik Van Hoe verplichtte het geld aan de
armen terug te geven. Van Hoe zou dat uit zich
zelf nooit hebben gedaan. Haubertyst, het is in
uw belang nauwgezet uit te voeren wat ik u
vraag. Voor uw verkenningstocht naar Sinaai
zorg ik dat gij een-deugdelijke fiets krijgt, een
Prince of Wales...
Waar is die?
Die zal ik straks wel laten stelen en u bezor
gen-
Haubertyst verliet het café van Trifon. Het
scheen hem dat hij volop in een nachtmerrie
stond. Verstuyft grinnikte toen hij hem na
keek...
SVittev
ris va:
Belgis
net de
:n sim
kalst
Rudi De Smet behoort tot de groep van jonge Vlaamse schrijvers die zich sinds enkele jaren manifesteert op
verscheidene poëzie-avonden. Vorig jaar is de huidige groep met centrum Aalst met een grootser
projekt gestart Dit bestaat uit bet maken van een toemee doorheen Nederlandstalig België onder de titel:
«Poëzie, Nee dank U». In het kader daarvan ging op 1 december van vorig jaar een animatieavond door in
C.S.V. -'t Fabrieksken. De meest opvallende persoonlijkheid van die avond was al wel Rudi De Smet die,
zoals we op deze bladzijden reeds neerschreven, een totale, poëtische sfeer wist te kreëren, zowel d.m.v.
eigen teksten ais die van anderen. Vandaar dan ook dat we wat dieper op die teksten en op de persoonlijk
heid die achter deze teksten schuilgaat wilden ingaan.
veel belangrijker acht dan de we
reld waarin we leven Ergens een
magische wereld die ik ervaar in
mezelf. Maar tegelijkertijd zal ik
spotten met die voorstelling van
mezelf, zal ik ook dat in twijfel trek
ken en trachten mezelf te relative
ren. Alle dichters worden traditie-
INDIVIDU
De poëzie van Rudi De Smet kan
enerzijds worden gekenmerkt door
een hang naar een sterk en konse-
kwent doorgedreven individua
lisme (neigend soms naar het sub-
jektivisme) zonder daarom in de ij-
delheid van het egocentrisme te
vervallen De schrijver is zich ech
ter terdege bewust van de gevaren
die de integriteit van .het individu
bedreigen: massifikatie, nivelle
ring, kollektiviteit: «in de schemer
van een vreemde stad, beweegt
een lichaam zich in een zee van
blinden», anonimiteit van mensen
die niet meer werkelijk eksisteren
«ik zie, ik zie onmetelijke mensen,
ik zie alleen de benen, ontelbare
benen, onoverzichtelijke benen van
afzichtelijk anonieme mensen».
Ook de reële bedreiging die uitgaat
van de massa die geen vrijheid ver
draagt, ze zelfs vreest, dreigt de
individualiteit te vernietigen: «el
kaar niet durvend aan te raken om
dat er de anderen zijn».
Toch bemerkt de sdnrijver ook de
gevaren die verbonden zijn aan een
té sterk doorgedreven individua
lisme: die van de verstikkende een
zaamheid, die de mogelijkheid tot
elke intersubjektiviteit miskent en
daarvoor vervalt in haar tegendeel:
de alleenzaamheid, de verlaten
heid, de «eenzaamheid, de ga
pende kloof die zich spreidt tussen
elk individu».
De eenzaamheid die als dusdanig
als positief, zelfs als een noodzake
lijkheid wordt ervaren om zich in
vrijheid optimaal te realizeren blijkt
dus een erg ambiguë gegevenheid
(en tegelijkertijd betrachting):
«Eenzaamheid, die mooie ge
sluierde ziekte- als een vrouw:
zacht als de zee, giftig als een
roos».
DE ZEE...
De gevaren die het individu bedrei
gen, zowel deze komende van bui
tenaf (massifikatie) als de innerlijke
(verlatenheid) leiden het individu
binnen in de vrees, soms in de
angst: «De man, hij zit daar alleen,
is bang. Hij wil niet kijken naar de
starende ogen tussen het lover dat
zich op de heuvel verspreidt. Hij wil
niet in een primitieve dwangbuis
met een rits achteraan» en: «Nu
leef ik in een kleine kamer met enge
afmetingen, de afmetingen van de
angst»
De schuld echter die de vrije mens
op zich laadt in zijn hang naar
vrijheid maakt tevens de groots
heid, de schoonheid van het indi
vidu uit: «Het is verschrikkelijk te
moeten schuilen achter schamele
schoonheid Of is het schaamte?,
de schaamte zelf om vrij te willen
zijn wordt tot schoonheidmaar het
is een wrede schoonheid in de
Baudelairiaanse zin van het
woord), een schoonheid die angst
inboezemt: «De angst om bang te
zijn: ik vrees de schoonheid van
een bedelaar, opnieuw bang te
zijn».
