ACHTER
DE SCHERMEN
VAN DE
ARBITRAGE (2)
De ANDERE match
De Voorpost - 11.1.1980 - 29
Door Marcel Van Hauwermeiren
Als je niet weet wat in het spelregelboekje staat, moet
je geen fluitje of arbitersbroekje kopen. Blijf maar
thuis, je slaat blunders en in het slechtste geval krijg
je van woedende fans een paar klappenom de oren.
Wie niet weet dat een «sandwich», het gelijktijdig
aanvallen van een speler door twee tegenstanders,
wordt bestraft met een rechtstreekse vrijschop en in
de zestienmetergebied met een penalty, moet drin
gend zijn theoretische kennis bijwerken. En toch
slaan velen de bal mis als zejüe-vraee-te-beantwoo'r-
den krijgen op een schriftelijke test. Een verdediger,
die een rechtstreekse vrijschop, te trappen buiten zijn
eigen strafschopgebied, voorbij de keeper van zijn
team tegen de touwen knalt zonder dat die doelwach
ter het balletje heeft geraakt, heeft geen own-goal
gescoord. Wél mag de andere ploeg een hoekschop
trappen. Raar maar waar, nietwaar voetbalfan?
Spelregelkennis is de hoeksteen van de arbitrage. Het
reglement toepassen is een ander paar mouwen. Dat
gaat niet van vandaag op morgen. Er zijn altijd
uitzonderingen. Puur talent, noem je dat. Toen ik als
nieuwbakken opleider naar een tienertje moest gaan
kijken dat zijn eerste scheidsrechterstappen op een
terrein zette, ontdekte ik er zo eentje. De jongen was
toen 17 of 18. Bij de kadetten en de scholieren
draaide hij goed mee in het klubje waar hij voetbal
de. Doch hij had zelfkennis genoeg om te weten dat
hij nooit een Pele zou worden en trok naar de kursui
voor kandidaat-scheidsrechters.
Die André Van den Bergh «floot» een van zijn
allereerste matchkes op één van de terreinen van
KAV Dendermonde. Een wedstrijd tussen twee mi-
niemenploegjes. Al zou je als leek kunnen veronder
stellen dat zo'n matchke arbitreren tien keer niks is,
toch mag je het er altijd eens op wagen. Die blonde
krullebol deed het zo uitstekend dat je zou gezegd
hebben dat hij er al een paar jaartjes praktijk had
opzitten. Ik signaleerde die ontdekking onmiddellijk
aan voorzitter Van de Velde. Van den Bergh, die
jaren nadien zijn tenten buiten de provincie opsloeg
en ermee kapte, klom in een mum van tijd naar de
hoogste provinciale afdeling.
Er zijn nog voorbeelden: Freddy Van den Dungen.
Een voormiddagmatch in Baasrode. Twee invallers
teams. De man in het zwart» was een grote sierlijke
atleet. Een modelarbitrage toonde die er: steeds in de
buurt van het spelgebeuren en korrekt de begane
fouten bestraffend. Bovenop ging van die scheids
rechter een grote autoriteit uit. Geen geforceerde
autoriteit: hij had het gewoon. Normaal moest Van
den Dungen nog één klasje hoger vooraleer wedstrij
den van klimmen en dalen, dus matchen voor
fanionteams, te mogen leiden. Ik wilde hem onmid
dellijk «de» kans bieden. Het komitee haakte op mijn
voorstel in. Doch ik moest zelf het praktisch eksa-
men afnemen. Dat gebeurde op het voetbalterrein
van Wilskracht Hofstade. De nieuwkomer sloeg er
zich met brio door. Nadien hebben verscheidenean-
dere begeleiders Van den Dungen zien akteren. Hij
moet ook op mijn kollega's een zeer goeie indruk
hebben nagelaten, want hij klom naar de provinciale
top. Een kans om door te stoten naar hogere
afdelingen kreeg Freddy Van den Dungen slechts in
extremis. .Op het eind van yorig seizoen. Toen puntje
bij paaltje kwam, werd een andere karldtdaat 'aange-
'wezen. Ook een klasman, dat wel. Doch voor de ref
uit Lebbeke was het, gezien zijn leeftijd, de allerlaat
ste kans. Hij bleef dus waar hij was. De Oostvlaamse
klubs zijn daar niet ongelukkig mee, want waar deze
scheidsrechter komt, loopt alles lekker. Waarom
werd de kandidatuur van Van den Dungen nooit
ernstig genomen? Is hij te bescheiden? Heeft hij
onvoldoende zin voor public-relations?Jftas hij niet
DE intellektueel? Misschien was het de kombinatie
van verscheidene oorzaken. Ik vind dat spelers,
klubs en fans zich niet afvragen of een ref al dan niet
dokter, advokaat of ingenieur is: de man in het zwart
moet kunnen arbitreren. Basta. Wat ben je met een
universitair die het goed kan «uitleggen» (en mis
schien nog liefst in de taal van Voltaire) als hij op een
drafje over het terrein sukkelt en het spelgebeuren
slechts op verre afstand volgt? Een ref moet zich snel
kunnen verplaatsen. Niet gedurende een kwartier,
doch anderhalf uur lang. Daarom was het destijds
een gelukkige beslissing de fysische tests op te leggen.
