«De kerkelijke overheid zou
de levendigheid van de liturgie
meer leven in kunnen blazen»
ie
di
Exkluzief interview met Ignace De Sutter (2)
-ft B
4 - 22.1.1982 - De Voorpost
De Bisschoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas, 1954. De Sutter: «De hoofdbe
doeling was, de kinderen zelf muziek, zelf melodieën te laten maken, mits een
beetje kundige bijsturing hier en daar».
Als leraar in Deinze stelde Ignace vóór de
tweede wereldoorlog nog twee liederboe
ken samen onder de titel «Singhet ende
weset vro», een repertorium dat onmid
dellijk kon beginnen aan de verovering
van de Vlaamse jeugd.
IDS: «De jezuïeten zaten ertussen, de
gewezen Oudenaardse senator Verroken,
Toon Sabot uit Melsele Die hebben mij
gevraagd een Vlaams liederboek samen te
stellen. Ik heb ervoor gezorgd dat het een
evenwichtig, muzikaal representatief
boekje is geworden, met zowel strijdliede
ren als pretentièloze jeugdliederen, balla
den, kanons, enz. Ik heb me wel een
beetje gebaseerd op Duitse liederboeken,
maar daarin zijn juist onze liederen te
vinden. Negen van de tien keren staat
erbij: Altflamisch, Altniederlandisch, of
Althollandisch. Mijn bedoeling was de
jongens terug aan 't zingen te brengen en
hen met een breed spektrum aan liederen
vertrouwd te maken.»
Bestond zoiets dan nog niet?
IDS: «Néé! Singhet ende weset vro was
het eerste Vlaamse liederboek voor de
jeugd dat voorzien was van muziek. Tot
dan waren er enkel boekjes met teksten,
zonder noten. Het is dan ook een enorm
sukses geworden».
Ignace De Sutter is wel op het juiste
moment geboren. Net toen hij voldoende
muzikale vorming in hoofd en handen
heeft zitten, krijgt de eigen taal en meteen
ook zijn rijke, muzikale kreativiteit dank
zij het Tweede Vatikaanse Koncilie (1962-
1965) in de liturgie een boeiende kans.
Het religieuze volkslied mocht de kerke
lijke 'Bond van het Heilig Hart' menta
liteit verlaten en kreeg een volwaardige
plaats r.aa&t het gregoriaans. Nu luisteren
nog bijna enkel de eigen liederen de
vieringen op. Professor De Sutter heeft
hier eigenlijk een enorme leegte ingevuld
want buiten psalmen en enkele rustige
kunstmatige vertalingen was er niets.
IDS: «Bij het begin van het Koncilie
hebben de Trappisten van Zundert mij
geïnviteerd: ze hadden plannen om heel
hun koorgebed in het Nederlands te zin
gen, maar ze wisten niet goed hoe. Ik heb
toen gezegd: waarom zou het niet in het
Nederlands kunnen als het in het Duits
kan? We kunnen toch, mits het eerbiedi
gen van een aantal regels, een soort
gregoriaans in het Nederlands zingen. En
hier komen we bij een probleem dat
Luther dat moet nen hele felle vent
geweest zijn al had ontdekt. Omdat
onze Germaanse talen nu eenmaal sterk
verschillen van het Latijn wij hebben
meer klankloze lettergrepen moet er
anders gewerkt worden. Je kan moeilijk
op de 'e' (bedoeld is de sjwa, de -e in
'geboren' n.v.d.r.) vijf tonen zetten. In
het Latijn heb je die klank niet. Luther
heeft een tussenoplossing voorgesteld, nl.
een herleiden van de melodie tot haar
grondstruktuur, of eenvoudiger: het weg
laten van de gregoriaanse versieringen.
