Achter de schermen van de arbitrage (17) De ANDERE match II 24 - 25.4.1980 - De Voorpost Paul De Moor schreef het verhaal over een verzopen Berlare-Herdersem Je hebt van die dagen dat je moeilijk uit het luie bed klautert, je draait je links, vervolgens rechts, maar je grote blote voeten blijven onder de warme dekens steken. Zondagochtend wou ik met heel veel plezier en met enorme energie (zo uit de kern) uit mijn nest duikelen. Mijn lichaam weigerde ook maar één beweging. De hersenprikkel naar de diverse spieren vertrok wel (dat voelde ik erg goed aan) maar van enige reaktie was er geen sprake. Als reïncarnatie bestaat, dan word ik geen dier, insekt of wat levend wezen ook, maar «plank». Ik voelde me zo stram als een eik die ooit door ijverige druïden werd gesnoeid. Geen enkel onderdeel van mijn arme lijf bleek behoorlijk te werken. Alles, maar dan ook alles, deed pijn. Ik moest mijn voetzolen in volle rust laten ontwaken of de krampen schoten er hun beste pijlen doorheen. Mijn armen waren niet bij machte om het lichte donsdeken van mij af te rollen. Over mijn buikspieren wil ik het niet hebben, want ik heb in geen drie dagen kunnen lachen. Ik heb me toen maar heel voorzichtig op de vloer laten rollen en aan een kast rechtgetrokken. Ik deed er ruim een halfuur over. Ik kon zelfs met mijn eigen dommigheden niet lachen en dan moet het al ver gekomen zijn. Had een of andere die komiekfilms in mekaar prutst, me gezien, dan zou ik gewis een glansrol gekregen hebben. Ik besef nog steeds niet hoe ik mijn kousen over mijn koude tenen heb gekregen. Gelukkig was ook de muur omplooibaar, zo kon ik er tenminste tegen aanleunen zonder het risico te lopen met mijn smoel in de linnenkast te duikelen. Ik heb me toen maar in de eerste de beste zetel gevestigd en ben er de hele morgen niet uitgekomen. Sedert jaren had ik geen aperitief gemist, maar vandaag had ik er warempel geen trek in. De Porto kon me gestolen worden (desnoods door een dorstige Portugees). Met een of ander dagblad heb ik toen maar de matinée doorgesparteld. Terwijl al dan niet opgewekte ouders achter dochterlief of zoonbraaf de kerk verlieten om in een wagen met wit strikje te stappen. Ook de weermaker hield het been stijf deze keer, spijtig maar wat doe je eraan? Omstreeks twee uur duw ik het nummer van Marcels telefoontoestel. Het gesprek verloopt hortend en stotend, die kerel doet me af en toe schokken van het lachen zodat de pijn van mijn buikspieren druipt. «Marcel, stop er mee. Ik kan niet lachen of ik loop het risiko te ontploffen! Ik krijg scheurbuik!». Een extra reden voor de kerel aan de overkant om nog een paar gratis moppen te verkopen. «Stop of ik werp de hoorn neer,» kreun ik. Om halfdrie zit ik bijna terug in de zwarte lederen kuip, maar er wordt net aangebeld. Met het laatste restje kracht duw ik me naar het antwoordapparaat. De deur beneden schiet open en Marcel struikelt binnen. «Ik kom wel met de lift,» brult hij. Ik versta er geen jota meer van. Marcel met de lift: dat is nog nooit gebeurd, een wereldwonder. Of er loopt iets mis natuurlijk. En inderdaad, iemand strompelt de deur van de hijsbak uit. Ik schiet in een lach, mijn gezicht vertrekt onmiddellijk van de pijn. «Dat kan je me niet aandoen», Doe maar gewoon, dat is op zichzelf al gek genoeg». Maar het blijkt menens te zijn met dat gemank. De knie van mijn kollega is iets dikker dan zijn bil, het lijkt wel alsof hij twee knieën naast elkaar heeft. Met de lift laten we ons samen naar beneden vallen. De tranen staan in mijn ogen van het lachen. Gaan we met jouw karretje of bellen we de ambulance-dienst om naar het voetbal te gaan,» pers ik uit mijn longen. Marcel heeft nog de