Je moet geen superatleet zijn om daarin te slagen. Je
moet er wél en ernstig voor trainen, anders kom je er
nooit door. Niet iedereen vindt trouwens helpers
(zoals Jan Raas in het jongste wereldkampioen
schap) die je vooruitduwen en naar de meet sleuren.
Als dat zonder hinderlijke getuigen gebeurt en de
verantwoordelijken knijpen de ogen dicht, kraait er
geen haan over. Doch als de televisie er alles over
vertelt, sla je een belabberd figuur.
Stien Van Royen bievoorbeeld, was een man die zijn
dagelijks brood met handenarbeid verdiende. En
toch bereikte de sigarenpaffende Temsenaar de na
tionale top. Als ref was hij een klasman. Dat
volstond toendertijd blijkbaar om er te komen.
Toen Van den Dungen dat «overstapje» van de
«tweede reservennaar «provinciale» maakte, werd
links en rechts gefluisterd: «Die kerel moet nogal een
«piston» hebben. Helemaal niet: waarom moet je
écht talent gedurende maanden en jaren voor de
«grote poort» laten staan? Een goeie moet je zo
spoedig mogelijk de kans bieden.
De jongste jaren is in Oost-Vlaanderen een tendens
ontstaan om de jeugd een ruggesteuntje mee te geven.
Ondermeer langs een over twee seizoenen lopende
speciale kursus. Er gebeurt een selektie op grond van
verschillende criteria. Sommigen falen, de besten
blijven overeind en klimmen zeer snel. Een konkreet
geval is dat van ene Geert Opdecam: de grote klasse.
Als een meteoor schoot hij uit de «massa» weg en is
nu aan zijn proef in «derde» toe. Of Opdecam ooit
een grote wordt? Een pronostiek is onmogelijk te
formuleren. Hij kan het op een bepaalde dag kotsbeu
worden, hij kan over het paard worden getild, een
«dikke nek» kweken en weet ik veel. «To be or not to
be» hangt van een massa onvoorspelbare faktoren
af... Om een scheidsrechter te beoordelen, moet je
zelf al fluitend op de terreinen hebben gelopen. Ik
heb het steeds rot gevonden dat journalisten gal
spuwen naar de ref. Ze hebben in zeer vele gevallen
ervaring genoeg om hem met een zeer goed»,
«goed», «redelijk» of «slecht» te kwoteren. Doch
hem tot aan de grond afbreken, vind ik wat gortig,
omdat ze nooit zelf in het zwart tussen 22 voetballen
de jongens liepen en dus niet kunnen weten hoe
moeilijk «de stiel» is. Waarom een voetbalverslagge
ver niet verplichten een kursus voor kandidaat-
scheidsrechter te volgen en hem nadien een drietal
preminiemenmatchkes laten fluiten vooraleer hem
naar de persbanken te sturen?
Het is een beetje potsierlijk de klubs een scheidsrech
ter te laten kwoteren. In Tweede en Eerste Provincia
le, en vanzelfsprekend ook in Nationale, is er de
verplichting na iedere kompetitiematch een kwotatie-
formulier in te vullen en naar de «bond» te sturen.