Dus i.p.v. het versierde 'veni creator
spiritus' te zingen, zingt hij met hetzelfde
aantal noten 'Kom Schepper Geest daal
tot ons neer', begrijp je? De basisstruk-
tuur van de melodie blijft, en er wordt
monosyllabisch gewerkt, voor elke noot
een lettergreep. Van Luther heb ik dus
veel geleerd. Toevallig ook had ik al een
aantal protestantse vrienden. Het was
verrassend te konstateren dat men in het
koele noorden, via een Van der Leeuw
stichting bv., zoals bij ons op zoek was
naar een nieuwe situering van de liturgie.
Wij konden eens over de muur kijken om
te zien hoe de protestanten het deden en
onze lessen daaruit trekken zonder daar
om aan eigenheid te gaan inboeten en vice
versa. Men heeft mij nog verweten dat ik
te veel de protestant uithing, maar men
sen die samen bidden en dezelfde liederen
zingen, dat is toch de meest gezonde,
spontane en onschuldige vorm van oeku-
mene!?
Op die manier is de reformata niet alleen
een voorbeeld geweest, maar is een deel
van haar liederen een volwaardig bestand
deel van onze eigen liederenschat. Bijna
een derde van de liederen uit het groene
'Zingt Jubilate' boekje hebben wij
gemeenschappelijk met de protestanten.
En nooit heb ik serieuze argumenten
tegen deze situatie gehoord. God, zolang
de teksten eerbiedig en waardig poëtisch
zijn en de muziek is goed, wat zou men
ertegèn hebben? Hun gezangen zijn im
mers bijbels.»
Oekumene en nog wat
Zijn onze gereformeerde noorderburen
meer zanggezind dan wij?
IDS: «Eigenlijk wel, ja. Dat heeft alles te
maken met Luthers grote vernieuwing.
Hij liet de mensen gewoon zingen en
bidden in hun moedertaal. Zij zijn het
daar al zo lang gewoon; de mensen zijn
ermee grootgebracht. Bij ons ligt dat
anders. Luther heeft het schone genot
kunnen proeven van 'l'étrange chose d'a-
voir raison un quart d'heure avant les
autres'. Het is een gelukkig feit dat men
dit 'gelijk' in onze kerk nu toch erkent.De
mensen begrijpen of kunnen nu toch be
grijpen wat ze zingen».
Was het zicht op een gekonkretiseerde
oekumene bij het maken van liederen voor
u een eerste gedachte of hebt u pas later aan
deze implikatie gedacht?
IDS: «Oh nee. Ik was van begin af aan
doordrongen met de oekumenische ge
dachte. Ik had al vanaf '58, toen er nog
geen sprake was van de vernederlandsing
van de liturgie, kontakten met dominees,
mensen zelfs die niets met muziek te
maken hadden. Bovendien heb ik Bach
altijd de nummer één in de muziek gevon
den en Bach is toch een protestant en zijn
grootste werken zijn passieverhalen. Ik
heb altijd gemeend dat 't protestantisme
veel katholieker is als men wel denkt!
Men is dat de laatste twintig jaar duidelijk
beginnen in te zien.»
Het gebruik van het Nederlandstalige reli
gieuze lied in de liturgie hebben de meeste
mensen wel, toegejuichd. Sommigen be
treuren toch nog altijd de teloorgang van
het vertrouwde, verreikend verbonden,
luisterrijke gregoriaans. Hoe staat u daar
tegenover?
IDS: Ja. Sommige mensen hebben de
evolutie in de liturgie altijd willen zien als
een plotse minachting van het grego
riaans. Het zou ineens niet meer modern
genoeg geweest zijn. Dat is helemaal niet
zo. Wel is het zo dat ik nu tevreden ben
dat het gregoriaans niet zo vaak meer
vermoord wordt in onze parochiekerken.
Dat ze liever onze liedjes belachelijk
maken. Het gregoriaans, hoe mooi ook, is
nét iets te moeilijk voor de gemiddelde
kerkganger. In dekenale kerken, in kathe
dralen en abdijen, moeten ze verder gre
goriaans zingen, alwas het maar om te
fungeren als maatstaf voor wat wij maken.
