ik heb ongelooflijke haast
Dirk Mertens: opzij, opzij, opzij,
«Het schijnt dat ik een nogal eigenaardige figuur ben, tenminste dat
beweren toch tal van mensen.» Met deze voltreffer besloot Massemenaar
Dirk Mertens dit langdurige interview. Praten met sportlui, professione
len of amateurs, is steeds een nieuwe, aangename ervaring. Praten met
een marathonloper is dansen op de koord tussen sport en filosofie. Praten
met Dirk Mertens moet tot de konklusie leiden dat het leven een marathon
is, een uitdaging ook. Vechten misschien om niet op te geven, buigen mn^r
niet barsten. Geen hoogdravende woorden, een marathonloper weet zijn
woorden best te kiezen. Wél een soms knappe blik op het leven. Geen
mooipraterijmaar een brok eerlijkheid.
«Een marathon lopen is de ideale vermageringskuur: de laatste keer verloor ik
liefst zeven kilogram» (vw)
Vaak praat Dirk Mer
tens hard door, maar
zijn stem stokt veel,
soms zit hij vertellend
voor zich uit te staren.
Het lijkt erop of nie
mand meeluistert. Heel
zacht fluistert hij dan,
als iemand die dromend
over «zijn» tijd spreekt.
Dirk Mertens: «In dit
leven heb ik altijd al ge
zocht naar dingen die er
misschien zijn, maar die
ontastbaar verborgen
zitten. Wat wil ik? Waar
om loop ik? Waarom leef
ik? Ik stel me voortdu
rend vragen, steeds
weer wil ik weten wat
achter de grens ligt. Bij
voorbeeld als ik ga wan
delen werp ik de vraag
voor me op wat achter de
natuur steekt. Wat leeft
daar eigenlijk? Het
niets, wat is dat? Nou, ik
wil niet moeilijk doen
hoor. Ik zal nooit een
filosofisch geschrift ter
hand nemen, geen ro
mans ook. Ik zit gewoon
met vragen en ik vind
het stom geen antwoord
te vinden. Ik wil ook er
varen hoe ver je kan
gaan in dit leven. Waar
begint de dood? Wat zijn
de grenzen van het men
selijk kunnen? Via een
marathon tracht ik voor
mezelf een antwoord te
scheppen op die vragen.
Ik wil de antwoorden
aan den lijve ondervin
den. Als er een hond aan
de overkant van de
straat kwaad staat te
grommen, dan steek ik
over en wacht af wat het
beest gaat doen. Als ik
tweeënveertig kilometer
loop dan wil ik weten
hoe mijn lichaam daar
op gaat reageren. Want
je mag niet vergeten dat
echte amateurs die een
Inarathon lopen flirten
met de dood.
Bij dit alles wil ik te
vens aantonen dat een
mens niet zwak, maar
sterk is. Als je loopt heb
je de indruk een duimpje
te zijn in een wereld
waarover je nooit
meester zal worden, en
'anderzijds besef je toch
dat de mens tot heel wat
dingen in staat is. Die
dualiteit steekt overal
achter. De ene mens
voelt zich als een god,
terwijl de andere maar
niet slaagt de vrees om
te leven te overwinnen.
Een natuurvorser heeft
de indruk de natuur te
beheersen, nochtans is
daar hoegenaamd geen
sprake van. Bepaalde
natuurfenomenen wor
den als instrument ge
bruikt om iets te beko
men, maar de krachten
in die natuur zelf zijn
onoverwinnelijk en on
doordringbaar.
«Ik weet best dat de
dingen die ik hier vertel
niet zo ophefmakend
zijn. En wetenschappe
lijk gezien zal het ook
wel geen giller zijn,
maar ik heb de indruk
dat veel mensen zowat
dezelfde mentaliteit als
ik bezitten, maar velen
durven er niet voor uit
komen. Veel mensen lo
pen mee op het ritme
van de kudde, ik kan me
daar niet bij neerleggen.
Ik ben altijd al indivi
dualist geweest. Toen ik
nog klein was, stond ik
's ochtends dikwijls voor
dag en dauw op en ging
uren wandelen. Heel al
leen, en niemand wist
waar ik zat. Uren later
kwam ik thuis met
zwaar beslijkte schoe
nen en modderspatten
tot in mijn haar. Toen
mijn moeder vroeg
waarom ik ik hemels
naam zomaar op stap
ging, haalde ik enkel de
schouders op. Ik wist
het immers zelf niet.