De ervaring heeft geleerd dat nogal wat met spek
wordt geschoten in zeer vele gevallen. Het volstaat
dat een scheidsrechter een paar gele kaarten toont om
de kwotering een flinke duw naar beneden te geven.
En dan zeggen we nog niets over een rooie kaart. Je
mag vanzelfsprekend niet veralgemenen: sommige
klubverantwoordelijken trachten objektief te blijven,
doch dat zijn dat de uitzonderingen die de regel
bevestigen. Onlangs praatte ik met een «kwoteerder»
die week na week een «zeer goed» aan de ref met
dienst meegeeft. Waarom hij dat doet: «Och, kom,
als het enigszins door de beugel kan, moet je die
échte amateurs niet pesten. Je moet al brave ziel zijn
om je week na week de huid te laten volschelden...
Ikzelf zou geen scheidsrechter DURVEN worden.»
Als je de klubkwotaties uitpluist, kom je soms tot
verrassende vaststellingen: er zijn klubs die over het
ganse seizoen geen enkele keer een goeie arbiter
hebben «gezien». Als je er een «redelijk» losweekt,
mag je je gelukkig prijzen. Eigenlijk is het nog goed-
dat de ref zelf niet weet hoe hij door examinator
van de klubs wordt beoordeeld. Tenslotte hebben die
klubkwoteringen weinig zin, doch ze afschaffen lijkt
niet zo simpel.
(vervolgt)
Paul De Moor zag Hamme - Dendermonde en nog veel meer
De ene dag is veel leuker dan de andere zou je wel mogen zeggen. Zaterdag en
zondag zijn mijn dagen. En als ik tussen de twee zou moeten kiezen, denk ik de
zondag boven alles te plaatsen. Dit niet alleen omdat ik op een zevende dag ben
geboren, maar vooral omdat het groen door voetbalschoenen wordt geteisterd. De
miest ellendige dag is een voetballoze zondag. Geef mij dan maar liever een
maandagse werkdag dan een onsportieve zandagmiddagrust. Maar deze week
zitten we weer goed. De koning klimt op zijn troon en geeft zijn vele dienaren (die
door het voetbalpaleis rennen) de opdracht de mikrove onder de talrijke, en steeds
aangroeiende supportersscharen te verspreiden. In de meest afgelegen uithoeken
wordt geld bijeengebedeld om ingangskaartjes te kunnen betalen. Iedereen lacht en
is uitermate opgewekt, de fiets wordt uit de stal gehaald en in een feestelijke
stemming gaal het naar de stadions toe. Hier en daar zit een kniesoor met
I gemeende misnoegdheid over die domme sport te zaniken. Mij geen zorg.
Ik plooi mijn 1.80 meter en knip in een lage sportwagen. Inderdaad, mijn
I teergeliefde broer is de bezitter van een spiksplintergoednieuwe stokoude tweede
handssportkar. Dit betekent dat we niet langer de Schellebelse en Wichelse wegen
volstrekt onveilig maken met een schrootvierwielertje dat meer een bluts dan een
I kever is. Niet langer moeten we om de vijf minuten uitstappen om een essentieel
j maar rammelend onderdeel van de auto los te schroeven en weg te gooien. Tegen
een snelheid van 120 kolometer in één uur gaan we er vandoor, Marcel zit reeds te
denken dat ik nooit meer kom. Dat zou best kunnen met zo'n razendsnelle vaart.
Kreunend kruip ik uit het toestel, ik lag nochtans zo heerlijk zacht in die malse
zetels van de voormiddaginspanningen te rekupereren. Marcel zwiept de deur open
voor ik de bel kan wakker schudden.
