DE SINT-MARTINUSKERK VAN AALST Een rondgang in de kerk 10 - 7.11.1980 - De Voorpost 1380... Aelst lag «verberrend» (verbrand), «ghedestru- weert» (verwoest), verlaten... Maar de Aalstenaars lieten de moed niet zakken. Precies honderd jaar later begonnen ze aan de opbouw van een nieuwe kerk. Ze zouden beroemde bouwmeesters uit het Brabantse aanspreken om een monumentale bidplaats op te richten in de stijl van de tijd. een grootse kerk met dertig altaren en een 130 m. hoge westtoren. De omliggende steden zouden ervan opkijken! «Onze» kerk is dus vijf eeu wen oud. Bewust schrijven wij «onze», na de bran dramp van 1947 immers heb ben «alle» Aalstenaars mild bijgedragen tot de restau ratie. De Sint-Martinuskerk, een voorbeeld van durf en breed zien, is een grootse realisa tie van een kleine gemee nschap die bij de aanvang van de opbouw amper vier duizend zielen telde. Vooral het hoogkoor is mooi! Neem zelf de proef. Stap op een zonnige voor middag de stille kerk binnen. Het hoogkoor, overgoten door een blijde klaarte die neerdaalt uit de lichtbeuk, is omgord door slanke witte zuilen die ranke spitsbogen torsen als zovele gevouwen handen. Alle aandacht wordt geconcentreerd op het marmeren hoofdaltaar, een witte vlek waar zich (vroe ger) de pracht van de liturgi sche plechtigheden ont plooide. Op zij rijst de sacraments toren op, een zes verdiepin gen hoog middenstuk met twee lagere zijtorens, een gotisch gedacht kunstwerk verpakt in een renaissance plunje (1604) Deze eucharistische toren is het werk van beeldhouwer Jeroom Duquesnoy (vader), de man die in 1619 het bron zen Mannekepis maakte om het stenen beeldje te ver vangen dat reeds in 1377 een bronnetje sierde te Brus sel in de Stoof straat! Z.E.H. Reynaert, gedurende twintig jaar deken te Aalst, placht te zeggen: «J'ai le plus beau c(h)aeur de Belgi- que». Hij zei het in het Frans omwille van de woordspel ling cceur-hart in chceur- koor, maar hij bedoelde wel, het laatste. Een andere merkwaar digheid bemerken wij ach ter het hoofdaltaar. Aange zien de vijf absdiale kapel len niet gescheiden zijn door muren krijgen wij hier vrij staande zuilen. Van op de kapitelen stijgen de ribben op in een machtige zwaai om het gewelf te schragen: een beeld van sierlijkheid en dynamisme. Het komt maar zelden voor dat een dwarsbeuk ook één lage zijbeuk heeft, dit is na melijk te Aalst het geval. Wie met de rug naar het altaar van de h. Barbara gaat staan krijgt de indruk hier een kerk te zien met Sint-Elooi als hoofdaltaar. Dat onze kerk onafgewerkt is ligt aan de rampzalige godsdiensttwisten die van 1566 tot 1628 de bouwwerken hebben stilgelegd. Dat kon den onze voorouders niet voorzien! Maar toch, on danks het ontbreken van 6 kapellen in het middenschip en van de 130 m. hoge west toren hebben zij ons een ju weel van zuiver laat goti sche stijl nagelaten! «Was ze afgewerkt geweest, ze zou een model-specimen geweest zijn». Dat was de mening die wij hoorden uit spreken door de beste ken ner van de bouwkunst in de Nederlanden, Prof. Dr. Arch. Stan heurs. Een wandeling om de kerk heen Zoals bij de meeste Brabant se kerken uit deze bouwpe riode is de buiten- architektuur sober behan deld. Toch loont het de moeite de kerk eens van bui- tenuit te bekijken. Onze kleine wandeling be gint achter het koor. De oostwaarts gerichte straalkapellen zijn opge trokken in witte zandsteen van klein formaat, afkom stig uit de steenputten van het Vilvoordse. Boven deze speelse zadeldakjes rijst het koor op. een roestige steen massa, gepoeld te Meldert en van groot formaat. Het hele dak: koor, schip en transept is afgesloten door een opengewerkte borstwe ring, een herhaling van de omloop die wij ook in het interieur aantreffen, een ka rakteristiek van de kerken, gebouwd door de De Wag- hemaeckers! De viering kreeg een ach thoekig lantaarn- en tevens klokketorentjes. De uitwen dige versiering is echter vooral aangebracht op de gevels van de dwarsarmen, de zuidelijke gevel is een prachtige afsluiting van de Pontstraat. Hier vult een groot raam met rayonnant maaswerk, het hele