Gregoriaans is de basis van onze Europe
se kerkmuziek. Aanvankelijk misprees
men het aanbod aan religieuze liederen
een beetje. Terecht ook wel. Er was niet
veel dat niveau had, maar dat is nu toch
helemaal niet het geval. Wij hebben men
sen die al wat bewezen hebben: Willem
Barnard, Tom Naastepad, Willem Vogel,
Ad den Besten, Schulte Nordholt, wijlen
Jan Wit en bij ons Marcel Weemaes, Paul
Schollaert, Lode Dieltiens enz. En als ik
eens stout mag zijn: de meest hartstochte
lijke verdedigers van het gregoriaans zijn
zij die vroeger nooit meezongen en nu een
ekskuus hebben om niet meer te moeten
zingen, want 't is geen gregoriaans. Maar
ik klaag niet. hoor.»
Het bandrecordertje
Van de andere kant grijpt men in sommige
parochies steeds meer naar de gemakke
lijkheidsoplossing: het bandrecordertje.
Hoe daar tegenaan kijken?
IDS: «Dat kan ik in geweten eigenlijk
zelfs geen noodoplossing noemen: ik vind
het fout. Ik ben tégen elke vorm van
technische klankweergave in liturgisch
verband, omdat zoiets gewoon niet echt
is, het is een foto. Dan heb ik liever dat
een kerk geestdriftig vals zingt, dan dat
men voor de dag komt met een perfekte
plaat van Bach of Van veen. Volgens mij
zou de kerk zulks moeten verbieden. Men
draait toch ook niet een opname van het
Markusevangelie gelezen door Tine Ruys-
schaert? Het grote gevaar is met name dat
men die dingen als vanzelfsprekend zal
beginnen beschouwen.
Kanunnik Joris (direkleur van het Lem-
mensinstituut, Leuven) heeft deze houding
ook reeds herhaald aangeklaagd. In zijn
bijdrage voor uw Liber Amicorum stelt hij
zelfs het volgende: «Als de overheid niet
drastisch ingrijpt in wat er thans gebeurt tot
in het hart van de kultus zelf, kan men
liever alle mooie woorden over aktieve
deelname en zingend bidden laten varen».
Dreigen zo niet kind én badwater buitenge-
gooid te worden?
IDS: «Tja. Je moet kanunnik Joris ken
nen, hé. Hij is negen jaar mijn direkteur
geweest: hij is vrij professionalistisch aan
gelegd. Maar je moet zijn stoute uitspraak
zien vanuit zijn vroegere houding. Bij het
begin van het Koncilie gaf hij de indruk
aan de andere kant te staan. Die man
heeft aan de nieuwe toegeeflijkheid een
hele ontgoocheling overgehouden. Van
daar dus. Ik begrijp hem daarin trouwens
wel, maar het kind mag inderdaad zeker
niet met het badwater naar buiten. Ik
weet ook wel dat iemand die er moeder
ziel alleen voorstaat, in uiterste nood
misschien niet anders kan dan naar de
bandrecorder grijpen om wat sfeer te
brengen. Maar uit luiheid kan die uitzon
dering wel eens regel worden en die
evolutie heeft mijn bezorgdheid.»
Heeft de keuze van die gemakkelijkheids
oplossing niet iets te zien met het sinds de
twintigerjaren financieel ondergewaardeer
de en bijgevolg nog zeer schaars uitgeoe
fende beroep van koster-orgenist?