Binnen is het grote kermis. Een menigte zit dampende koffie te slurpen en taart
tussen de kiezen te stompen. Ik let een beetje op de stroomlijn en weiger mijn
portie. Nee, ook geen koffie. Op de draaitafel ligt een smachtende wals van Johann
Strauss op 33 toeren gek te draaien. Wat een marteling. Niemand nodigt mij uit de
beentjes te spreiden, wellicht denken ze allen te veel aan hun teentjes. Ik kan niet
met zekerheid zeggen of Marcel zijn nieuwjaarsbrief heeft voorgelezen, ik was
beter iets vroeger gekomen. Trouwens ik kan me best voorstellen dat zijn
beschouwingen over het voorbije jaar én zijn stralende beloften voor de toekomst
(bv niet blijven nakaarten over de match, poëzie, grand cru classé en spagettibor-
den) niet au sérieux zijn te nemen. Te laat rukken we op naar het voetbalterrein. Ik
kan de bedenking «Als Marcel van huis weg is, walsen de vrouwen», niet voor mij
alleen houden. Bestraffende blik natuurlijk. Niet beseffend hoe sterk ik wel ben
zwaai ik de deur van de tuutuut hardhandig open. Een daverende knal weergalmt
in de blikken autodoos. «Hola, hola, ga je de ganse inboedel om zeep helpen? Niet
iedereen kan zich benzinezuipende racewagens veroorloven? «Onderweg wordt
het karretje voortdurend aangepord sneller te rijden, maar zondagnamiddagrijders
hinderen ons een behoorlijke, maar snelheidsbeperkende wegcode respekterend in
te halen. De knipperlichten dan maar. Met een boeventronie vermijden we het
justitiepaleis, (waarom noemen ze dat een paleis?, sedert wanneer zijn rechtbanken
dergelijke eretitel waard?) en stevenen naar de Dendermondse Denderbrug die ons
met een rood oog goeiedag knipt. Sorry, we hebben haast, kan je even van kleur
wisselen? Als we aan het terrein van Vigor Hamme belanden, gaan we op zoek
naar een parking. Geen gemakkelijke opdracht, weliswaar. Ik wijs er Marcel op
dat we een eigen ruimte hebben binnen de grensen van het stadion, maar hij gelooft
me natuurlijk niet. Als ik weet dat ik honderd procent gelijk heb (dat komt echter
bijna nooit voor, tenzij ik me vergis) doe ik het zwijgen ertoe en begin over iets
anders. Op een klein half uurtje lopen van het terrein vinden we een een
millimeterplaatsje. Met de nauwkeurigheid van een geprezen landmeter) niet te
verwarren met landloper) WRINGT Marcel zijn vierwieler in de beschikbare
ruimte. Ik vraag me af hoe we er ooit nog uitkomen. Naar het stadion toe. Te voet,
maar tegen een razende snelheid. Als Marcel één grote stap neemt, ben ik al aan het
lopen. Ik heb er een hekel aan om zo verdraaid snel te gaan stappen, dan draaf ik
nog liever, veel liever. We mogen niet meer op het veld.' Wat nu? Marcel is nog vol
goede hoop dat ze de poort voor ons zullen opengooien, maar ik twijfel daar toch
aan. Ten onrechte natuurlijk. Een stoere bonk die de sleutel nog op de juiste plaats
draagt, opent zonder veel omhaal het hekken van de... parking! Recht zegeviert
altijd, is het vandaag niet het is morgen of overmorgen... Als vanzelfsprekend
verlies ik de big chief uit het bebrilde oog. Gelukkig ben ik geen arbiter of ik zou
nogal wat moeten horen. Dat ik lenzen moet dragen of zoiets. Ik struikel naar de
overdekte tribune. Ik bemerk kollega's schrijvers en penneridders en worstel me in
hun richting. Alles volzet, natuurlijk. Ik moet waarschijnlijk niet vertellen dat mijn
chaufeur reeds tussen de ijverige papier- en inktwroeters heeft plaats genomen.
Toch viel ook voor mij een plaatsje uit de regengietende hemel. Een prachtplaats!
Met mijn reuk- en snuifinstrument werd ik zonder enige reden op een dikke witte
paal gedrukt. Het terrein werd in twee ongelijke delen verdeeld en ik moest steeds
van achter de ondersteuningsbalk naar het vertoon kijken. Het leek wel of ik
verstoppertje speelde, dat de voetbalgoden die het veld met veel zwier en zwaai
hadden ingepalmd, me niet mochten opmerken. Ik zou toch geen rondje geven als
ze me zouden ontdekken. Wat denken die wel? Dat ik een fortuin verdien? Ik zie
me al zeggen «Tweeduizend pintjes astublieft», ze beweren nu al dat ik niet goed
wijs ben.