boven vlak, daarboven is de bors twering in op- en neergaan de lijn doorgetrokken en ver levendigen drie oculi de nieuwde topgevel. Toch is de meeste aandc geschonken aan slinge nen die zich verenigen accoladeboogjes; daarncr pinoholtjes die aan wef' zijden hoog opschieten. Precies 250 jaar gele< werd het hoofdportaal lijkdeur) in Lodewijk XV aangebouwd tegen deze ze» afsluiting. Ondanks «voorlopige» verlevend den ze de bakstenenmi met afwisselende steenlagen en blinde sp boogvensters. Voor wie van cijfers hoi de huidige kerk is 69 lang. afgewerkt zou ze lengte hebben gehad van bij 34 m., de ideale verht ding van 2,5! fungi in de lieten c n de af: osterge c ichtig gesi trina vc tinnerii ilip-Tht 5 Iden. jkten d st. bij Iwene zoon, idensti Vrot waard, it en e ig var dient likte p hoog g ird door kronogr reDeMpt trouw Door F. Courteaux De kerk gezien von in het Sluiverstraatje, in 1460 Sloyenstraet- ken (genitief van Loy, Eloy), heette ook Kerckhof-stroetken. Tekening van Armand Heins (1856-1938) Een oude kerk heeft ons veel te vertellen, niet alleen over de godsdienstzin maar ook over de gebruiken en de broodverdiensten van onze voorouders. Een vreemdeling die onze kerk bezocht het was stellig geen Room-Katoliek was verbaasd over het groot getal altaren dat hij hier aantrof. De man wist niet dat voor onze voorouders «God» een te abstract begrip was, ze verkozen dan ook zich in de nood te wenden tot heiligen die op de wereld hadden geleefd, zij waren de «specialisten» die ze aanriepen om bij die onzichtbare, vreesaanjagende god ten beste te spreken. Binnen stappend in de kerk door het hoofdportaal, begin nen wij ons bezoek met de eerste kapel rechts. 1. Kapel van St.-Au- bertus, patroon van de bakkers Boven het altaar, de pa troon, daaronder gekruist een bisschopstaf en een ovenpaal waarop drie broodjes. Opzij twee beelden: eén van de bedelaars stortte in 1807 naar beneden, hij brak één van de altaartrappen maar bleef zelf ongedeerd! Het altaardoek van Jan van Cleef uit Gent (1701) stelt Aubertus voor die brood uit deelt aan de armen. Men ziet dat hij een leerling was van Gaspard Crayer; hij heeft een voorliefde voor rijkversierde koorkappen en kazuivels maar doet niet plechtstatig: een personage krabt duchtig in haar ver warde haarbos, een andere draagt waarachtig een bal toilet! Tegenover het bak kers altaar hangt een doek van Godfried Maes (Antwer pen 1649-1700), leerling van Rubens. Het stelt voor «Sint- Maarten wekt een dode op». Tot 1901 hing dit doek boven het hoofdaltaar, het is ge schilderd om van op een grote afstand te worden bekeken Daaronder de zitbanken van de armmeesters (1738), zij deelden het brood uit aan de behoeftigen op het einde van de begrafenis met legaat. Het oudst gekende privile gie van de vrije bakkers da teert van 1460: zij alleen mochten brood verkopen. Aangezien dit in de middel eeuwen het voornaamste voedsel was werd het zorg vuldig gekeurd. Twee «coo- rebijters» en een bakker gin gen de samenstelling na en stelden de prijs vast, een «brootwegher» controleerde het gewicht. Werd het te licht bevonden, dan werd het uitgedeeld aan de ar men, voldeed de kwaliteit niet, het baksel werd ver beurd verklaard en de «brootmaecker» daarbij nog beboet. Verder moest ieder brood het merkteken dragen van zijn producent, teken dat ook voorkwam op een bord dat in het schepenhuis was opgehangen: in 1483 telde dit «tabilliau of hou- tenbart» 22 namen. In de 15e eeuw trok de bakker specia le kousen aan om het deeg te kneden met de voeten! De bakkers waren verplicht ook brood te bakken voor de inwoners die daarvoor het meel leverden maar, even min als de mulders, be schikten ze over een stevige reputatie bij hun klanten: de «brootmaeckers» waren de mannen van de «pisjaf» (pits-af). 2. Kapel van de h. Cornelius en van de h. Maurus Devotie- en tevens ambach telijke kapel. Cornelius Het altaar, bekroond met het beeld van St.