m
j hebben op
hel
konservatorium
nooi
tg
e!
lee
rd
ee
n
melodie 1
Ie maken»
Exkluzief interview met Ignace De Sutter (3-slot)
«1
- 29.1.1982 - De Voorpost
Dr. Willem Barnard (links) en Ignace De Sutter: 'k zag twee oekumenische heren
broodjes smeren... (carine)
De inzet van Ignace De Sutter en het
vernieuwende voorwerp ervan kulmineer-
den in 1958 in een demonstratie op de
wereldtentoonstelling te Brussel. De kol
lega's van de normaalschool hadden het
over zijn 'Orff-exploot'. Bij professor De
Sutter ligt alles nog zeer vers in het
geheugen; vertellend brengt hij elke se-
konde, elke polm, elke ting of dzjoem
moeiteloos weer tot leven; hij dirigeert
weer, hoort dezelfde spontaan meezin
gende zaal, ziet nog die franstalige school-
direkteur op de eerste rij: tgap op tgap af
...Geen vergissing!
IDS: «In het Duits paviljoen stond het
hele Orffinstrumentarium als neusje van
de zalm opgesteld. Niemand kon echter
die instrumenten horen spelen en dat was
voor een wereldexpositie toch een onvol
komenheid. De laatste veertien dagen van
de expositie, oktober '58 was dat, hadden
de bezoekers zoveel vragen gesteld rond
het instrumentarium dat de paviljoensver-
antwoordelijke ertoe besloot, Orff om
raad te vragen. Het was te laat om nog
een ensemble uit Duitsland naar hier te
halen, dus dacht Orff aan de Normaal
school. Onze direkteur Weemaes vond
het goed. Een week vóór de demonstratie
gaf men in het Paleis voor Schone Kun
sten net de Europese kreatie van Orffs
Antigone. Orff was ter gelegenheid daar
van ook in Brussel. Een ideale gelegen
heid om met hem deze zaak even te
bespreken, nietwaar. Wij in soutane daar
naartoe. Op de receptie achteraf stikte het
van de prominenten, maar toen Orff bin
nenkwam, stevende hij direkt op mij af!
Hij kende niemand anders! Met zo'n
situatie kan ik niet anders dan een beetje
kristelijk leedvermaak hebben. Enfin,
Orff gaf mij de raad mijn eigen instrumen
ten mee te nemen.De zevende oktober
zijn we dan met een klas eerstejaars van
Pol Verstraete en een klas laatstejaars
onderwijzers naar Brussel gereden. Een
half uur op voorhand waren we daar en de
zaal zat al vol. O.a. een vijftigtal inspek-
teurs hadden hun kongres onderbroken
om de demonstratie mee te maken, stel je
voor! Maar ik moest toch repeteren. Dus:
in de drie landstalen: Meine Damen und
Herren, was wir nun machen zahlt nicht,
ist nur eine Probe, also bitte schliessen sie
Ihre Ohren, enz. Er waren veel Duitsers
omdat het toen de tweede dag van het
bezoek Van Adenauer aan Brussel was.
Na een tijdje konden we beginnen met
onze vingeroefeningen, resultaten van
vroegere improvisaties met de leerlingen.
Op het einde vroeg ik aan het publiek, mij
een gedichtje of raadseltje op te geven.
Daarop zouden we dan muziek zetten Dé
hoofdbrok dus. Kanunnik Gheckiere,
toen muziekinspecteur voor het bisdom
Brugge, een gevreesd man van wie ik wist
dat hij tégen het Orff-Schulwerk was, is
tijdens de pauze bij mij gekomen en heeft
het raadseltje Trap op. Trap af opgege
ven. Dat ging van: trap op, trap af, 't kan
lopen op een draf, en waar het gaat of
waar het staat, 't staat altijd op z'n kop.
De tip van een schoen dus. Iets zeer
geschikts. Daarmee kon ik' de methode
van Werdin uitstekend demonstieren.
Ten eerste: ritmeren, klemtonen leggen,
eerst enkele leerlingen: trap op, trap af,
und bitte nun das Publikum En ze
deden mee hoor, zelfs de franstalige di
rekteur van een staatschool in Laken:
tgap op, tgap af, 't kan lopen op een dgaf.
Geweldig!
Ten tweede: ritmische begeleiding van de
pauken en de triangel: bom tumtum bom,
ting! Dan met de handen, zonder de tekst
Derde bedrijf: het moment van geor
dende wanorde. De leerlingen moesten
een melodie zoeken bij het eerste vers.
Hier ligt dus de grote vondst van Orff:
aangezien zijn instrumenten uit loszitten
de staven bestaan, kan je er enkele tonen,
bv. de fa en de si uit wegnemen, de
leerlingen m.a.w. een geschikt tonenarse-
naal geven zodanig dat ze niet te veel
fouten kunnen maken. Daarin zit o.a. ook
het 'geleide'. Wie iets gevonden had,
mocht zijn vinger opsteken. Samen kozen
we de beste melodie uit. Vierde bedrijf,
zingen, mét de zaal! Dan zang en melodie
plus begeleiding, een stelselmatige aan
vulling. Op deze manier bouw je, d.m.v.
geleide improvisatie, een melodie op. Dat
mag je in de klas de honderdste keer
doen: ze blijven even geboeid! Met het
publiek en alle instrumenten hebben we
tot slot nog een dubbele, zesstemmige
canon vertolkt. Fantastisch!»
Roger Beirnaert, sekretaris-generaal op
het Pedagogisch Bureau van het
N.S.K.O.. schetst in het Liber Amicorum
de nawerking van de Orffhappening: «Het
geslaagde optreden op de expo werkte als
een sneeuwbal. Wie dit had meegemaakt,
zocht naar een gelegenheid om ook in
eigen midden een dergelijk kreatief ge
beuren te kunnen beleven. Verenigingen
hingen aan de bel. Een echte doorbraak,
mag ik wel zeggen.»