«En je bent jong. Je
gaat op stap. Je zoekt
vrienden, die je niet alle
dagen wil zien. Je leeft
erop los als een waanzin
nige, net alsof iedere
dag die je leeft de laatste
zou zijn. Roken als een
verslaafde en heerlijke
pinten bier erbij. Tot ik
op een bepaalde dag
merkte dat een paar
werkmakkers elke dag
lopen. Precies om twaalf
uur trekken die hun
trainingspakken aan en
vliegen erin. Ik keek een
beetje verbaasd op. Zou
dat dan zo leuk zijn?
«Een paar dagen later
liep ik in het spoor van
Geimaert, een uitste
kend atleet en onder
meer winnaar van de
jongerencross te Ware-
gem, en Moelaert, ook al
een goed loper. Ik had in
het begin enorm veel
pijn. Ik dacht soms dat
mijn borst ging open
scheuren als was het een
stuk blik. Maar opge
ven? Ik dacht er niet
aan. Ik ben nog nooit
bang geweest om mijn
eigen ikje te forceren.
Pijn moet je doorstaan,
ik haat mensen die
steeds maar weer de ar
men laten zakken en
zichzelf naar het klaag-
muurtje leiden. Ik val
nog liever dood dan iets
te laten steken. En Geir-
naert en compagnie
maar lopen en ik blauw
groen wordend daarach
ter. Maar zo kreeg ik de
smaak te pakken. In de
eerste periode bleef ik
gewoon drinken en ro
ken, maar een tijd later
wilde ik beter presteren.
Dus stopte ik met roken
en dronk veel pintjes
minder. En elke avond
het oefenpak aantrek
ken en gaan lopen.»
«Talent heb ik niet,
nooit gehad. Geimaert,
De Beek en al die andere
knappe lopers smeken
om modderige parkoers,
want als het geen mod
derbrij is waarin ze moe
ten ploeteren, wint ie
mand die gewoon is op
de piste te lopen. Ik loop
als een tank. De Beek
schuift over de modder
paden, ik zak in de blub
ber tot over de knieën. Ik
kan dan ook niet lopen,
hoogstens van mij afbij
ten. Want crossen is
eerst «afzien» en pas
daarna lopen, hetzelfde
mag gezegd worden van
de hele en halve mara
thon. Er zijn natuurlijk
altijd uitblinkers die ze
ges kunnen behalen op
loutere klasse, maar die
zijn bijzonder zeldzaam.
Kijk, ik loop elke week
meer dan honderd kilo
meter en tijdens het
weekend neem ik deel
aan een wedstrijd. Nooit
zal ik eerste eindigen.
Meestal moet je mijn
naam zoeken rond de
tiende-vijftiende plaats.
Indien ik beter zou wil
len, moet ik mijn oefen-
stonden nog meer op
drijven maar daarvoor
heb ik geen tijd. Trou
wens het loont niet eens
de moeite.
«Als ik tweehonderd
meter dichter wil fini
shen dan kost me dat
uren training. Er zijn
crossers die hun niveau
steeds optrekken, maar
dat kost een zee van tijd
en zweet. Bovendien be
wijst het dat ze iets kun
nen. Mij zou het niet
lukken. Om mezelf te
testen, om even achter
het gordijn van eigen
kunnen te loeren, ben ik
dan een marathon gaan
lopen. Niet voor het suk-
ses, niet voor het snoe
ven, gewoon om te zien
hoever ik mezelf kon en
kan testen. Uiteraard
dat ik me grondig voor
bereidde op die eerste
«Leeg, kapot, alsof je gaat sterven: zo voel ik me
marathon» (dd)
tweeënveertig kilome
ter. Niet dat ik er als een
kluizenaar naar toeleef
de, gewoon wat meer
trainen en wat meer
naar de voeding kijken.
Je moet ook psychisch
bijzonder sterk staan. Je
moet je er van overtui
gen dat je de wedstrijd
uitloopt, dat je niet op
geeft. Als je van bij de
start niet zeker bent de
wedstrijd uit te lopen,
dan bereik je nooit de
eindstreep. Zelfs als je
wéét dat je het kan, denk
je nog ik kap ermee, ik
ben op. Maar net in die
moeilijke ogenblikken
moet je bereid zijn om te
vechten. Het lijkt raar
hoor, want diegene die
opgeven kijken de vol
houders aan met een
blik van: «Ik moest ver
domd verder gelopen
hebben».