-Cornelius (1766), draagt daaronder de vergulde schaar van de h. Maurus, patroon van de kleermakers. Het altaardoek, eveneens van Van Cleef. stelt de mar teldood van Cornelius voor. Ook hier een realistisch de tail: een snuffelende hond. Twee medaillons, voorstel lingen van de twee vereer den. hangen nu aan weers zijden van de hoofdingang. In 1770 leverde de Aalste- naar Willyck een zilveren kruis dat dadelijk be schermd werd tegen diefstal door het aanbrengen van een ketting met een slot! Er is ook een reliekkast (1759) en een schrijn (1761) van Cornelius dat rust op een draagstoel: de gelovi gen, vaders of moeders met een kindje op de arm, stap pen er biddend rond op tweede Pinksterdag te 10 u. wordt de «Grijzerkesmis» gecelebreerd. Cornelius, aangeroepen te gen kinderstuipen (seskes) en vallende ziekte is de tegenhanger van St.-Ghis- lain in Wallonië. Te Ninove wordt geregend met een re likwie. vervat in een zwarte hoorn (Cornelius-corne- hoorn). Cornelispis een fel versprei de familienaam, ook verkort tot Cornel, Nelis, Neles, Kre- lis, enz. Maurus «Het ambacht van de kleer makers onder Sint-Corne- lius» wordt voor het eerst vermeld in 1598. Het ziet er naar uit dat de kleermakers handige kerels waren, ze profiteerden van de milde gaven van de bedevaarders, maar rekeningen uit de 18e eeuw spreken nog steeeds over het altaar van St.-Cor nelius. Alleen de leden van de kleermakersgilde van Mau rus hadden het recht kleren te maken «zoo in hunne win kels als in borgers huysen». Maar in 1620 werden hier heel wat «vremde ghe- maeckte cleederen ende caussens» binnengebracht, met het gevolg dat het am bacht «met vele arme ghe- sellen gemultipliceert» werd. De magistraat trof de vereiste maatregelen om het eigen volk te beschermen. Maurus (latijn), vrouw, Mou- ra. De naam is verwant met Maurits de moor, de don kerkleurige. Zo bereiken wij de zuidelijke dwarsarm. Boven het eikenhouten ge stoelte en lambrisering van de Broederschap van de h. Barbara hangt een schilderij «Het Bezoek van Elisabeth aan Maria» uit het begin van de 17e eeuw. In gulden letters prijkt hier de spreuk van de Barbara- hamer «Vicit Vim Veritas» (Waarheid overwint). 3. De altaarportiek van de h. Barbara Heeft gewrongen zuilen in Avendersteen, een krijt- steen uit het Kamerijkse, ge heten naar de stad Avesnes: waren deze zuilen niet be pleisterd. ze zouden het al taar een mooi uitzicht heb ben geschonken. Naast het doek «Barbara onthoofd door haar Vader» zien wij twee kleine ex-voto's van 1640: op het ene wordt het lijk 's nachts begraven door drie vrouwen, op het andere is Barbara afgebeeld met palm. kelk en toren; in deze toren waarin ze opgesloten was zou ze een derde vens ter hebben laten maken als symbool van de H. Drievul digheid. aldus de legende. De broederschap van de «Barbelingulde» was goed gekeurd door de bisschop van Kamerijk (1475) en door het stadsbestuur erkend als vrije kamer van rethorica in 1503. De kamer geraakte echter moeilijk van de grond want haar blazoen vermeldt 1540. Oorspronkelijk traden Bar- baristen en Catharinisten samen op om het banket van de commissarisen op te vro lijken maar in de 17e eeuw begonnen de twisten. Om dat de Catharinisten de oudsten waren kregen zij een jaarlijkse toelage van de stad, de Barbaristen kre gen slechts een hulpgeld op Vastenavond en «te kerek- misse». Als de «gelauwer- den» (Catharinisten) optra den moesten de mannen van de Rozemarijn zich ont houden van alle spelen. Het geschil begon openlijk in 1657. De Barbaristen die reeds vroeger in de proces sie opstapten met hun re liekkast wilden hun voor rang niet afstaan. Meer dan twee eeuwen heeft die rivaliteit bestaan: in de 18e en 19e eeuw zou een lid van een Catharinis- ten-familie het niet aange durfd hebben te trouwen met iemand uit de clan van de Barbaristen en vice-ver- sa! Elke vierde zondag van de maand werd vergaderd van 14 u. tot aan «loftijdt om t'exerceren in de poesie en- de rethorique». Er mocht echter geen wijn gedronken, «toeback gesmoord, met de kaert gespeeld of getuyscht» worden. De heilige werd aangeroe pen door al wie aan een plotse dood bloot stond: mijnwerkers, soldaten, brandweerlieden, vuur werkmakers, enz. Er is een jaarlijkse krïjgsmis te 10 u. voor de brandweer. Op Sint-Barbara (4 decem ber) beginnen de zes donke re weken. Barbara betekent buitenlan der, een vreemdeling werd aangezien als een barbaar. Het vrouw, voor Barbara is Barbarus, Barbers. (Barbert je moet hangen). 