«De kerkelijke overheid zou de levendigheid van de liturgie meer leven in kunnen blazen» ie di Exkluzief interview met Ignace De Sutter (2) -ft B 4 - 22.1.1982 - De Voorpost De Bisschoppelijke Normaalschool in Sint-Niklaas, 1954. De Sutter: «De hoofdbe doeling was, de kinderen zelf muziek, zelf melodieën te laten maken, mits een beetje kundige bijsturing hier en daar». Als leraar in Deinze stelde Ignace vóór de tweede wereldoorlog nog twee liederboe ken samen onder de titel «Singhet ende weset vro», een repertorium dat onmid dellijk kon beginnen aan de verovering van de Vlaamse jeugd. IDS: «De jezuïeten zaten ertussen, de gewezen Oudenaardse senator Verroken, Toon Sabot uit Melsele Die hebben mij gevraagd een Vlaams liederboek samen te stellen. Ik heb ervoor gezorgd dat het een evenwichtig, muzikaal representatief boekje is geworden, met zowel strijdliede ren als pretentièloze jeugdliederen, balla den, kanons, enz. Ik heb me wel een beetje gebaseerd op Duitse liederboeken, maar daarin zijn juist onze liederen te vinden. Negen van de tien keren staat erbij: Altflamisch, Altniederlandisch, of Althollandisch. Mijn bedoeling was de jongens terug aan 't zingen te brengen en hen met een breed spektrum aan liederen vertrouwd te maken.» Bestond zoiets dan nog niet? IDS: «Néé! Singhet ende weset vro was het eerste Vlaamse liederboek voor de jeugd dat voorzien was van muziek. Tot dan waren er enkel boekjes met teksten, zonder noten. Het is dan ook een enorm sukses geworden». Ignace De Sutter is wel op het juiste moment geboren. Net toen hij voldoende muzikale vorming in hoofd en handen heeft zitten, krijgt de eigen taal en meteen ook zijn rijke, muzikale kreativiteit dank zij het Tweede Vatikaanse Koncilie (1962- 1965) in de liturgie een boeiende kans. Het religieuze volkslied mocht de kerke lijke 'Bond van het Heilig Hart' menta liteit verlaten en kreeg een volwaardige plaats r.aa&t het gregoriaans. Nu luisteren nog bijna enkel de eigen liederen de vieringen op. Professor De Sutter heeft hier eigenlijk een enorme leegte ingevuld want buiten psalmen en enkele rustige kunstmatige vertalingen was er niets. IDS: «Bij het begin van het Koncilie hebben de Trappisten van Zundert mij geïnviteerd: ze hadden plannen om heel hun koorgebed in het Nederlands te zin gen, maar ze wisten niet goed hoe. Ik heb toen gezegd: waarom zou het niet in het Nederlands kunnen als het in het Duits kan? We kunnen toch, mits het eerbiedi gen van een aantal regels, een soort gregoriaans in het Nederlands zingen. En hier komen we bij een probleem dat Luther dat moet nen hele felle vent geweest zijn al had ontdekt. Omdat onze Germaanse talen nu eenmaal sterk verschillen van het Latijn wij hebben meer klankloze lettergrepen moet er anders gewerkt worden. Je kan moeilijk op de 'e' (bedoeld is de sjwa, de -e in 'geboren' n.v.d.r.) vijf tonen zetten. In het Latijn heb je die klank niet. Luther heeft een tussenoplossing voorgesteld, nl. een herleiden van de melodie tot haar grondstruktuur, of eenvoudiger: het weg laten van de gregoriaanse versieringen. Dus i.p.v. het versierde 'veni creator spiritus' te zingen, zingt hij met hetzelfde aantal noten 'Kom Schepper Geest daal tot ons neer', begrijp je? De basisstruk- tuur van de melodie blijft, en er wordt monosyllabisch gewerkt, voor elke noot een lettergreep. Van Luther heb ik dus veel geleerd. Toevallig ook had ik al een aantal protestantse vrienden. Het was verrassend te konstateren dat men in het koele noorden, via een Van der Leeuw stichting bv., zoals bij ons op zoek was naar een nieuwe situering van de liturgie. Wij konden eens over de muur kijken om te zien hoe de protestanten het deden en onze lessen daaruit trekken zonder daar om aan eigenheid te gaan inboeten en vice