«De wedstrijd zelf is
een verschrikkelijke
harde dobber, ongeloof
lijk wat je allemaal te
verduren krijgt. Geluk
kig herinner je je de
zwartste perioden niet
meer, omdat het niet
menselijk meer is. Een
gruwel is het, afschuwe
lijk. In het begin draai je
vlot, maar rond de acht
entwintigste kilometer
wordt het menens. Voor
al de laatste keer, toen ik
nauwelijks getraind had
wegens kwetsuren,
werd het een hel. Iets
voorbij halfweg werd
het zwart voor mijn
ogen. In feite ben je op
dat ogenblik reeds opge
brand, maar toch denk
je niet aan opgeven. Je
pas is nog behoorlijk en
echt vermoeid voel je je
niet. Maar voorbij de
dertigste kilometer
komt de muur. Een ge
voel van komplete on
macht, van totale ver
woesting. In zoverre je
nog denkt, denk je aan
opgeven, de rest is een
automatisme. Je holt,
nou ja. Je holt nog om
dat je het al zoveel kilo
meters doet.
«Ooit hep ik eens voor
in toen er nog vierhon
derd meter gedraafd
moesten worden. Die af
stand kwam neer op nog
éénmaal de omloop van
de piste. Had op dat mo
ment geen goeie vriend
me sowieso verplicht
verder te strompelen
dan had ik de wedstrijd
gestopt. De hep in Brus
sel een hele wedstrijd op
kop en waande me on-
klopbaar, tot ik de ader
laatste kilometer in
ging. Dat had ik mijn
hele leven nog niet mee
gemaakt. Ik dacht wa
rempel te sterven toen.
Indien ik exakt zou kun
nen vertehen wat ik toen
allemaal zag, wat ik
meemaakte, ik zou nooit
nog een marathon dur
ven lopen.»
«Toen ik aankwam
viel ik zo in de armen
van vrienden-crossers.
Ik weet niks meer van
wat toen gebeurde. Op
de foto zie je nog hoe
mijn ontfermers staan te
lachen. Pas op dergelij
ke momenten besef je
wat vrienden wel zijn,
Zelfs mijn vrouw durfde
niet bij me te komen.»
Lieve: «Ik dacht dat je
ging sterven. Je zag er
verschrikkelijk uit. Ik
kon echt niet beseffen
wat er met je aan de
hand was. Ik had toch
zo'n verdriet. De tranen
rolden uit mijn ogen. Ik
wist niet dat een hjdende
mens er Wan uitzien als
een wrak.»
Dirk Mertens: «Als je
niet voorbereid bent
zoals het hoort heb je
dAgen nodig om te reku- jï-
■V. v pereren. Onmiddellijk
na de wedstrijd zou je
kunnen kotsen, maar je
maag is leeg. Je wordt
voortdurend misselijk,
bewusteloos zelfs Een
telkens na afloop van een paar mensen wandelen
ruim een uur met je
Doorzetten tot op de streep (dd)
heen en weer. Steeds
weer smeek je om gerust
gelaten te worden, maar
dat mag niet. Dan word
je onder een douche ge
stopt en nog een uurtje
later begin je weer mens
te worden. Af en toe
krijg je wel wat kramp
en hoewel je een wolve-
honger hebt krijg je
niks binnen. Tenzij een
stapel ijsjes maar dat is
dan ook alles. De hele
nacht slaap je niet. Je
valt af en toe in een diepe
sluimer, maAr het is niet
echt slapen. Je bent moe
«-in een hond, maar je
ligt gelukkig, zalig. Hoe
rotter je je gedurende de
wedstrijd voelde, hoe
heerlijker 's nachts. Het
is bijna niet te geloven,
maar toch is het zo. De
volgende dag voel je je
een beetje een schim,
wat ijl. Maar dat ebt
langzaam weg in de loop
der dagen. En de week
daarop heb je alweer zin
om een marathon te lo
pen. Helaas mijn v
omstandigheden
mijn huis dat ik
bouwde in mijn
uren, slorpen teveel |tóen
mijn vrije tijd op
meer te trainen.
«Stoppen met mi [£ei
thons te lopen?
geen moment aan
dacht. De drang om
ter de deuren van
dagelijkse leven te
ken, is te groot om
onderdrukken
1 fit c
i c
Ce
tgro
Kat
Te moe om een slok te nemen... (dd)
32 - 4.12.1981 - De Voorpost