De ANDERE match
Achter de schermen
van de arbitrage (7)
28 -15^1980 - De Voorpost
H ".TU «taai I
Paul De Moor zag de teleurgang van Denderhoutem
Voor een laatste maal strek ik mijn benen lang uit, iets te ver zelfs voor mijn arme
spierenbundels. Mijn tenen lijken onmogelijk ver. Mijn armen gooi ik achter het
hoofd. Dergelijke beweging wordt met een diepe zucht, die zo uit de kousen
opborrelt, afgerond... Mijn rechterhand haalt iets te ver naar rechts uit, wrijft langs
een bloemenvaas (een duur stuk dat er pas staat) en besluit dan zonder meer het
praalstuk in de vernieling te knokken. Nooit kan ik eens iets doen zonder duizend
ongelukken te veroorzaken. Wat voor de ene mens een koud kunstje is, is voor de
ondergeschikte een karwei waarbij elk detail strikt in de gaten moet worden
gehouden of het loopt verkeerd af. Mensen die me niet willen geloven krijgen er een
klein staaltje pechgeschiedenis bovenop. Ooit was ik met Eddy in de Hoge Venen
op kamp. Om onze dagelijkse voedselvoorziening te kunnen garanderen hadden
we een gasflesje gekocht waarop we een spul konden aanbrengen om er een
pannetje op te plaatsen. In dergelijke momenten ga je beseffen hoe belangrijk het is
met je twee handen iets te kunnen uitvoeren. Na heel wat gesukkel, de vliegen
trachtten ondertussen ons te duur en te klein lapje vlees te verscheuren, pasten de
twee onderdelen in elkaar. Dachten we. Nauwelijks stond het stel in het gras of het
gas koos de vrije lucht. Een uur hebben we daar gezeten terwijl we de twee
onderdelen tegen elkaar drukten in de zoete hoop het gas in de fles te houden. Pal
voor ons zaten twee Nederlandse meisjes soep te eten en aardappeltjes en patatjes te
kauwen. En wij hadden in geen twaalf uur iets gegeten... Alle mogelijke
oplossingen hebben we toen onder ogen gezien, waarbij we uiteraard rekening
hielden met het verliezen van armen en handen bij een ontploffing. Ten einde raad
zijn we het spul in een weide gaan plaatsen en hebben we gewacht tot alle gas uit de
fles was weggespoten. En dan de vuilnisemmer in met de brol. We hebben ons dan
maar beholpen met een dubbele portie friet en bitterballen. Maar enfin, dat is
voorbij. Ik ga eerst de gebroken stukken van die rotvaas bij elkaar bezemen.
Terwijl ik mijn schoenen zoek herinner ik mij de waarschuwende woorden van
Marcel: Zondag moet je omstreeks halftwee voor mijn deur staan of er volgen
moeilijkhedenIk schud mijn broer uit zijn diepe middagslaap, geen sinecure. Je
moet het trouwens erg beheerst en oordeelkundig doen, want hij heeft een hekel aan
kerels die de functie van wekkerklok overnemen. Voor hij echter goed en wel
wakker is, duw ik hem al in de wagen. Tot in de laatste hersencel verwonderd
vraagt hij waarheen we koers zetten vandaag. Onbewogen antwoord ik dat we op
reis gaan naar Denderhoutem. Deze korte zin wordt gevolgd door een ijskoude gil.
«Waarheen?» krijst hij? Lachend stel ik hem gerust; OkeeWichelen is al ver
genoeg». De piloot draait de sleutel om, de wagen schiet als een hoestbui vooruit.
De pas aangebrachte radio braakt lawaai, het is evenwel nog te vroeg om naar de
voetbaluitslagen te luisteren. Die jongens van de BRT zijn wel rap, maar ze moeten
voor de tijd toch de duimen leggen. Met een bruuske rembeweging houden we halt
voor het huis van Marcel. Als een kwikke driemaal-twintiger til ik mezelf uit de
lage wagen, mijn rug knarst in zijn luie voegen. Ik hoef helemaal niet aan te
gongen, ik hoor een zware stap door het vensterglas heen. Er wordt zelfs een liedje
gebromd,waarschijnlijk een eigen compositie zo te horen, want melodieus klinkt
het niet. «Hij» is reeds vertrekkensklaarhoed en soliede wintermantel werden al
uit de kast gehaald. Ik ben blijkbaar geen seconde te vroeg. We lopen van de
voordeur recht naar de achterdeur, ondertussen groet ik de rustende thuisblijvers.