IDS: «Dat is de meest ploertige vraag die
je me kon stellen. Het heeft er inderdaad
iets mee te maken. Maar ik pas nu wel op
wat ik zeg. (neemt een gemelijke bieder
meierhouding aan en vervolgtnaar mijn
bescheiden mening maar naar ik vrees
zeer juiste mening, wordt in ons land
weinig of geen zorg besteed aan de koster
opleiding Natuurlijk is er wel het Lem-
mensinstituut, maar daar is de opleiding
weer zo enorm geperfektioneerd. Daar
studeren de orgelisten voor de grote ker
ken af. Bijgevolg verheft men liefhebbers
tot kerkmuzikant. Zo gebeurt het ook dat
hoog geschoolde laureaten van het Lem-
mensinstituut niet eens de kans krijgen
om in een of andere parochie bij wijze van
bijverdienste een deeltijdse betrekking te
krijgen. De oorzaak van de hele proble
matiek valt te herleiden tol een totaal
gemis aan organisatie. De bisschoppelijke
overheid zou moeten verordenen dat lau
reaten van het Lemmensinstituut voor
rang krijgen bij benoemingen. Diezelfde
overheid zou van de andere kant de
levendigheid van de liturgie, de algemene
betrokkenheid ook wel. meer leven in
kunnen blazen door allerlei aktiviteiten
op het getouw te zetten, door kursussen te
organiseren. Maar ja: 't is maar muziek.»
Een minderwaardigheidscomplex?
IDS: «Een beetje wel, ja».
Wouter Rens heeft het in zijn bijdrage voor
uw Liber Amicorum over de verhouding
lektor-kantor. Vindt u niet dat dé onder
schatting van de kantor t.o.v. de lektor,
zoals hij die aanhaalt wat overtrokken is?
IDS: Nee. Bij ons kent men het begrip
kantor nauwelijks. Het is een van oor
sprong protestantse term die- enkel in de
abdijen ingang heeft gevonden. In onze
liturgie spreekt men tegenwoordig wél
over de lektor, terwijl de funktie van
kantor, van samenzangleider wel eens
verwaarloosd wordt, sommige pastoors
zien de koorleider ook enkel als diegene
die het koor leidt. Zij geloven niet in zijn
boeiende invloed op de samenzang. Dat is
een ouderwetse opvatting, uit de tijd van
de zwijgende kerk, en die klaagt Rens wat
aan. Overschot van gelijk trouwens.»
Lied van mijn Land
We kennen allemaal uw Lied van mijn
Land, op tekst van Anton Van Wilderode,
waarop u de inmiddels historische noten
dichtte. Hoe verklaart u zelf het enorme
sukses van dat volkslied?
IDS: «Ik heb daar slechts een gedeeltelij
ke verklaring voor. Het zal wel deels puur
toevallig zijn dat voor die ene keer een
goeie tekst en een goeie melodie elkaar zo
wonderlijk aanvullen. Toen ik het Lied
van mijn Land pas gemaakt had, komt Jef
Van Hoof op mijn kamer, hij zet zich aan
de piano en tegen alle verwachtingen in
speelt en zingt hij de drie strofen, wat niet
zo gauw gebeurde. Hij was dus van bij 't
begin aangegrepen door het lied. Toen hij
gedaan had, zei hij, zo'n beetje oep zen
Aantwaarps: «da wer e volkslied». In '48
al! Dat was een soort diploma voor mij,
he. Temeer omdat niemand ooit echt
propaganda gemaakt heeft voor dit lied,
omdat niemand het ooit lanceerde, is het
verwonderlijk dat het zoveel gezongen
wordt, dat men er zelfs een televisieuit
zending van gemaakt heeft. Met Preud-
homme is dat wel gebeurd bv. Maar nu
eens iets anders: ik vraag mij af of alle
mensen die het lied zingen, wel dat ene
wóórd «horen» verstaan. Het gaat dus
van: lied van mijn land, in de brui-ui-
sende ho-ren. Wel, die 'horen', daarmee
heeft Cyriel een kinkhoorn bedoeld!».
Sutteriaanse liederen zijn, alhoewel zeer
eenvoudig, toch nooit goedkoop.
Integendeel: ze zijn blijvend, er bestaat een
grote kans dat we ze zullen blijven horen.
Hoe komt dat?