moed zelf het stuur in handen te nemen, of ik nu wel veilig zit is natuurlijk een andere vraag. In de tot 900 omgedoopte wagen herhalen we het relaas van gisteren. Gisteren werd een voetbalwedstrijd tussen De Voorpost Dendermonde en De Voorpost Aalst gestreden. Wekenlang had Dendermonde zich op het treffen voorbereid. Ik had al vijf keer iemands voetbalschoenen gepoetst als opwarming. En elke avond ging ik op training bij Raf om te tafelvoetballen (ook wel kickeren genoemd). Voetbalkenners bezwoeren me reeds vroeg in de week mijn linker te sparen voor de grote kamp. Wam inderdaad, mijn linkervoor speelde zowat het hout uit het doel van de keeper (die van de tegenpartij natuurlijk). In dat onstuimig voetbalgehaspel heb ik me niettegenstaande de afwezigheid van een zwartharige fan, natuurlijk teveel willen laten opmerken, zodat ik nu wel weet uit welk hout pijlen snijden, al ben ik niet zeker of ikzelf wel uit het goeie hout gesneden ben. Tenslotte is de ene plank de andere niet. Tegen een gezapig tempo sputteren we naar Gijzegem (Marcel rijdt gelukkig niet teveel Schoonaardse stoepen onderstebo ven). De regen smakt tegen de ruiten van de diesel (net een natte kus), ik ben eigenlijk blij dat ik niet uit de voeten kan, anders moest ik nog door dat helleweer met mijn fiets. Ik zou me voor hetzelfde geld langs de Schelde kunnen laten drijven hebben, nat is nat. We parkeren de wagen meters ver van het stadion. Er is hier een massa volk bij elkaar gestroomd, zodat we de wagen in een klein verdoken hoekje moeten opstellen. Ik hijs me als een ouwe sok uit de zetel. Ook Marcel heeft een hele poos nodig om uit het vehikel te komen. Met een grimas om de mond hinken we naar de weide. Mijn beste vriend Armand (die was gisteren de trainer van Aalst. Tot zijn groot ongenoegen werd hij na de wedstrijd uit de klub gebonjourd wegens «falen» en verregaande «ondeskundigheid») komt aangehold. Alweer breek ik in twee ongelijke helften van het lachen. Ik krijg een fikse klap om de oren, maar ik kan het niet laten om mijn tanden bloot te grinniken. «Al bekomen van gisteren?». Ook Marcel meesmuilt. Armand verwijt ons dat horen en zien aan het trillen gaan. Benentrek- kend lopen we de kassa voorbij, waar al een ander kollega op ons staat te wachten. Iemand die na heel wat soupers en diners ook nog artikelen schrijft, en steeds tot een mop te verleiden is. Ik voel het: «het zit weer snor vandaag!». Wij gaan naar het balgetrap om voetbal te zien en om wat te lachen. En met Armand, René en Marcel erbij kan er niet veel mislopen op het stuk van entertainmentPlots horen we achter ons een auto draaien, Eddyverdorie! «Die is waarschijnlijk te moe om te voet tot hier te komen,» lachten we. «Hij zou wel eens blaren op zijn voeten kunnen hebben werpt Marcel op. Door ondiepe en diepe plassen waden we naar de overkant van het terrein, waar de wind pal in onze rug zal blazen. Bijna val ik over een gladde kei, maar ondanks mijn gebroken rug blijf ik overeind. De anderen hadden het natuurlijk liever anders gezien (het zijn er de anderen voor), maar ik gun het hen niet. «Een goed modderbad doet toch zo'n deugd, vooral als je krom gaat van de spierpijn.» merken de kollega's op. Ondertussen rennen de spelers het veld op. Ik voel hun zenuwen trillen tot in mijn eksterogen. Hier wordt de wedstrijd van het jaar gespeeld. Berlare zal zijn huid peperduur verkopen. Herdersem weet ook van wanten. Beide ploegen hebben evenveel punten uit de kompetitie-branding gesleept, en ze hebben evenveel wedstrijden gewonnen, zodat ze eigenlijk allebei kampioen gedribbeld zijn. Maar de bestuursploeg van het voetbalwezen kan dergelijk vergrijp tegen de logica niet