Als we het konijnehok langslopen werp ik er vlug een blik in. Dat beest moet
binnen de kortste keren verorberd worden, maar het kan natuurlijk de bedoeling
zijn dat de ganse bevolking van Wichelen naar de feestdis wordt uitgenodigd. Ik
hou de geïnteresseerden wel op smulpartijhoogte. We worden gehinderd door Bart
in het verlaten van de autodoos. Die knaap zit daar weeral aan zo'n kastje met een
rits knoppen eraan uit te zenden, hij zal zelf nog eens in de ruimte verdwijnen,
geloof me.
De estafette gaat verder, hop naar Denderhoutem toe en het is pas kwart voor twee.
De reden voor dit vroeg vertrek wordt omstandig uit de doeken gedaan; anders
hebben we geen zitje of geen staantje meer, want het stadion zal uitpuilen van het
volk. Langs allerlei kronkelbaantjes zoeken we de weg naar de Dendergemeente.
Ik heb er geen vermoeden van waar dat gehucht op een landkaart moet opgespoord
worden, maar mijn chauffeur is gelukkig een aardrijkskundige, die zich erg
verdienstelijk maakt in de streek rond Dendermonde en Aalst. Dus geen
problemen. Terwijl we losjes naar Aalst toebollen scheren de eerste Hamme
supporters ons al voorbij. De blauwzwarte sjaals krullen zich naar de windvlagen,
de fans kunnen blijkbaar niet snel genoeg naar de match van de waarheid. We
gokken allebei naar de einduitslag, Denderhoutem heeft wellicht meer kans om de
twee punten te pakken want die staan toch het hoogst in de rangschikking, althans
volgens verschillende kranten). Hamme zag ik al het meest aan het werk, laatst kon
ik hen zelfs zien klungelen in Wetteren, maar over het algemeen spelen die kerels
voortreffelijk voetbal. Zelfs een niet-kenner vindt het spel eerder bekoorlijk.
Denderhoutem zag ik, ja waar was dat nu weeral? In eh, Lokeren. Een goeie
ploeg, maar ze staat niet voor niets eerste. Het plein ligt in de diepte. In mijn hele
leven zag ik nog geen mooiere voetbaltempel. In een breed dal ligt een groene
weide omgord door de plastic-daken van tribunes. Het geheel ligt gevat in de lange
grijparmen van zonnestralen. Ik heb de indruk dat het daar beneden zeker dertig
graden Celsius moet zijn. Mijn bloed begint sneller te stromen als ik aan de
nakende lente denk. «Hoera. Leve het voetbal». Ik roep zo luid dat Marcel bijna de
controle over het stuur verliest. We rijden een drasserige weide op om de auto kwijt
te raken. Je zou hem eventueel voor een tweetal uurtjes kunnen laten stelen, maar
dan weet je nooit of de dief de vereiste manieren heeft om het toestel terug af te
leveren binnen die omlijnde tijdslimiet, we sleutelen hem dus maar potdicht.
Voorzichtig glijden we door een diepe modderlaag. Er zit een kanjer van een gat in
mijn schoen. Ik voel de smeurie mijn kous binnenspuiten.