IDS: «Bah, ik probeer mij te spiegelen
aan het Oudnederlandse volkslied uit de
bloeiperiode (15de - 16de eeuw, n.v.d.r.),
'De Winter is vergangen' enz. Hoe komt
het dat dié liederen nog altijd bekend zijn,
niettegenstaande men ze op school al in
geen tien jaar meer zingt? Die liederen
hebben een eigen karakter: ze zijn mono
syllabisch, ditonisch, d.w.z. zonder veel
toonafstanden tussendoor, en ten derde
zijn ze rustig van melodievorming. Tot
slot is er de natuurlijke overeenkomst met
het spreekritme. Het gezongen lied van
mijn Land bv. is niet traag, maar gedra
gen, ritmisch verschilt het niet veel van
een gesproken lied van mijn Land.
Ikzelf probeer die stelregels ook te vol
gen. Daarom dus misschien.»
Hoe maakt u een lied? Achter de piano?
IDS: «Meestal wel, ja. Zo heb ik Lied van
mijn Land gekomponeerd. Het kan ook.
gebeuren dat er geen piano is en dan doe
ik het uit mijn hoofd. Al de antifonen die
de zusters hier in hun koorgebed zingen
bv. Jaja, ik krijg iedere vakantie van de
abdis een 'devoir' mee: een aantal mu-
ziekvellen waarop reeds de tekst van de
antifonen geschreven staat. Ik moet daar
dan muziek op zetten. Zoiets doe ik uit
mijn hoofd. Ik hóór die muziek, zoals je
bij het lezen van een goed boek alles ziét
gebeuren. Ik kan met veel genot een
partituur zitten lezen.»
Het gebeurt wel dat men het strofische lied
onvoldoende naar waarde schat, dat men
er zich zelfs kleinerend over uitlaat
IDS: «Daar zit ik wel mee, ja. De Noord
nederlandse katholieken, die vooral, mis
prijzen het strofische lied; ze vinden het te
goedkoop. Hier aapt men die houding
soms na. Maar waarom zou het minder
waardig zijn?! Van de oude liederen
mocht de gemeente enkel het refrein
meezingen. Wat onthouden ze daarvan?
En wat onthouden ze van een volwaardig
strofisch lied? Dat heeft toch zijn waarde!
Ik verwijs altijd naar Dietrich Bonhöffer.
Terwijl die in de gevangenis op zijn dood
zat te wachten maakte hij een zeer fijnzin
nige, theologische analyse van strofische
liederen. Zulke liederen draag je je hele
leven mee. Trouwens: ik ben in goed
gezelschap: ne zekeren Bach heeft in al
zijn kantaten strofische liederen gebruikt.
Hij heette ze koralen, maar het is het
zelfde.»
Ignace miljonair?
Uw liedboeken, uw muziekhandleiding,
een groot aantal van uw uitgegeven werken
in feite, hebben veel sukses gekend. Mag ik
aannemen dat u een rijk man bent?
IDS: «Oeioeioeioeioei! Neenee! Ik heb
veel te slechte ervaringen met uitgevers, 't
Zijn allemaal zakkenvullers. En ik ben
niet de enige die er zo over denkt. Cyriel
hebben ze beloofd, een nieuwe uitgave
van Zijn eerste werk «De moerbeitoppen
ruisen» te zullen voorstellen op de Ant
werpse boekenbeurs. O.K.. Cyriel gaat,
maar op de eerste bladzijde van zijn
zogezegd nieuw uitgegeven boek het toe
latingsnummer van de Duitsers! Nieuwe
uitgave, zeg! Je weet trouwens nooit op
hoeveel exemplaren een uitgever je werk
laat drukken. Je moet hem op z'n woord
geloven. Mijn «Inleiding tot het muziek-
beluisteren» heeft wel zeer goed verkocht,
«Singhet ende weset vro», zoals ik al zei
ook, maar rijk. nee, echt niet. Wat het
opgebracht heeft werd goed besteed
hoor».
Kanunnik Joris stelt nogal pessimistisch:
«God alleen weet welke kant godsdienstbe
leving en eredienst mogen uitgaan.Kunt u
God hier niet een stapje voor zijn?