versa. Men heeft mij nog verweten dat ik te veel de protestant uithing, maar men sen die samen bidden en dezelfde liederen zingen, dat is toch de meest gezonde, spontane en onschuldige vorm van oeku- mene!? Op die manier is de reformata niet alleen een voorbeeld geweest, maar is een deel van haar liederen een volwaardig bestand deel van onze eigen liederenschat. Bijna een derde van de liederen uit het groene 'Zingt Jubilate' boekje hebben wij gemeenschappelijk met de protestanten. En nooit heb ik serieuze argumenten tegen deze situatie gehoord. God, zolang de teksten eerbiedig en waardig poëtisch zijn en de muziek is goed, wat zou men ertegèn hebben? Hun gezangen zijn im mers bijbels.» Oekumene en nog wat Zijn onze gereformeerde noorderburen meer zanggezind dan wij? IDS: «Eigenlijk wel, ja. Dat heeft alles te maken met Luthers grote vernieuwing. Hij liet de mensen gewoon zingen en bidden in hun moedertaal. Zij zijn het daar al zo lang gewoon; de mensen zijn ermee grootgebracht. Bij ons ligt dat anders. Luther heeft het schone genot kunnen proeven van 'l'étrange chose d'a- voir raison un quart d'heure avant les autres'. Het is een gelukkig feit dat men dit 'gelijk' in onze kerk nu toch erkent.De mensen begrijpen of kunnen nu toch be grijpen wat ze zingen». Was het zicht op een gekonkretiseerde oekumene bij het maken van liederen voor u een eerste gedachte of hebt u pas later aan deze implikatie gedacht? IDS: «Oh nee. Ik was van begin af aan doordrongen met de oekumenische ge dachte. Ik had al vanaf '58, toen er nog geen sprake was van de vernederlandsing van de liturgie, kontakten met dominees, mensen zelfs die niets met muziek te maken hadden. Bovendien heb ik Bach altijd de nummer één in de muziek gevon den en Bach is toch een protestant en zijn grootste werken zijn passieverhalen. Ik heb altijd gemeend dat 't protestantisme veel katholieker is als men wel denkt! Men is dat de laatste twintig jaar duidelijk beginnen in te zien.» Het gebruik van het Nederlandstalige reli gieuze lied in de liturgie hebben de meeste mensen wel, toegejuichd. Sommigen be treuren toch nog altijd de teloorgang van het vertrouwde, verreikend verbonden, luisterrijke gregoriaans. Hoe staat u daar tegenover? IDS: Ja. Sommige mensen hebben de evolutie in de liturgie altijd willen zien als een plotse minachting van het grego riaans. Het zou ineens niet meer modern genoeg geweest zijn. Dat is helemaal niet zo. Wel is het zo dat ik nu tevreden ben dat het gregoriaans niet zo vaak meer vermoord wordt in onze parochiekerken. Dat ze liever onze liedjes belachelijk maken. Het gregoriaans, hoe mooi ook, is nét iets te moeilijk voor de gemiddelde kerkganger. In dekenale kerken, in kathe dralen en abdijen, moeten ze verder gre goriaans zingen, alwas het maar om te fungeren als maatstaf voor wat wij maken. Gregoriaans is de basis van onze Europe se kerkmuziek. Aanvankelijk misprees men het aanbod aan religieuze liederen een beetje. Terecht ook wel. Er was niet veel dat niveau had, maar dat is nu toch helemaal niet het geval. Wij hebben men sen die al wat bewezen hebben: Willem Barnard, Tom Naastepad, Willem Vogel, Ad den Besten, Schulte Nordholt, wijlen Jan Wit en bij ons Marcel Weemaes, Paul Schollaert, Lode Dieltiens enz. En als ik eens stout mag zijn: de meest hartstochte lijke verdedigers van het gregoriaans zijn zij die vroeger nooit meezongen en nu een ekskuus hebben om niet meer te moeten zingen, want 't is geen gregoriaans. Maar ik klaag niet. hoor.» Het bandrecordertje Van de andere kant grijpt men in sommige parochies steeds meer naar de gemakke lijkheidsoplossing: het bandrecordertje. Hoe daar tegenaan kijken? IDS: «Dat kan ik in geweten eigenlijk zelfs geen noodoplossing noemen: ik vind het fout. Ik ben tégen elke