Met toeters en trompetten, met vlaggen en met
wimpels waren ze er: meer dan 4000 zagen de fiere
leider lijden en «sneven». Hei Rodenbach, waarom
was je er niet bij om er een gedicht over te plegen. Je
schreef destijds zo ontroerend over Sneyssens. (pdm)
Achter de hoge muren sturen toeters lawaai in de vlakte, uit alle richtingen stroomt
het voetbalminnend volkje naar de poorten van het stadion. Wij komen uit het
oosten... Net voor de nauwe ingangspoorten perst de menigte zich op een bolletje,
nooit zag ik zoveel volk voor een match uil eerste provinciale. «We zijn hier toch
wel op de goeie plaats?», vraag ik. We trekken allebei onze kaart. De Voorpost
heeft vorige week nogal uitvoerig geschreven over een zaak Verhulst - Denderhou
tem. Stel je voor dat de voorzitter het zo erg op de heupen heeft dat we er niet
inmogen! We zouden hier nogal mooi staan kijken. Met een ruk keert de big-boss
zich naar mij om? Toch nog moeilijkheden? Nee, maar zijn hoed ligt nog in de
wagen in plaats van op zijn hoofd te rusten. Ik neem de sleutels en haast me
langzaam naar de wagen, we zien elkaar nog. Met de hoed in de hand ga ik door
het land van Denderhoutem. Aan de poorten waar het publiek zich nu werkelijk
staat te wurgen is geen Marcel te bespeuren. Waarschijnlijk zit die al in de tribune
van het zonnetje te genieten, denk ik uiterst logisch. Ik druk me tussen de
omstaanders, hier en daar treft een elleboog me in de maag, een paar maal worden
mijn tenen platgedrukt, maar ik kom waar ik wenste te komen. In de overdekte
zittribune is geen Marcel te bekennen. Ik wacht wel, die is waarschijnlijk ergens
aan de klets. Iemand komt me van mijn zitplaats duwen. En hij heeft gelijk: het
nummer van zijn kaartje is precies dat nummer dat onder mij is geschilderd. Een
ander plaatsje dus, maar ook hier moet ik om dezelfde reden plaats ruimen. Straks
zit ik toch nog buiten. «De heer Paul De Moor wordt dringend aan de receptie
gevraagd. De heer Paul De Moor wordt dringend aan de receptie verwacht», klinkt
het door de luidsprekers. Ik schrik eventjes op; «Waar heb ik die naam nog
gehoord? Ah, verdorie, ik ben het. Ja, ik kom, roep ik.» Opnieuw drum ik me
door de dampende menigte, ik ben er niet zeker van dat ik nog ooit aan de overkant
van het terrein kom. Maar ik doe toch de inspanning. Terwijl iemand me net niet
op de grond stampt, stel ik me de vraag wie me zo dringend nodig heeft dat hij me
door de speaker laat aankondigen. Ik kan een lach niet onderdrukken. Bij een
vorige gelegenheid werd de heer Ketels omgeroepen, die was waarschijnlijk zijn
deksel vergeten. Als ik met bijna verscheurde kleren de receptie binnenstruikel zie
ik Marcel uitgeput naast een bulderend-lachende Armand zitten. «Driemaal ben ik
naar de wagen gelopen om te zien waar je zat, driemaal begrijp je?», zucht hij, «Ik
dacht nog dat je met mijn diesel was gevlucht.Wat kon ik daar op antwoorden?
Armand zat zich daar een kriek te lachen; «Jullie vormen me ook een stelletje
apart! Jongens, nog aan toe!»
Voor de derde maal rukken we op naar de zittribune. Ik kan me voorstellen wat
zoal door het hoofd van een sardientje spookt alvorens het definitief in haar blikje
verdwijnt. Mijn tenen en schenen doen nog pijn. Er zijn nog enkele schaarse
plaatsjes vrij. We murwen ons op één plaatsje, vrij smal voor ons twee moet je
weten. Maar ook daar moeten we weg. Armand was slimmer, die had onmiddellijk
bij de kassa een ticket gevraagd toen hij zijn kaart toonde. Wij hadden dat
natuurlijk niet nodig. We verhuizen van het een naar het ander om dan toch geen
hoekje meer te hebben. Net op dat moment, toen het zweet ons in dikke parels van
het aangezicht stroomde, gaf een vriendelijke heer ons twee tickets nummers 189 en
190. Wij heel de tribune door op zoek naar die zitbankjes. Als we aan de meest
linkse hoek staan sturen de plaatselijke bewoners ons naar de andere kant. Mijn
fototoestel en flitsbakje gaan zwaar doorwegen, straks kan ik mijn armen niet meer
bewegen. Uiteindelijk, na veel heen en weer gehots, bereiken we onze verdiende
rustplaatsjes in het... uilekot. We zitten pas of de spelers rennen het veld op.