IDS: «Misschien. Er zullen zaken veran
deren in de toekomst, dat is altijd al zo
geweest, maar of het naar de vrees van
Joris zal evolueren betwijfel ik toch. Ver
loedering is er altijd geweest en via de
moderne media zijn wij ons daar scherper
dan ooit van bewust. Wij zullen dus
eerder geneigd zijn, eenzijdig negatieve
konklusies te trekken. Vroeger hadden
wij er misschien minder weet van, maar
dat wil niet zeggen dat er geen verloede
ring was. Ik voorspel geen al te rooskleu
rige toekomst. Een groot aantal mensen
laat het afweten, gaat niet meer naar de
kerk, maar toch ben ik ervan overtuigd
dat er een kern van mensen die op dat
punt gezond denken en wat vóelen voor
een volwaardige liturgie, zal blijven be
staan. Waarom zou die kern zelfs niet
groeien. Men zal wel de betrekkelijkheid
beginnen inzien van wat ik modever
schijnselen noem en teruggrijpen naar de
waardige, rustige manier van godsdienst
beleving. Vijf jaar geleden had ik zoiets
niet gezegd, maar nu Neem Zingt
Jubilate: wie had durven hopen dat wij
bijna overal hele kerken zouden hebben
volgekregen om de mensen die kerkliede
ren aan te leren? Veel hangt trouwens ook
af van de inzet van de plaatselijke geeste
lijkheid, van de koren
Samen met Hans Dirken en Carl Orff
Samen met wijlen Hans Dirken richtte u
destijds de Halewijnstichting op. De naam
Hans Dirken roept in sommige middens
nog altijd de herinnering op aan een groots
man, aan een grootse tijd. Wat heeft hij
voor u betekend?
IDS: «Zeer, zeer veel. Un trés gründ
monsieur, zeg. Hans Dirken heeft zich
tijdens de oorlog als leraar aan het kon-
servatorium van Antwerpen laten benoe
men. Na '45. werd hij afgezet en was hij
een hele tijd zonder emplooi. Maar hij
was oudstudent van en goed bevriend met
professor Van der Mueren, een fameus
musikoloog. En omdat Dirken toen al het
Halewijnkoor had opgericht, stelde pro
fessor Van der Mueren hem voor, een
vereniging te stichten die als doel de
verbreiding van de nieuwe koorpraktijk
zou hebben. De professor zou voorzitter
zijn en zocht nog een ondervoorzitter,
liefst een geestelijke. Uiteindelijk is zijn
keuze op mij gevallen en daar was de
Halewijnstichting. We hebben verschei
dene muziek weken georganiseerd, waar
bij dikwijls buitenlandse specialisten wer
den uitgenodigd. De bedoeling was die
LIED VAN MIJN LAND
muziekweken gingen altijd door tijdei reei
de schoolvakanties vooral onderwij n a
mensen te bereiken. Maar Dirken ha£>9
nog veel meer noten op zijn zang. Bij hei,en
thuis was hij een muziekwinkel begonnei
Daar ook gaf hij bijna elke dag en tijdei |n d
de weekends muzieklessen: notenlee gast
harmonie, gitaar-, luit-, vedei-, en klav< dia';
cimbelspel. Michaël Scheck, de dirigei ie in
van het Bachkoor van Antwerpen, hee! we
de kunst verstaan om hier een aant >°ns
goeie muziekleraars bij te betrekken *erc
Het is ook Hans Dirken die u in kontah 2 er
gebracht heeft met Carl Orff (geboren 189'.
n.v.d.r.), is het niet?