vorm van technische klankweergave in liturgisch verband, omdat zoiets gewoon niet echt is, het is een foto. Dan heb ik liever dat een kerk geestdriftig vals zingt, dan dat men voor de dag komt met een perfekte plaat van Bach of Van veen. Volgens mij zou de kerk zulks moeten verbieden. Men draait toch ook niet een opname van het Markusevangelie gelezen door Tine Ruys- schaert? Het grote gevaar is met name dat men die dingen als vanzelfsprekend zal beginnen beschouwen. Kanunnik Joris (direkleur van het Lem- mensinstituut, Leuven) heeft deze houding ook reeds herhaald aangeklaagd. In zijn bijdrage voor uw Liber Amicorum stelt hij zelfs het volgende: «Als de overheid niet drastisch ingrijpt in wat er thans gebeurt tot in het hart van de kultus zelf, kan men liever alle mooie woorden over aktieve deelname en zingend bidden laten varen». Dreigen zo niet kind én badwater buitenge- gooid te worden? IDS: «Tja. Je moet kanunnik Joris ken nen, hé. Hij is negen jaar mijn direkteur geweest: hij is vrij professionalistisch aan gelegd. Maar je moet zijn stoute uitspraak zien vanuit zijn vroegere houding. Bij het begin van het Koncilie gaf hij de indruk aan de andere kant te staan. Die man heeft aan de nieuwe toegeeflijkheid een hele ontgoocheling overgehouden. Van daar dus. Ik begrijp hem daarin trouwens wel, maar het kind mag inderdaad zeker niet met het badwater naar buiten. Ik weet ook wel dat iemand die er moeder ziel alleen voorstaat, in uiterste nood misschien niet anders kan dan naar de bandrecorder grijpen om wat sfeer te brengen. Maar uit luiheid kan die uitzon dering wel eens regel worden en die evolutie heeft mijn bezorgdheid.» Heeft de keuze van die gemakkelijkheids oplossing niet iets te zien met het sinds de twintigerjaren financieel ondergewaardeer de en bijgevolg nog zeer schaars uitgeoe fende beroep van koster-orgenist? IDS: «Dat is de meest ploertige vraag die je me kon stellen. Het heeft er inderdaad iets mee te maken. Maar ik pas nu wel op wat ik zeg. (neemt een gemelijke bieder meierhouding aan en vervolgtnaar mijn bescheiden mening maar naar ik vrees zeer juiste mening, wordt in ons land weinig of geen zorg besteed aan de koster opleiding Natuurlijk is er wel het Lem- mensinstituut, maar daar is de opleiding weer zo enorm geperfektioneerd. Daar studeren de orgelisten voor de grote ker ken af. Bijgevolg verheft men liefhebbers tot kerkmuzikant. Zo gebeurt het ook dat hoog geschoolde laureaten van het Lem- mensinstituut niet eens de kans krijgen om in een of andere parochie bij wijze van bijverdienste een deeltijdse betrekking te krijgen. De oorzaak van de hele proble matiek valt te herleiden tol een totaal gemis aan organisatie. De bisschoppelijke overheid zou moeten verordenen dat lau reaten van het Lemmensinstituut voor rang krijgen bij benoemingen. Diezelfde overheid zou van de andere kant de levendigheid van de liturgie, de algemene betrokkenheid ook wel. meer leven in kunnen blazen door allerlei aktiviteiten op het getouw te zetten, door kursussen te organiseren. Maar ja: 't is maar muziek.» Een minderwaardigheidscomplex? IDS: «Een beetje wel, ja». Wouter Rens heeft het in zijn bijdrage voor uw Liber Amicorum over de verhouding lektor-kantor. Vindt u niet dat dé onder schatting van de kantor t.o.v. de lektor, zoals hij die aanhaalt wat overtrokken is? IDS: Nee. Bij ons kent men het begrip kantor nauwelijks. Het is een van oor sprong protestantse term die- enkel in de abdijen ingang heeft gevonden. In onze liturgie spreekt men tegenwoordig wél over de lektor, terwijl de funktie van kantor, van samenzangleider wel eens verwaarloosd wordt, sommige pastoors zien de koorleider ook enkel als diegene die het koor leidt. Zij geloven niet in zijn boeiende invloed op de samenzang. Dat