Roodzwart Denderhoutem het eerst. Een kerel naast mij klapt zijn handen zo hard
in elkaar dat ik een slag (pats) op mijn smoel krijg. Wat een dag, mensen.
Vigor Hamme wordt met veel tumult op het plein verwelkomd door haar met
spandoeken gewapende fanklub. Ook de referee verschijnt op de groene mat. Ik
beklaag die man, die wordt zomaar in de hutsepot gestopt. Onverantwoord, tenzij
het een zelfmoord-stuntman is.
Ik sla mijn twee handen rond de oren wanneer de scheidsrechter de film start, de
term oorverdovendis hier een lachertje tegen. De jubelkreten hangen nog in de
lentelucht als Denderhoutem een doelpunt laat noteren. Nog geen drie minuten
werd er gespeeld, of de kerel die de score moet bijhouden is al aan het werk. De
spionkop van zwartrood, waar wij pal naast zitten, zindert. Ik had het voorspeld:
Hamme zou verliezen. Maar de supporters van de Wuitens laten zich niet zomaar
kisten, tenslotte is alles nog mogelijk. Dus blijven ze nog naar de wedstrijd kijken.
Het spektakel voltrekt zich onder onze ogen en vaak gaat het er keihard aan toe,
maar de arbiter heeft nog geen geel nodig om zijn gezag te vestigen. Overal springt
hij tussen. Wanneer twee spelers elkaar willen te lijf gaan, spurt hij er vliegensvlug
naartoe en duwt de belhamels met boksersgebaren van elkaar. Ongeveer halfweg
de eerste time wordt een speler van Hamme binnen een inderhaast aangebracht
vierkant voor het doel onderuit gehaald. De scheidsrechter loopt naar een stip krijt
die daar ligt. Ik vermoed eerst dat hij wil dat de klubverantwoordelijken dat krijt
onmiddellijk verwijderen. Maar nee hoor, iemand legt er de bal op, neemt een
aanloop en .verschalkt de keeper met een link schot. De blauwzwarten sleuren
elkaar tegen de grond en zoenen elkaar stevig. «Allee de blauw en zwarte», wordt
er luid gezongen. Net voor de rust scoort Schuddinck, maar de grensrechter zwaait
met zijn vlag en het doel telt niet mee. Die van Hamme daar naartoe: «In het
vervolg houd je die vlag naar beneden!», brullen de supporters. De scheidsrechter
moet met hand en tand zijn assistent helpen of die wordt ter plaatse gelyncht.
Tijdens de rust nemen we geen op kikkertje om de eenvoudige reden dat we toch
nooit voor het begin van de tweede helft aan de receptiezaal komen. Na de rust
volgt een opeenstapeling van «harde feiten». Hamme draait nog drie goals in het
andere net. Nu verlies ik mijn pronostiek ook nog!
Bijna halfdoof luister ik naar de kommentaar van een arbiter uit derde nationale
«De palen staan op geen drie meter van het terrein, op zo'n veld wordt bij mij niet
gespeeld», merkt hij op. Eerst versta ik het niet te best; nooit zag ik doelpalen op
dergelijke afstand van het veld staan. Maar hij had het over de verlichtingspalen
door Marcel Van Hauwermeiren
Een scheidsrechter «volgen», hem kwoteren, is niet
zomaar een karweitje dat je jan en alleman mag
toevertrouwen. Je moet zélf gearbitreerd hebben om
te weten wat de «job» inhoudt, hoe moeilijk ze is.
Het nazicht op het terrein, het praktisch eksamen»,
mag je als begeleider van scheidsrechters niet benade
ren als een «namiddagje-uit», als een gelegenheid om
vrienden te ontmoeten, een pintje te gaan pakken in
het klubhuis of om je te gaan «tonen». Je moet
bescheiden op de achtergrond kunnen blijven. Voor
al dat laatste is niet alleen belangrijk: het is ook
moeilijk. Er zijn bepaalde «opleiders» die menen dat
ze iemandzijn, dat ze het aan zichzelf vérplicht
zijn in de huid van een (pseudo) vedette te kruipen.