IDS; «Inderdaad. Dirken was al bekei
met het Orff-Schulwerk. In '52 hebben
het instituut Onze Lieve-Vrouw-Pn
sentatie te Sint-Niklaas tijdens een mi
ziekweek voor het eerst met Orff-insti
menten gewerkt. Maar het ging allemi
nog wat stroef en omdat ik toch af en t<
naar München reisde, vroeg Dirken mij
ik niet even bij Carl Orff wilde binnenwij
pen. Dan kon ik vragen of hij ons niet e<
Duitse muziekpedagoog kon aanbeveli
om ons vertrouwd te maken met het Or
Schulwerk. Mijn broer Bert is in zijn vrije
uurtjes muziekrecensent bij Gazet var» g<
Antwerpen en die heeft tijdens de Fes"
spielwoche in München voor mij ei
afspraak gemaakt met Carl Orff. Ik moei
komen en een hele dag blijven. Ik voelc
mij nogal vereerd! Orff woonde in die tij<
nog kent ge München? in een moe
landhuis langs de Isar. Ik bel daar. Wi
doet de deur open? Louise Rinser! Zij
was Orffs tweede vrouw. Orff zelf is eet
zeer beminnelijk, plezierig man en
bezit die typische Beierse spreekvaardij
heid. «Sie sind der erste Belgiër, den i<
kennengelernt habe,» zei hij. Maar goe
hij stuurde mij naar Eberhard Werdin; dit
heaft uit het Schulwerk al meer gehaald
dan ik erin gezien heb, vond hij. Fairet
typ. zen! Samen met de zoon van Haroj
Dirken ben ik dan Werdin gaan uitnodil
gen om- bij ons af en toe gedurende eeiy
week vooral het facet 'geleide improvisa-l
tie' te komen toelichten. Vier keer ia
Werdin, tussen haakjes een professor mu-M
ziekpedagogie aan het konservatoriunK
van Düsseldorf en direkteur van de groot
ste jeugdmuziekschool van Duitsland
naar Vlaanderen gereisd. Van die man irl
heb ik alles geleerd, eerlijk! Hij heeft
prachtige voorbeelden van geleide impro-
visatie gegeven. In '52-'53 konden we hel
in de Normaalschool al in praktijk bren- B
gen en we waren de eersten daarmee! Nog
vóór het Lemmensinstituut, nog vóór hel
Brugse Ons Dorado dat nu zoveel lawaai !ri
maakt, maar zich eigenlijk met alles be- sli
halve improvisatie.bezighoudt».
Wat maakt Orff-muziek zo boeiend? Ligt
het vernieuwende enkel in de ruime moge
lijkheden tot improvisatie?
IDS: «Niet alleen, maar vooral d&trin.
Het nieuwe geluid, de klankkleur toege-j
voegd aan die van de strijkinstrumenten
en de fluiten, is ook een verrijking, een
verfrissing. De gedachte aan zo'n instru
mentarium is bij Orff ontstaan uit zijn
muziekpedagogische praktijk met kinde
ren. Zijn hoofdbedoeling was de kinderen
zelf muziek, zelf melodieën te laten ma
ken, mits een beetje kundige bijsturing
hier en daar en met het systeem dat
Werdin uitwerkte lukt dat wonderwel.»
Hoe ziet u Orff los van het Schulwerk?
IDS: «Ha..eu.. als komponist wordt hij
wel overschat. Men bekijkt teveel zijn
muziek apart. Orff is eigenlijk ccn filo-
soof-toneelmens voor wie de muziek een
belangrijke rol speelt, maar als je zijn
muziek losmaakt van het toneelmatige
heb je maar een halve waarheid. Onlangs
heb ik tegen een vertegenwoordiger van
het Deutsche Grammophongesellschaft
gezegd dat hun grootste stommiteit ge
weest is, van het laatste werk van Orff, de
'Commedia de fine Temporum' op plaat
uit te brengen. Dat is toneelmuziek die
volledig in dienst staat van het toneel. De
mensen die het totaalgebeuren niet gezien
hebben, zijn niets met z'on opname.
Zoiets betreur ik. Maar Orff heeft grootse
dingen geschreven, zijn Carmina Burana
is zeer persoonlijk, Antigone is goed, Der
Mond, Die Bernauerin,
Leo DE BOCK
(vervolgt)