4. Altaar van de h. Rochus of Pestaltaar Het behoorde aan de broe derschap van biervrouwers en hophandelaars. Oor spronkelijk hadden zij de Vlaamse heilige Amout als patroon, maar uit schrik voor «de contagieuse ziekte ghenoemt de peste» stelden ze op 24 mei 1516 hun broe derschap onder de hoede van «den heiegen vriendt Godts Sint-Rochus». De «neiringe hield o.a. toezicht op de handel» in bellen en- de hoppe». Ze zou echter tot grote bloei komen door de ordonnantie van de aarts hertogen in 1613: voortaan had de stad de alleenver koop voor alle hop die in het land yan Aalst werd verhan deld, in a.w. alle balen moesten het keurmerk dra gen van onze stad. Het werd een rijke bron van inkom sten voor de nering, wat ze toeliet een kunstig altaar op te richten en dit royaal te versieren met een werk van Rubens. Het altaardoek «De h. Ro chus door Christus aange steld tot patroon van de pestlijders» bestaat uit twee taferelen: boven de aanstel ling van Rochus, weerspie geling van menselijke ellende. Het doek (4 m 15 bij 2 m 60) dateert van ca. 1623. Onder aan twee kleine panelen uit het atelier van Rubens: de heilige gespijzigd door een hond, bevrijd door een en gel. In top: een Madonna, vermoedelijk met de gelaatstrekken van Isabella Brant 1626), eerste vrouw van Rubens. Prachtig altaarportiek in Ru- bensiaanse stijl, bekroond met beelden van de popu lairste pestheiligen: Anto- nius-abt, Hadrianus (met jaartal 1632), Christoforus en Sebastiaan. In 1794 l'an deux werd het doek uit de omlijsting genomen en overgebracht naar het Louvre te Parijs. Krachtens dekreten van 6 oktober en 25 november 1815, uitgevaardigd door ko ning Willem, werd het schil derij overgebracht naar Gent (2 mei 1816) en naar Aalst waar het van de boot werd afgehaald op 22 mei. Onder het luiden van de triomfklok in de kerk en het carilloneren van de beiaar dier van 13.30 u. tot 15 u. werd het meesterwerk stoetsgewijs naar de kerk gevoerd waar een danklof werd gezongen. De brouwersnering is één der oudste van de stad, haar statuten werden reeds in 1425 vernieuwd. Ieder brouwer was verplicht twee soorten bier te brou wen: «dubbel» en «klein». Vandaar de zegswijze «dat is geen klein bier!» Was het te «dun» dan moest het aan een lagere prijs verkocht worden. Viel het onderzoek gunstig uit, dan hing de brouwer de «wisse» uit en kon de verkoop beginnen. Alleen de leden hadden het recht bier te brouwen voor de verkoop, ook hadden zij het recht om in het bijzijn van twee schepenen de hui zes van verdachte «smockel- brauwers te visiteren», als ook alle karren en schepen. In de 15e eeuw dronken de Aalstenaars reeds «oes- tersch» (Duits) en «ingels» bier. Waarschijnlijk waren sommige brouwers niet al te kieskeurig, daarom richtte de stad een gemeentelijke brouwerij op die de inwo ners tegen betaling mochten gebruiken voor hun eigen brouwsel. In 1793 telde Aalst 69 her™ gen, in 1805 werkten hierl brouwerijen, dat was cies één per duizend ina ners, vrouwen, zuigelina en minderjarige inber pen! En als wij P. Van Nul mogen geloven waren ei 1888 636 herbergen. d.i.| de negen huizen donkhuis. 5. Altaar van het Kruis-nu van Sin Stock, Carmeliet Dit altaar van «thelij cruys» werd reeds verm in 1599: het was met de stemming van het gild f St.-Antonius-abt dat kruis mocht worden aap' bracht boven het toen gebruikt werd kolveniers. Het «haC C rUCe (1805) herinnert aan de vroegere heid van het Kruis. De altaarportiek uitgevoerd door Corn. Mildert uit Sacramentstoren van J. Duquesnay de Oude (1604)- een idee in een renaissancepakje. Het koor omgord door blanke zuilen, dragers van ranke spitsbo gen als gevouwen handen een juweel van Brabants gotische kunst. Kerk met loze bak- en zandsteengevel ca 1730. Vrijstaande zuil met ribbengewelf Hoofdaltaar

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1980 | | pagina 10