is een ouderwetse opvatting, uit de tijd van de zwijgende kerk, en die klaagt Rens wat aan. Overschot van gelijk trouwens.» Lied van mijn Land We kennen allemaal uw Lied van mijn Land, op tekst van Anton Van Wilderode, waarop u de inmiddels historische noten dichtte. Hoe verklaart u zelf het enorme sukses van dat volkslied? IDS: «Ik heb daar slechts een gedeeltelij ke verklaring voor. Het zal wel deels puur toevallig zijn dat voor die ene keer een goeie tekst en een goeie melodie elkaar zo wonderlijk aanvullen. Toen ik het Lied van mijn Land pas gemaakt had, komt Jef Van Hoof op mijn kamer, hij zet zich aan de piano en tegen alle verwachtingen in speelt en zingt hij de drie strofen, wat niet zo gauw gebeurde. Hij was dus van bij 't begin aangegrepen door het lied. Toen hij gedaan had, zei hij, zo'n beetje oep zen Aantwaarps: «da wer e volkslied». In '48 al! Dat was een soort diploma voor mij, he. Temeer omdat niemand ooit echt propaganda gemaakt heeft voor dit lied, omdat niemand het ooit lanceerde, is het verwonderlijk dat het zoveel gezongen wordt, dat men er zelfs een televisieuit zending van gemaakt heeft. Met Preud- homme is dat wel gebeurd bv. Maar nu eens iets anders: ik vraag mij af of alle mensen die het lied zingen, wel dat ene wóórd «horen» verstaan. Het gaat dus van: lied van mijn land, in de brui-ui- sende ho-ren. Wel, die 'horen', daarmee heeft Cyriel een kinkhoorn bedoeld!». Sutteriaanse liederen zijn, alhoewel zeer eenvoudig, toch nooit goedkoop. Integendeel: ze zijn blijvend, er bestaat een grote kans dat we ze zullen blijven horen. Hoe komt dat? IDS: «Bah, ik probeer mij te spiegelen aan het Oudnederlandse volkslied uit de bloeiperiode (15de - 16de eeuw, n.v.d.r.), 'De Winter is vergangen' enz. Hoe komt het dat dié liederen nog altijd bekend zijn, niettegenstaande men ze op school al in geen tien jaar meer zingt? Die liederen hebben een eigen karakter: ze zijn mono syllabisch, ditonisch, d.w.z. zonder veel toonafstanden tussendoor, en ten derde zijn ze rustig van melodievorming. Tot slot is er de natuurlijke overeenkomst met het spreekritme. Het gezongen lied van mijn Land bv. is niet traag, maar gedra gen, ritmisch verschilt het niet veel van een gesproken lied van mijn Land. Ikzelf probeer die stelregels ook te vol gen. Daarom dus misschien.» Hoe maakt u een lied? Achter de piano? IDS: «Meestal wel, ja. Zo heb ik Lied van mijn Land gekomponeerd. Het kan ook. gebeuren dat er geen piano is en dan doe ik het uit mijn hoofd. Al de antifonen die de zusters hier in hun koorgebed zingen bv. Jaja, ik krijg iedere vakantie van de abdis een 'devoir' mee: een aantal mu- ziekvellen waarop reeds de tekst van de antifonen geschreven staat. Ik moet daar dan muziek op zetten. Zoiets doe ik uit mijn hoofd. Ik hóór die muziek, zoals je bij het lezen van een goed boek alles ziét gebeuren. Ik kan met veel genot een partituur zitten lezen.» Het gebeurt wel dat men het strofische lied onvoldoende naar waarde schat, dat men er zich zelfs kleinerend over uitlaat IDS: «Daar zit ik wel mee, ja. De Noord nederlandse katholieken, die vooral, mis prijzen het strofische lied; ze vinden het te goedkoop. Hier aapt men die houding soms na. Maar waarom zou het minder waardig zijn?! Van de oude liederen mocht de gemeente enkel het refrein meezingen. Wat onthouden ze daarvan? En wat onthouden ze van een volwaardig strofisch lied? Dat heeft toch zijn waarde! Ik verwijs altijd naar Dietrich Bonhöffer. Terwijl die in de gevangenis op zijn dood zat te wachten maakte hij een zeer fijnzin nige, theologische analyse van strofische liederen. Zulke liederen draag je je hele leven mee. Trouwens: ik ben in goed gezelschap: ne zekeren Bach heeft in al zijn kantaten strofische liederen gebruikt. Hij heette