verteren zodat een testwedstrijd moet gespeeld worden. De inzet is bijzonder hoog, wie wil winnen zal zwaar op de aanval moeten gokken. Ook de supporters hebben het duidelijk zitten. Met toeters, vlaggen, wimpels en zelfs een muziektoren moedigen ze hun favorieten en zichzelf aan. «Berlare kampioen, daar is niets aan te doen!» staat op een laken gesmeerd. Ook de fans van Herdersem zijn op pust. Mei hun gele frakken, en hun geelblauwe mutsen zingen ze een perfekte notenbalk bij tegenwind. Achteraf vernemen we van de kassier dat liefst 1008 betalende toeschouwers het vertoon kwamen bijwonen. De strijd is nu gestreden, het leed is nu geleden, de arbiter stopte met fluiten, de ene lacht en de andere weent tranen met tuiten. Doch daarmee is het niet gedaan: zie die dansende vrouwtjes maar op tafel staan En er waren zeker nog een honderdtal afgevaardigden die hun geld in de beurs lieten. Op het moment dat de scheidsrechter de wedstrijd laat starten, breekt de hel los. Een thriller is aangevangen. De referee heeft pas een deuntje gefloten als het begint te regenen alsof we midden in een moessongebied zitten. Maar best dat ik alvorens het terrein te betreden mijn vestje voor een jekker inruilde, anders was ik even doorweekt als een ondergelopen weide. De tweeëntwintig spelers waren duidelijk van plan er een behoorlijke wedstrijd van te maken, dat merkte je zo. Aanvankelijk trok Berlare sterk van leer, de aanvallers vergalen echter een lading dynamiet om Herdersem de lucht in te blazen. Ik stond safe, naast mij een pluimschrijver van een Antwerpse Gazet en rechts van me een afgevaardigde uit de rangen van het volk. De ene supporterde voor Herdersem, de ander kwam speciaal naar Gijzegem om de puiten tot scoren aan te moedigen. Telkens de blauwgelen counterden wreef Armand over de volle borst, niet alleen van de zenuwen, ook omdat hij zich niet te best voelde (hij had nogal laat op de avond bezoek gekregen). Rond het halfuur pakte Berlare opnieuw uit met een flitsende aanval, de bal kwam schuin voor het doel waar een of andere speler de bal in één tijd op de slof nam en hem per express onder de deklat stuurde. Het zag er barslecht uit voor Herdersem. De helft van de bevolking danste op en neer. Zelfs de koeien van de aanpalende weide kwamen verbaasd kijken (er kwam nochtans geen trein langs). De weermaker was het blijkbaar niet eens met het doelpunt. Hij begon zo hard met regen te gooien dat ik in enkele sekonden doornat was. De wind stuurde het vocht door je kleren heen. Hoewel ik wel een regenkap over mijn hoofd had getrokken keek ik toch naar Marcel die een regenscherm bij zich had toen we de auto verlieten. Maar er was in de verste verte geen Marcel te zien, het zou moeten lukken natuurlijk. Armand is echter de enige die geen onweerswolk over zijn gezicht laat waaien: «Heerlijk, doet dat even goed, ja!». De mensen van Herdersem laten de moed echter niet in hun voetbalshoes zakken, integendeel! Het is alsof ze zich gesterkt voelen door het ongure weer. Hun voorspelers zoeken op het natte gras naar een tegendoelpunt maar het zit niet mee. Het is zelfs Berlare dat nog een paar maal vervaarlijk komt aandringen, maar scoren zit er voorlopig niet meer in. De koude regen heeft me de bibber op het lijf gejaagd. «Hadden we nu maar een neutje,zucht mijn kollega van Het Volk. Op momenten dat je het best een flinke opkikker kan gebruiken, moet je hem missen. We zullen dus maar voortbeven in de kille wolkentranen. In de kantine van Wilskracht Gijzegem (een testmatch wordt op een neutraal terrein uitgeprobeerd) zit het stampvol, dat merk je van kilometers afstand. Maar waar zit in godsnaam Marcel? De spelers zijn pas net op