Ik heb een man gekend die zich een paarse armband
had aangeschaft en die met dat attribuut over de
mouw rondwandelde in de neutrale zone, vanwaar
hij de ref met dienst «kontroleerde». Een paarse
armband is het kenteken'dat een lid van een
officieel komitee meekrijgt. Niet iemand van een
scheidsrechters kommissie. Dat paraderen in de neu
trale zone is niet alleen verboden door de «voor
schriften», het is voorts hinderlijk voor iedereen: de
scheidsrechter is «geambeteerd», de klubdirigenten
zijn niet op hun gemak, en er kan alleen miserie van
komen.
Een door de scheidsrechterskommissie uitgestuurde
begeleider heeft geen toestemming om in de neutrale
zone te vertoeven, wél mag hij naar de kleedkamer
van de scheidsrechter. Hij heeft daar een opdracht te
vervullen. Destijds, en zo erg lang geleden is dat
gebruikniet opgedoekt, kreeg de te examineren
scheidsrechter vóór de wédstrijd het bezoek van de
«kontroleur» die hem gedurende de voorbereiding
van die match op de handen stond te kijkenHij ging
na of hij het scheidsrechtersblad degelijk invulde (en
liet invullen), de shoes kontroleerde, de identiteit van
de spelers naging, de terreinafgevaardigde, kapiteins
en onderkapiteins het «blad» liet ondertekenen, het
terrein «keurde», zijn onderrichtingen meegaf en
noem maar op. Tijdens de rust stond de man er
opnieuw. Met een waslijst opmerkingen en raadge
vingen. Na de wedstrijd had het derde bezoek plaats.
Onlangs heeft de centrale scheidsrechterskommissie
beslist dat het nu voorgoed afgelopen moet zijn met
dat «protokol». Maar goed ook.
De «begeleider» ziet een voetbalwedstrijd met totaal
«andere ogen» dan de gewone «kijker». Hij volgt alle
bewegingen, reakties en akties van de ref. Als een
fout bedreven wordt verplaatsthij zichzelf (in
gedachten) naar het vierkante metertje terrein waar
de «man in het zwart» zich op dat ogenblik bevindt,
en stelt zichzelf de vraag: kon de scheidsrechter van
daaruit de overtreding hebben gerepereerd? Is zijn
opstelling wel de ideale? Heeft hij een reden om de
fout al dan niet te bestraffen?
Dit is slechts een detail. Want de examinator moet
een massa andere dingen in het oog houden om zich
nadien een globaalbeeld te kunnen vormen over de
kwaliteiten en de gebreken van de nageziene scheids
rechter. Hoe dat kan? Gewoon door de leidraad te
volgen die op het voorgedrukt «verslag over een
praktisch eksamen» neergezet is. Een scheidsrechter
wordt als het ware doorgelicht. Bondig kan gezegd
dat zijn signalisatie wordt bekeken, zijn fluitsignaal
«beluisterd», nagegaan hoe zijn plaatsing en ver
plaatsing is, wat zijn technische kwaliteiten zijn, hoe
sterk zijn gezag op de voorgrond komt, wat zijn
houding is en hoe zijn persoonlijkheid. Geen lichte
opgave. Fluitsignalen? Hoe je het «mondinstrument»
bespeelt, is erg belangrijk. Alleen al de manier
waarop de ref de kapiteins «hijeenfluit» voor de toss,
kan veel vertellen over die «leider». Bij het binnentre
den van de middencirkel «roept» de man in het zwart
de «jongens met de armband». Dat moet gebeuren
met een krachtig, bijna bevelend fluitsignaal. Een
bijna onhoorbaar piepgeluidjewekt de indruk dat
de scheidsrechter iemand zonder ruggegraat is, een
mannetje dat enige kordaatheid mist. Een «signaal»
dat «aanspreekt», kordaat is, is een waarschuwing.
Hel betekent gewoon: mannen, hier is een «leider».
Geen «lijder». Goed begonnen, is half gewonnen.
Achteraf moet natuurlijk blijken dat die ref inder
daad iemandis. Tijdens de wedstrijd zal hij
vanzelfsprekend de lijn doortrekken.