ze koralen, maar het is het zelfde.» Ignace miljonair? Uw liedboeken, uw muziekhandleiding, een groot aantal van uw uitgegeven werken in feite, hebben veel sukses gekend. Mag ik aannemen dat u een rijk man bent? IDS: «Oeioeioeioeioei! Neenee! Ik heb veel te slechte ervaringen met uitgevers, 't Zijn allemaal zakkenvullers. En ik ben niet de enige die er zo over denkt. Cyriel hebben ze beloofd, een nieuwe uitgave van Zijn eerste werk «De moerbeitoppen ruisen» te zullen voorstellen op de Ant werpse boekenbeurs. O.K.. Cyriel gaat, maar op de eerste bladzijde van zijn zogezegd nieuw uitgegeven boek het toe latingsnummer van de Duitsers! Nieuwe uitgave, zeg! Je weet trouwens nooit op hoeveel exemplaren een uitgever je werk laat drukken. Je moet hem op z'n woord geloven. Mijn «Inleiding tot het muziek- beluisteren» heeft wel zeer goed verkocht, «Singhet ende weset vro», zoals ik al zei ook, maar rijk. nee, echt niet. Wat het opgebracht heeft werd goed besteed hoor». Kanunnik Joris stelt nogal pessimistisch: «God alleen weet welke kant godsdienstbe leving en eredienst mogen uitgaan.Kunt u God hier niet een stapje voor zijn? IDS: «Misschien. Er zullen zaken veran deren in de toekomst, dat is altijd al zo geweest, maar of het naar de vrees van Joris zal evolueren betwijfel ik toch. Ver loedering is er altijd geweest en via de moderne media zijn wij ons daar scherper dan ooit van bewust. Wij zullen dus eerder geneigd zijn, eenzijdig negatieve konklusies te trekken. Vroeger hadden wij er misschien minder weet van, maar dat wil niet zeggen dat er geen verloede ring was. Ik voorspel geen al te rooskleu rige toekomst. Een groot aantal mensen laat het afweten, gaat niet meer naar de kerk, maar toch ben ik ervan overtuigd dat er een kern van mensen die op dat punt gezond denken en wat vóelen voor een volwaardige liturgie, zal blijven be staan. Waarom zou die kern zelfs niet groeien. Men zal wel de betrekkelijkheid beginnen inzien van wat ik modever schijnselen noem en teruggrijpen naar de waardige, rustige manier van godsdienst beleving. Vijf jaar geleden had ik zoiets niet gezegd, maar nu Neem Zingt Jubilate: wie had durven hopen dat wij bijna overal hele kerken zouden hebben volgekregen om de mensen die kerkliede ren aan te leren? Veel hangt trouwens ook af van de inzet van de plaatselijke geeste lijkheid, van de koren Samen met Hans Dirken en Carl Orff Samen met wijlen Hans Dirken richtte u destijds de Halewijnstichting op. De naam Hans Dirken roept in sommige middens nog altijd de herinnering op aan een groots man, aan een grootse tijd. Wat heeft hij voor u betekend? IDS: «Zeer, zeer veel. Un trés gründ monsieur, zeg. Hans Dirken heeft zich tijdens de oorlog als leraar aan het kon- servatorium van Antwerpen laten benoe men. Na '45. werd hij afgezet en was hij een hele tijd zonder emplooi. Maar hij was oudstudent van en goed bevriend met professor Van der Mueren, een fameus musikoloog. En omdat Dirken toen al het Halewijnkoor had opgericht, stelde pro fessor Van der Mueren hem voor, een vereniging te stichten die als doel de verbreiding van de nieuwe koorpraktijk zou hebben. De professor zou voorzitter zijn en zocht nog een ondervoorzitter, liefst een geestelijke. Uiteindelijk is zijn keuze op mij gevallen en daar was de Halewijnstichting. We hebben verschei dene muziek weken georganiseerd, waar bij dikwijls buitenlandse specialisten wer den uitgenodigd. De bedoeling was die LIED VAN MIJN LAND muziekweken gingen altijd door tijdei reei de schoolvakanties vooral onderwij n a mensen te bereiken. Maar Dirken ha£>9 nog veel meer noten op zijn zang. Bij hei,en thuis was hij een muziekwinkel begonnei Daar ook gaf hij bijna elke dag en tijdei |n d de weekends muzieklessen: notenlee gast harmonie, gitaar-, luit-, vedei-, en