de modderige weide verschenen of de weergoden gaan weer steigeren. Het is niet meer aan het regenen maar aan het hagelen (na regen zonneschijn, na hagel sneeuw?). Ik zou dolgraag met mijn voeten stampen, maar mijn stramme spieren weigeren dienst. Ik voel me vreselijk. Elke glimlach wordt groen. De jongens van Herdersem voelen zich echter in hun sas (met zo'n on-weer is de werking van het sas perfekt). Ze zetten de verdediging van de puiten onder zware druk, halfweg het ontij spelen de blauwgele aanvallers de konkurrerende defensie uit het gelid en de bordjes tonen een 1 tegen 1 stand. De spelers van Herdersem drummen dicht om elkaar. Gedeeltelijk om de warmte met te laten ontsnappen, gedeeltelijk om hun feestvreugde de vrije hand te laten. Wij van onze kant hebben het doelpunt.met slechts een half oog gezien, ik denk trouwens meer aan het water dat al halverwege in mijn schoenen staat. Had ik nu een slap kunnen verzetten dan zou het vocht zeker tegen de dijen van mijn buurman spuiten. Ik heb nog nooit zo miezerig nat naar een match staan kijken. Rot, dat is het juiste woord, rot voelde ik me. De supporters van Herdersem niet. Die deden alsof hun neus bloedde, ik vermoed dat dat de reden is waarom het helse weer bleef aanhouden. René: «Ik ga anders in geen heel jaar naar een voetbalstadion en uitgerekend vandaag kom ik kijken. Ik ben waarschijnlijk gek aan het worden.Omstaanders bevestigen zijn woorden. Toen het zonnetje dan toch nog even door het wolkendek kwam piepen nam Berlare opnieuw het initiatief over. Een losse voorzet van rechts viel ei zo na in het vijandelijke doel, maar de deklat speelde voor keeper. Even later pletste de bal op de rechterpaal en nog even later sloeg het leder nogmaals tegen de houten staander (houten doelstokken zie je helaas niet veel meer. ze zijn bijna alle vervangen door koude metalen buizen). Een supporter van Berlare stak zijn vuist diep in zijn keelgat: Het mag er niet in, het mag er niet in,riep hij schor Na negentig minuten doken de spelers nogmaals de kleedkamers in. Mijn kleren kleefden tegen mijn huid. Ik voelde me belaagd door een longontste kingEn het was nog niet afgelopen met het Grote Lijden van de jonge P. want de wedstrijd werd nog eens overgespeeld (maar dan wel iets minder lang). De doorweekte supporters begroetten hun spelers nog met een laaiend entoesiasme, ik vraag me af waar ze het uithoudingsvermogen ervoor bijeenscharrelden. De spelers bleken echter uitgeblust, om beurten werd voor doel gespeeld maar échte kansen bleven uit. Niet verwonderlijk dat die jongens zo vermoeid waren, in vierde provinciale is er gelukkig nog geen sprake van profvoetballerij zodat die mensen na hun gewone dagtaak moeten trainen. Zowel de fans van Berlare als Herdersem waren ervan overtuigd dat het veel billijker zou zijn indien de wedstrijd op een andere dag zou worden overgespeeld. Wrakken zegen op de natte grond neer, de krampen sloegen onverbiddelijk toe. Invallers werden het veld ingestuurd om vermoeide vechters af te lossen, maar na vijftien minuten viel er nog steeds geen goaltje. Draaien dus, om nogmaals een kwartiertje rond te maken. De regen en de hagel vallen ongevraagd, maar bijzonder heftig uit de wolken (het lijkt wel of daarboven een robbertje wordt uitgebokstterwijl de spelers achter de bal ploeteren. Nog twee minuten vallen er te spelen. René en ik maken ons uil de voeten. Bij manier van spreken dan, ik kan nauwelijks de ene poot naast de andere planten (het schurend scharniertje). «Ik ben een verzopen voetbalfanaat.» zingt een reggae-band in mijn achterhoofd. Als we bijna aan de uitgang zijn, is Berlare aan heropflakkering toe Dat wordt levensgevaarlijk! De