Slechts één weg blijft begaanbaar
voor de vrije mens: die van het poë
tische leven, een leven «in de geest
van de zee» om met Marsman te
spreken, waarin individualiteit,
vrijheid en liefde nog mogelijk blij
ken: «Twee mensen liepen op het
strand, stil luisterend naar de zee».
Het is echter een erg moeilijk te
verwerkelijken streefdoel, de an
dere droom van het individu...
Zegt Rudi De Smet: «In de eerste
plaats moet men streven naar een
optimale en konsekwente levens
vorm voor zichzelf. In dat opzicht
is schrijven een goed hulpmiddel
daartoe. Schrijven kan gewoon zijn
mezelf leren ontdekken.door wat ik
schrijf, maar ook via wat de ande
ren denken over wat ik schrijf.
Schrijven blijkt in die zin dan ook
een kommunikatiemiddel.
Een gedicht drukt eigenlijk veel be
ter uit wat ik zou willen zeggen dan
bv. het normale gesprek. Dikwijls
wanneer ik met mensen zit te pra
ten merk ik dat ze me niet altijd
goed begrepen hebben, misschien
omdat ik aanvoel dat ik me op dat
moement niet goed heb uitgedrukt.
Het is dan mogelijk om iets neer te
schrijven en daardoor te zeggen
wat ik eigenlijk te zeggen had».
In enkele van je teksten staat de
dood centraal...
Rudi De Smet, dichter.
Ik heb het gevoel dat de dood wat in
is, en dat daardoor vele jonge men
sen over de dood schrijven. Maar
de mensen die dat tema in hun
schrijven verwerken voelen dikwijls
toch wel aan dat dood en leven in
feite erg dicht bij mekaar liggen,
zelfs verweven zijn met mekaar.
Dat heeft ook wel iets te maken met
een vorm van sensualiteit. De dood
heeft een bepaalde aantrekkings
kracht...
Soms voel ik me totaal uitgebloeid,
verschrikkelijk oud. Langs de an
dere kant heb ik er steeds naar ge
streefd kind te blijven. Dat wil ik
juist trachten te verbinden: die
spontane naïviteit, de eerlijke on
schuld bewaren en daarbij de erva
ring, een zekere levenswijsheid,
die men dan eigenlijk vindt bij ou
dere mensen, tot zich laten komen.
Enerzijds vindt men in je gedich
ten een zekere ernst terug, an
derzijds heb je dan je zoge
naamde «egipprag-gedichten» of
grappige gedichten.
Ik vind dat er veel meer aandacht
zou moeten worden geschonken
aan de relativiteit van alles. Dat je
gewoon moet kunnen lachen met
dingen waar je volledig achter
staat. Zo zou ik bv. gewoon gelo
ven in een bepaalde wereld die ik
getrouw voorgesteld als eenzame
triestige figuren. Ik meen dat men
ook daarmee moet kunnen spot
ten.
Men zou je schrijven naar mijn
mening ergens kunnen omschrij
ven ais poëtisch proza, wat die
term dan verder ook waard moge
zijn. Er nooit aan gedacht een ro
man te schrijven?
Poëtisch proza.Ik vind in de eer-
ste.plaats dat ik geen proza schrijf.
Ik houd er niet van er een naam aan
te geven. Ik wil gewoon schrijven
zonder rekening te houden met be
paalde konventies of opgedrongen
strukturen.
Ik wil ook geen roman schrijven.
Men zegt wel's: de roman is dood.
Persoonlijk vind ik dat niet. Ik meen
dat er nog genoeg plaats is voor
goede romans; maar in die richting
ligt mijn ambitie niet. Ik geloof zelfs
niet dat ik een roman zou kunnen
schrijven. Ik denk dat ik daarvoor
de sterkte mis. Ik schrijf bijvoor
beeld erg snel, wat ik schrijf zijn
a.h.w. momentopnamen. Ik schrijf
zoals anderen zouden schilderen.