Wat hebben de spelers ons vandaag te bieden? Dendermonde zag ik al eens aan het
werk tegen Denderleeuw, denk ik, maar vraag me nu niet welk Denderleeuw. (Er
zijn daar toch twee ploegen), en won met 5-2. Een pracht van een doeltjeskermis
met een grote receptie gedurende de rust. Op hun paarsblauwe trui dragen ze de
initialen van Groep De Cuyper. Geen klein bier dus.
De Wuitens zag ik ook al winnen dit seizoen, tegen Lebbeke veronderstel ik. De
allerlaatste minuut, de negentigste maal dat zestig maal seconden over de
wijzerplaat het verleden werden ingevaagd, pakte Vigor de twee puntjes. Ik begin al
wat mensen te kennen. Geen spelers alhoewel. Die andere gasten van de krant
hebben een klein notitieboekje waarin ze in onleesbare krullen een verslag van het
gebeuren neerkrabbelen. Ik kan me best voorstellen dat ze éénmaal thuisgekomen
hun eigen kraaiepoten niet meer kunnen ontcijferen. Misschien slaagt hun vrouw er
in wereldvreemde hiërogliefen een zinnige betekenis te geven, maar dat is nu niet
bepaald mijn specialiteit. Het zijn wel sympathieke knullen. Ze wijzen erop dat het
steekspel van vandaag taktisch nauw gezet klopt. Ik kan daar niet veel op zeggen
tenzij dat je met voetbal nooit weet. Ik had moeten zwijgen. De Gentse Volkenaar
pakt onmiddellijk uit met een klad voetbaltaal die voor de leek niet duidelijker is
dan het Hamse voetballatijn. Ik kuch mijn onkunde weg en koncentreer me als
suikerloos vruchtensap op het balgetrap. Plots wordt een echt banaanschot naar het
Dendermondse doel geknald. Ik lach al om zoveel ondeskundigheid, maar tot mijn
grote verbijstering slingert het leder zich in een onmogelijke bocht naar het doel
toe. De keeper werpt eerst zijn handen, het laatst zijn voeten, naar de rechterhoek,
hij kan de bal niet vast genoeg vast houden en Schuddinck duwt zijn voet tegen het
leer.
Ik heb eerlijk gezegd al veel mensen rare bokkensprongen zien maken maar die
van Hamme overtreffen elke mogelijke vergelijking. Het lijkt wel een turnles voor
balletdansers. Ik weet heel goed dat heel wat mensen spierscheuringen en
liesbreuken oplopen als ze aan het juichdansen slaan. Maar dat is normaal. Als je
elke dag achter je bureau gemetseld zit en nooit eens aan sport doet, laat staan
denkt, kan de minste verkeerde beweging de proloog zijn tot een pijnlijke
kwetsuur. Ook de vrouwelijke aanhangsters laten zich niet onbetuigd, ze schrikken
er helemaal niet voor terug hun mannelijke medevoeters van de zitplaatsen te
springen. Vooral dat ijselijk gegil duikelt doorheen mijn hersenpan. Indien men me
nu zou zeggen dat ik de prijs van de beste fans moet toekennen, zou ik weinig
twijfel koesteren. Die van Dendermonde ontgoochelen vandaag een beetje. Ik heb
de indruk dat hun brassband overstek heeft laten gaan. Het is natuurlijk niet
uigesloten dat de drukke nieuwjaarsperiode hen verhindert hun ploeg met een
gezellig deuntje te ondersteunen, alles is mogelijk, maar toch. Voor de rust blijft de
stand ongewijzigd. Ik nodig je uit iets te drinken of te nuttigen in de ontvangstzaal.
We stuwen ons naar binnen waar tal van verantwoordelijken, onverantwoordelij-
ken, fotografen en balpenkauwende zenuwlijders hun voetjes warmen en koffie
slurpen. Wij moeten lang wachten, Marcel heeft al koffie vast, en ik maar zoeken
naar het meisje dat met de neutjesfles haar publiek weer wat hoop geeft. Als ik
bediend word fluister ik zacht, «Je bent een schat!». Ik kon evengoed tegen de
onder foto's bezwijkende muur goedendag hebben gezegd. De volgende keer zal ik
het anders moeten aanpakken. Als eerste van de kollega's kruip ik weer op mijn
plaats. Marcel komt helemaal niet meer oprukken. Dat is verdacht, biezonder
verdacht. Als die maar niet naar huis is gereden. Dan keel ik hem, goed geweten.