bal wordt van rechts voor doel geslingerd, een Berlare-kopper zweeft, de bal ook, net naast de paal, het doel in. De supporters van Berlare worden volslagen gek, ze bestormen hun poulains. De referee fluit hen van het veld maar dat heeft niet veel sukses. dat maneuver. Ik heb medelijden met de jongens van Herdersem, hoewel ik met de spelers van Berlare mee jubel, het is toch erg om in zo'n gewichtige partij gedurende de allerlaatste sekonden het deksel op de neus te krijgen. Het lot kan meedogenloos zijn. De champagne spuit. De supporters van Berlare hebben niet voor niets het dronken weer getrotseerd. De kleedkamer van Herdersem blijft gesloten.. Marcel en ik stappen naar de wagen. «De roodwitten mogen op hun twee knietjes een kaars doen branden,» zeg ik. Marcels gelaat vertrekt van de pijn bij het horen van het woord knie. «Ik ben niet goed te been,» kermt hij. «Maar voor jou moet het nog slechter zijn want gij staat met het ene been in het graf, terwijl het andere al stijf is». Ik krimp in elkaar, mijn buik barst van de lach pijn. Als Marcel zijn deur opentrekt knort hij: «Kom maar het ziekenhuis in, straks is er soep». ikh door Marcel Van Hauwermeiren Als lid van een provinciale scheidsrechterskommissie word je soms met de meest onvoorstelbare situaties gekonfronteerd. Je staat ook onder zeer sterke druk: er zijn niet alleen de talloze «bezoekjes» van referees die beweren dat ze veel beter kunnen en niet naar waarde worden geschat zodat ze minderwaardige klusjes moeten opknappen. Je voelt ook met de ellebogen dat bepaalde kommissieleden bepaalde vrienden of kennissen een steuntje willen geven. Dat laatste begint vooral te spelen als het op promoveren naar een kategorie met een gelimiteerd aantal effek- tieven gaat. Naar «vierde provincialeklimmen is geen onoverkomelijke hinderpaal. Vooral als je wat in je mars hebt en de «leeftijdsgrens» niet hebt overschreden op het ogenblik dat je opgemerkt wordt. Naar «derde» stijgen gaat al een tikkeltje moeilijker. De «grote selektie» begint echter pas met de doorstroming naar tweede provinciale» en voor al naar de hoogste kategorie van de provincialers. En dan zwijgen we nog in alle talen over de «sprong» naar hogere afdelingen. Wie van «derde» naar tweedegaat, heeft er eerst een paar nazichten opzitten. Die moeten niet alleen positief uitvallen, maar het geëxamineerde element moet boven andere konkurrenten uitklimmen, wat de door meerdere «kontroleurs» toegekende puntenaan- tallen betreft. Alhoewel: de een gooit met de punten, de andere is er zeer «gierig» mee. En dan nog. De Oostvlaamse kommissie heeft de jongste jaren de «algemene trend» gevolgdde voorkeur gaat naar jongeren uit. Een beetje logisch eigenlijk, omdat je verder moet kijken dan je neus lang is: arbitreren op provinciaal vlak moet geplaatst worden in een be paalde context, teder jaar moet immers iemand «klaar» staan om een kans te krijgen op nationaal vlak. Hoe jonger het talent, hoe meer kans het teoretisch krijgt om naar de top door te stoten. Als je een «oudere» naar «eerste provinciale» laat promo veren, moet die het in een mum van tijd waar maken of hij blijft onwederroepelijk hangen. Een scheids rechter die op 35-jarige leeftijd als «kandidaat» aan de centrale scheidsrechterskommissie wordt voorge steld en in «Bevordering» op stage gaat, staat immers voor een «nieuwe start», je mag het vergelijken met de arbiter die een proef in vierde provinciale aflegt. Vooraleer die man de hoogste trap bereikt, moet hij nog drie keer «stijgen». Dat laatste is een soms langdurig proces, omdat het kransje van de eerste nationalers erg beperkt is. Daar kom je niet in zonder talent en zonder enige «steun». Ofwel ben je, sociaal, een hele meneer. Ofwel heb je een «papa» die een vinger in de pap heeft. We durven niet klakkeloos beweren dat een ref zoals Salembier «nergens» zou geraakt zijn zonder de relaties van zijn vader: de man kan het misschien. Doch wie zegt dat diezelfde Salembier ooit uit de provinciale anoni miteit zou geklommen zijn indien hij de zoon was van een of andere quidam? René De Bleeckere arbitreert in «eerste». Een toege wijd man. Niet het talent van een Loraux, een Rion, laat staan een Delcourt. Papa Richard, destijds ook een van 's lands top-referees en sinds enkele jaren in de centrale scheidsrechterskommissie, heeft daar vanzelfsprekend zijn vrienden. Staan die onbevoor oordeeld tegenover hun kollega? Het kan allemaal, het kan. Doch ergens stemt het tot nadenken. We hebben nog andere voorbeelden op provinciaal vlak: Luc De Wispelaere is de zoon van... Omer, lid van de scheidsrechterskommissie. Ik heb nooit de gelegenheid gekregen de jongen aan het werk te zien. Je kan niet alle refs gaan observeren, zelfs al zou je dat willen. Het is materieel onmogelijk: de gave van de alomtegenwoordigheid is niet van deze wereld. Hoe dan ook: ik heb her en der positieve geruchten opgevangen over deze De Wispelaere. De jongen blijkt wat te kunnen. Bovendien wordt hij in septem ber van dit jaar pas 23. Dus nog piepjong. Je kan er donder op zeggen dat deze scheidsrechter over zeer afzienbare tijd kandidaat voor promovering wordt. Als het ooit zover komt, zal het misschien niet onverdiend zijn. Doch ik ben er voor 100 procent van overtuigd dat nog anderen de kans verdienen. F.n ze niet krijgen omdat bij «gelijkwaardigheid» steeds de voorkeur zal worden gegeven aan jongens met een «piston». Soms vraag ik me af hoe bepaalde scheidsrechters er in slagen naar een bepaald niveau te klimmen. Afgelopen seizoen heb ik een paar keren ene Bosschaerts aan het werk gezien. Als je regelma tig Sportlevenhet officieel orgaan van de Belgi sche voetbalbond, uitpluist, weet je meteen dat Bosschaerts een «tweede nationaler» is. Het kan toeval zijn (maar aan toeval geloof ik nietdat ik die ref telkens vals heb zien fluiten. Technisch loopt het niet allemaal fout, maar als gezag één van de belangrijkste kwaliteiten van een scheidsrechter moet zijn (en dat is het uiteraard ook), dan krijgt die van mij een onvoldoendemee. Een ref, en vooral een man die dan toch dicht tegen de top aanleunt, krijgt in de loop van een seizoen meerdere keren het bezoek van een examinator. Het zou me ten zeerste verbazen indien Bosschaerts uitgerekend tijdens die nazichten een gedaanteverwisseling ondergaat. Voor nieuwjaar kreeg ik vanwege de provinciale scheidsrechterskommissie de opdracht de maiden- match van een kandidaat - eerste provincialer bij te wonen. Ik ben steeds uitgegaan van het principe dat zelfs een goede scheidsrechter een minderwaardige prestatie kan weggeven. Meer zelfs: al heeft die man een «slechte dag», dan kan je nog steeds zien of hij al dan niet wat «kan». Je mag ook geen spijkers op laag water zoeken: er zijn scheidsrechters die er zich over beklagen dal ze na hun wedstrijd een boel opmerkin gen krijgen over pietluttige details. Over de essentie, de globale waarde van hun prestatie wordt niet gesproken. Ik meen dat je uitgerekend het tegenover gestelde moet doen: de arbitrage moet in zijn geheel worden bekeken. Het is een beetje zielig vast te stellen dat een examinator gedurende de volle negen tig minuten druk nota's zit te nemen. Zoals een verslaggever die nadien zijn relaas naar de krant moet seinen. Ik heb dat uiterst zelden gedaan. (vervolgt)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1980 | | pagina 24