Niet echter zoals een schilder die
uren bezig is aan een doek, maar
zoals de impressionisten die ge
woon heel direkt hun beeld vast
leggen. Zo schrijf ik eigenlijk ook:
als iemand die schildert met woor
den. Om een roman te schrijven
moet men de vastberadenheid be
zitten om door te werken tot het
einde. Ik denk niet dat ik ooit het
einde zou zien.
Gaat dat gemakkelijk, een tekst
op papier zetten?
Dat hangt er vanaf. Soms gebeurt
dat erg spontaan, als een automa
tisme bijna. Er leeft iets in me en
dat vloeit a.h.w. doorheen de pen
uit me weg. Dat behoort dan, naar
mijn gevoel, tot het beste dat ik
geschreven heb. Het kan echter
ook zijn dat een bepaald idee in me
leeft dat maanden moet rijpen eer
het op papier komt.
Het kan ook zijn dat ik een zin ont
zettend knap vind, een klankbeeld
waarrond dan alles groeit a.h.w.
Je bent lid van de Aalsterse dich
tersgroep. Wat betekent dat voor
jou?
Het is geen kwestie van verwant
schap. Wel is het zo dat het men
sen zijn die iets proberen met poë
zie. En die geven me een kans om
wat ik wil doen uit te voeren. Niet
enkel om op een podium te staan,
maar ook omdat dit initiatief me de
kans biedt om te publiceren in tijd
schriften bv. Hoewel... niet nood
zakelijk in tijdschriften. Ik zou het
denk ik vervelend vinden de teksten
die ik heb geschreven te zien ver
schijnen in tijdschriften, omdat ze
dan uit hun verband worden ge
rukt. Ik zou die veol liever allemaal
samen publiceren, omdat ze alle
maal samen horen, omdat er een
bepaalde lijn doorloopt. Wanneer
ik in een tijdschrift, een tekst zou
afdrukken, zou die dan ook niet ten
volle uitdrukken wat ik er eigenlijk
mee had bedoeld, omdat ik met eep
bepaald koncept zit dat niet tot ui
ting zou komen.
Aan jonge dichters wordt wellicht
niet genoeg de kans geboden om
te publiceren?
Het is wel zo dat er niet genoeg
aandacht wordt geschonken aan
mensen die met iets nieuws op de
proppen komen. De publikaties
blijven meestal gericht op de tradi
tionele waarden omdat dat ekono-
misch gezien minder risiko's in
houdt. Ik verlang er naar dat er
eindelijk 's iets zou gebeuren zodat
meer jongere mensen in staat zou
den zijn werkelijk iets te presteren,
de mogelijkheid en de kansen zou
den krijgen om iets te doen.
DDT
c'était un rêve d'été
quand j'y portais des fleurs
Hélène
en vandaag is het kerstdag (een rozentuin):
de versplinterde spaanders van het verleden smeulen
gesmoord in het onpersoonlijk toonloze woordenspel,
dat verbleekt in een puinhoop van gevoelens, die
schijnbaar waardeloos geworden zijn; de angst dwingt
ons behoedzaam de bittere schoonheid van geleden
verledens te ontwijken
en ik vraag me af of jij,
(te veel tranen verwijderd)
kijkt naar dezelfde sterren
verloren in een vertwijfeld liedesspel
(oude minnaars badend in een zee van pijn,
in een schijn van weelde,
in een zucht van: Liefste.)
en gisteren nog een kind
en vandaag onveranderd maar reeds hulpbehoevend
spreid ik mijn handen (warm en vochtig)
over de witte lakens,
waarin naamloosheid tevergeefs een zegen was
je schenkt mij een witte lach
(je blauwige-ik weet niet meer-vragen)
en je tast naar de weifelende, weeë
leemte in je hart
en huiverend in ranke satijn vlucht je
in betoverende fata-morgananachten
en jij - liggend op het zand,
nauwelijks hoorbaar de lippen lispelend -
zal vergaan in Wind, Water en Liefde
(een kind verdrinkt in rode anjers)
en dan de lijkwade: zilverblonde Angelo's
in gouden gewaden wenen trillende tranen
in verstikte koraalzangen
en het vuur in mijn hart zal rook worden.
Rudi De Smet