Ik ben niet agressief, zelfs vredelievend, maar teveel is teveel. Ik bereken de afstand
tot Wetteren. Nee, te voet is er geen uitweg, liften kan natuurlijk, zou er in Hamme
een trein sporen? Ik zie geen oplossing.
Maar het spel gaat door. Een blauwpaars aangelopen speler vuurt naar het doel
van keeper De Paepe die met een uit de droom gehaalde zweefvlucht de in leder
verpakte lucht uit zijn doel ranselt, in de voeten van een tegenstrever die zonder
verpinken de man aan het scorebordje aan het werk zet. Het plan Spitaels
zegeviert. Die van Hamme kijken alsof een kernkop in het stadion werd gedropt.
Verslagendheid bij de fans, krampachtige verbetenheid bij de groenwitte Wuitens.
Ze starten met de moed van de wanhoop een laatste Hamme-offensief. Hun
nietszeggende blikken dwarrelden in het oorlogsgeweld rond. Loeiers worden te
hoog afgevuurd, het kruit voor het Dendermondse doel had niet de tijd weg te
trekken. Vooral het idiool Schuddinckx speelt de pannen van het dak. Bij tijden
dribbelt hij zelfs de sterren van de hemel. Wie dacht dat het slechts een storm in een
wijwatervat was, had het verkeerd voor. Schuddinckx schoot zich nog een plaats in
het hart van elke Hamfan (heeft niks te maken met een hespensupporter) toen hij
Hofman op het verkeerde been liet dansen en de bal listig in het doel schoof. Wie
zegt nu weer dat Italianen een heetgebakerd volkje zijn? Dat hij eens naar Hamme
gaat! Het was alsof de bevrijding was afgekondigd. Er werd zo lang en zo hard
getoeterd dat horen (dat in elk geval) en zien verging. Drie vrouwen achter mij
konden er helemaal niet om lachen, ach wat keken die sip. Een vierde rechts van
mij, voelt de zenuwen duidelijk in haar keel rondzwierpen. «Arbiterke, fluit toch
af!» ROEPT ZE SMEKEND UIT. Die zou misdchien wel willen maar de
spelregels gebieden de referee de show nog 15 minuten te laten aanslepen. De
spanning is tastbaar. Een jong kereltje naast mij geeft zijn visie over het gebeuren,
ook eentje achter mij spaart zijn mening niet voor andere oren. Jan Wóuters en
andere De Sadeleers kunnen gerust zijn, hun opvolging is gegarandeerd. Nog
enkele minuutjes toe maak nog een goaltje zuchten de lieve dames achter mij. Maar
de ventjes zien het niet meer zitten en de arbiter blaast driemaal na elkaar. Gedaan.
Ik blijf tot de laatste rondhangen. Of toch: er is nog iemand die de klubvlaggen van
hun masten haalt.
Ik hoor kerels van Hamme juichen om hun derby-overwinning, maar in de verste
verte geen Marcel te bespeuren. Misschien wacht hij bij zijn wagen op mij. Ik
wandel enkele kilometers, maar vind geen levend wezen, wél MARCELS
KARRETJE. Ik moet dus nog niet alle hoop opgeven. Terug naar het stadion waar
zelfs geen kat meer rondhummelt. Wie komt daar de kleedkamers uitgeschuifeld?
Jawel, hij. Het is werkelijk ongelooflijk. Een beetje met Schuddinck gaan praten.
Jaja, ik ken dat. Mijn vriendinnetje zegt dat wij twee unieke plakpleisters zijn, dat
wij meer kakelen dan alle vrouwen samen. Ik wil alle schuld op mij nemen, maar
dan moet ze haar woorden zonder boe of ba inslikken. Als ze het NIET doet, hang
ik een verhaaltje op over een expo, die nog komen moet, handgedraaide
spagettiborden, uiensoep, aangelengde tee, een kortverhaal dat ik niet lezen mocht,
een grand cru classé van 1972 die ik nooit proeven zal.
Zo zie je het ook al eens van achter een paal.(pdm)
Werpen? Jawel, maar naar wie in 's hemelsnaam? (pdm)
Hoe eenzaam is de grensrechter, een figurant die
soms de uitslag van een match bepaalt.(pdm)