De fluitsignalen gedurende de spelevolutie dienen de
neerslag te zijn van de gemoedsgesteltenisvan de
ref. Als een speler een tegenstander brutaal torpe
deert, zal dat «signaal» er een zijn van: vriendhet
mag nooit meer gebeuren». Er zal een snerpende,
veroordelende toon in weerklinken. Van primordiaal
belang is dat de scheidsrechter IN de fout fluit: terwijl
de overtreder nog bezig is aan zijn «wandaad», moet
het signaal weerklinken. De «dader» dient letterlijk
«betrapt» te worden.
Er dient een intonatiete liggen in het «fluiten»: een
gewoon pekelzondeke kan met een bijna neutraal
signaal worden afgedaan. Kortom, de scheidsrechter
moet afwisselend, op het opportune moment, spre
kend, tijdig, en (als de omstandigheden het eisen)
ook «sterk» fluiten. Langdradigheid, gefrazel, eento
nigheid en laattijdigheid zijn uit den boze.
De ref moet daarenboven een gebarentaal kunnen
spreken. Dat wordt «verklarende arbitrage» ge
noemd. De scheidsrechter mag zichzelf echter niet
promoverentot mimekunstenaar. Overdrijving
schaadt: na alle gerepereerde en bestrafte overtredin
gen met armgebaren spelers en publiek willen duide
lijk maken waaromhij heeft gefloten en 'wat hij
heeft gezien, kan tot een klowneske show leiden. Als
iedereen (zelfs de scheidsrechter) een «getelefoneer
de» fout heeft vastgesteld, moet hij daar geen teke
ning bij maken: het waarom van het fluitsignaal was
zo klaar als een klontje. Met een diskreet gebaar kan
hij evenwel «vertellen» dat hij een geniepig duwfout-
je, een professioneelop de hakken trappen, een
venijnige en goed gekamoefleerde elleboogstoot, en
noem maar op, heeft vastgesteld.
De scheidsrechter dient, in de meeste gavallen ook
met een duidelijk armgebaar aan te tonen in welke
richting een vrijschop zal genomen worden. We
zeggen wel: «in de meeste gevallenHet is evident
dat, wanneer een speler tegen het gras wordt gekegeld
door iemand uit het «vijandelijke kamp», zowel
akteurs als toeschouwers weten wie het voordeel van
de vrijschop krijgt. Het is al even voor de hand
liggend, dat wanneer een verdediger in arren moede
de bal in hoekschop kanjert, de «man in het zwart
niet met een wijds gebaar de arm in de richting van de
cornervlag moet steken. Soberheid is geboden. Bij
een hoekschop of een inworp zal de scheidsrechter
slechts dón de richting aantonen als hem er wordt om
.gevraagd, wanneer er enige twijfel bestaat. Op dat
moment neemt hij de rol van «rechter» op, beslist hy.
Zonder kans op beroep: hij is de «almachtige», de
meester naast god.
Het gebeurt al eens meer dat de ref onmogelijk heeft
kunnen zien wie de bal het laatst heeft aangeraakt
vooraleer hij over de zijlijn of de doellijn is gegaan.
Normaal is het de taak van de grensrechter om zo'n
gevalletjeste beslechten. De vlaggeman is nochtans
evenmin een alziend radartoestel, zodat ook hem wat
kan ontsnappen. In dergelijke gevallen kan de hou
ding van de spelers veel leren. Wanneer een aanval
ler, nadat de bal naast het doel «out» is, onmiddellijk
op zijn stappen terugkeert om zich op te stellen voor
een uittrap, of om het in vaktaal te zeggen, een
doelschop, moet je niet twijfelen: een corner was het
niet. Als de verdediger spontaan (of moet je het
professioneel noemen) de bal een eind ver wegschopt
en zich gaat opstellen voor zijn eigen doelmond, weet
je automatisch dat hij verwacht dat een hoekschop
zal worden toegekend. In frakties van sekonden
gebeurt dat allemaal. De scheidsrechter die voor
dergelijke details oog heeft, zal het zichzelf gemakke
lijk maken en daarenboven niet dikwijls kritiek
oogsten. Uitgerekend omdat hij het bij het rechte eind
heeft. Hoe dikwijls zie je niet dat spelers zich
opstellen voor een hoekschop, en dat de scheidsrech
ter, tegen beter weten in, een totaal tegenovergestelde
beslissing neemt. Dat is zowel technisch, ah psycho
logisch fout. (vervolgt)