klav< dia'; cimbelspel. Michaël Scheck, de dirigei ie in van het Bachkoor van Antwerpen, hee! we de kunst verstaan om hier een aant >°ns goeie muziekleraars bij te betrekken *erc Het is ook Hans Dirken die u in kontah 2 er gebracht heeft met Carl Orff (geboren 189'. n.v.d.r.), is het niet? IDS; «Inderdaad. Dirken was al bekei met het Orff-Schulwerk. In '52 hebben het instituut Onze Lieve-Vrouw-Pn sentatie te Sint-Niklaas tijdens een mi ziekweek voor het eerst met Orff-insti menten gewerkt. Maar het ging allemi nog wat stroef en omdat ik toch af en t< naar München reisde, vroeg Dirken mij ik niet even bij Carl Orff wilde binnenwij pen. Dan kon ik vragen of hij ons niet e< Duitse muziekpedagoog kon aanbeveli om ons vertrouwd te maken met het Or Schulwerk. Mijn broer Bert is in zijn vrije uurtjes muziekrecensent bij Gazet var» g< Antwerpen en die heeft tijdens de Fes" spielwoche in München voor mij ei afspraak gemaakt met Carl Orff. Ik moei komen en een hele dag blijven. Ik voelc mij nogal vereerd! Orff woonde in die tij< nog kent ge München? in een moe landhuis langs de Isar. Ik bel daar. Wi doet de deur open? Louise Rinser! Zij was Orffs tweede vrouw. Orff zelf is eet zeer beminnelijk, plezierig man en bezit die typische Beierse spreekvaardij heid. «Sie sind der erste Belgiër, den i< kennengelernt habe,» zei hij. Maar goe hij stuurde mij naar Eberhard Werdin; dit heaft uit het Schulwerk al meer gehaald dan ik erin gezien heb, vond hij. Fairet typ. zen! Samen met de zoon van Haroj Dirken ben ik dan Werdin gaan uitnodil gen om- bij ons af en toe gedurende eeiy week vooral het facet 'geleide improvisa-l tie' te komen toelichten. Vier keer ia Werdin, tussen haakjes een professor mu-M ziekpedagogie aan het konservatoriunK van Düsseldorf en direkteur van de groot ste jeugdmuziekschool van Duitsland naar Vlaanderen gereisd. Van die man irl heb ik alles geleerd, eerlijk! Hij heeft prachtige voorbeelden van geleide impro- visatie gegeven. In '52-'53 konden we hel in de Normaalschool al in praktijk bren- B gen en we waren de eersten daarmee! Nog vóór het Lemmensinstituut, nog vóór hel Brugse Ons Dorado dat nu zoveel lawaai !ri maakt, maar zich eigenlijk met alles be- sli halve improvisatie.bezighoudt». Wat maakt Orff-muziek zo boeiend? Ligt het vernieuwende enkel in de ruime moge lijkheden tot improvisatie? IDS: «Niet alleen, maar vooral d&trin. Het nieuwe geluid, de klankkleur toege-j voegd aan die van de strijkinstrumenten en de fluiten, is ook een verrijking, een verfrissing. De gedachte aan zo'n instru mentarium is bij Orff ontstaan uit zijn muziekpedagogische praktijk met kinde ren. Zijn hoofdbedoeling was de kinderen zelf muziek, zelf melodieën te laten ma ken, mits een beetje kundige bijsturing hier en daar en met het systeem dat Werdin uitwerkte lukt dat wonderwel.» Hoe ziet u Orff los van het Schulwerk? IDS: «Ha..eu.. als komponist wordt hij wel overschat. Men bekijkt teveel zijn muziek apart. Orff is eigenlijk ccn filo- soof-toneelmens voor wie de muziek een belangrijke rol speelt, maar als je zijn muziek losmaakt van het toneelmatige heb je maar een halve waarheid. Onlangs heb ik tegen een vertegenwoordiger van het Deutsche Grammophongesellschaft gezegd dat hun grootste stommiteit ge weest is, van het laatste werk van Orff, de 'Commedia de fine Temporum' op plaat uit te brengen. Dat is toneelmuziek die volledig in dienst staat van het toneel. De mensen die het totaalgebeuren niet gezien hebben, zijn niets met z'on opname. Zoiets betreur ik. Maar Orff heeft grootse dingen geschreven, zijn Carmina Burana is zeer persoonlijk, Antigone is goed, Der Mond, Die Bernauerin, Leo DE BOCK (vervolgt)

Digitaal krantenarchief - Stadsarchief Aalst

De Voorpost | 1982 | | pagina 4