Muzisch leven
Als muziekpedagoog heeft Ignace De Sut
ter studenten, leerkrachten en andere
vrijwilligepupillen altijd zijn of de muzi
sche levensstijl voorgehouden, een
levensstijl die als verklarend onderschrift
wel de leuze «verbind en dien» mag
dragen.
IDS: «Die muzische levensstijl betreft ei
genlijk alles wat in het ieven met kunst te
maken heeft, zij het de beleving van de
lente door het zingen of schrijven van een
lentelied of de beleving van een oorspron
kelijke gedachte in een gedicht. Muzisch
zijn betekent bij middel van de schoon
heid in klank, kleur, vorm en of inhoud
een levenshouding, een gedachte expres
sief weergeven. Dat is precies het tegen
overgestelde van wat tegenwoordig op
geld doet, nl. een louter 'vertechnizeren'.
Muziek is dus een element van dat muzi
sche. Via een goede benadering van bv.
een kerklied en daarmee bedoel ik ge
woon een situering, een aangepaste analy
se, een spontane gedachtenwisseling kan
je tot een muzische beleving ervan ko
men. Ik heb altijd de indruk gehad dat
jonge gasten daarvoor zeer vatbaar zijn.
Je moet het wel kundig aanpakken, ze
niet overdonderen met theorie bv. In de
Normaalschool had ik met een klas oude
re studenten tijdens de muziekles een jn
de gregoriaanse re-modus gezette twee
stemmige melodie geïmproviseerdop een
gedicht van Cees Buddingh. Met een
klokkenspel als begeleiding hebben we
dat dan gezongen in de kerk. Werkelijk:
daar had je bij moeten zijn, hoe serieus
die grote kerels dat eenvoudige vers zon
gen. Dat is muzische levensstijl.»
Was het altijd even makkelijk op te voeden
naar dat ideaal toe?
IDS: «Nee, zeker niet, maar het kèn als je
van aanpakken weet. Dèt het kan, heb ik
zelf meermaals ondervonden. In het der
de jaar sommige van die jongens speel
den blokfluit, enkelen zelfs alt gaf ik
altijd het vierde Brandenburgse koncert
van Bach. Daarin zit een knap stukje
muziek voor blokfluit verwerkt. Die man
nen zaten daar met open monden naar te
luisteren. Ze herkenden er hun eigen
instrument in, hee. Eens zelfs was ik vijf
minuten voor tijd klaar met mijn les. Ik
stelde dus voor om nog een plaat op te
leggen. Welke, jongens? Allemaal vroe
gen ze Bach. Voor de punten moesten ze
dat niet doen, er stonden zeer weinig
punten op muziek. Wat ik nu zeg is niet
wetenschappelijk, maar het bewijst dat
leerlingen, als ze niet vooringenomen
zijn, zullen luisteren naar Bach. Er zijn
ook jongens die nooit naar serieuze mu
ziek luisteren, die later n.a.v. een bepaal
de les belangstelling krijgen en het betreu
ren dat ze niet eerder iets in die zin
kregen.»
Kanunnik Joris noemt het beat- en variété-
muziek, Rens heeft het misprijzend over
platvloerse muziek. Betreurt u niet dat de
jongeren zich bijna massaal tot deze mu
ziek bekennen tegenwoordig
IDS: «Denk je dat het zo is?»
(vrij overtuigd knikkend) Tja, Neem de
vrije radio's die zo in trek zijn: die draaien
Bach niet.
IDS: «Nee, maar daar luistert men niet
naar. Ze laten het klinken zonder ernaar
te luisteren. Het is muziek d'ameuble-
ment die een zeker sfeertje moet brengen.
Ik heb de indruk, maar ik kan mij vergis
sen, dat zulks weinig met muziek te ma
ken heeft. Maar zo ere zal het wel niet
zijn, zeker? Hoe leg je uit dat het aantal
inschrijvingen aan de muziekscholen in
vijf jaar tijd bijna verdubbeld is? Da's
toch niet om die muziek te spelen. Er is,
inderdaad, misschien een groot percenta
ge dat niet aan de betere muziek toe is
Het Lemmensinstituut
In 1968, na zijn langdurige ziekte, moet
Ignace De Sutter in de Normaalschool te
Sint-Niklaas definitief afscheid nemen van
zijn studenten. In hetzelfde jaar nog,
krijgt hij de kans aan het Lemmensinsti
tuut voor Hoger Muziekonderwijs die
vakken te doceren die eigenlijk zijn hele
muzikale interesse samenvatten: gregoria-
niek, hymnologie, kerk- en volkslied
kunst. Wij vroegen hel of het Lemmensin
stituut inderdaad, zoals direkteur Joris
zich gewetensvol afvraagt, bewust of on
bewust slachtoffer geworden is van een
modieuze sekularisatie.
IDS: «Ik vrees van wel, ja. Ik weet niet of
ik hetzelfde bedoel als hij maar inder
daad: Lemmens is een konservatorium
geworden; de stijl is minder godsdienstig
nu; het is niet meer de kerkmuziekschool
van vroeger, en dat heeft voor gevolg dat
Ignace De Sutter: «Nee, op vergaderingen
ben ik niet gebrand. Ik stel me de hel voor
als een vergadering».
er op dat vlak te weinig kenners zijn. Het
spreekt vanzelf dat de differentiatie bin
nen het instituut ook veel voordelen
heeft. Sinds 1980 mag de school drie
diploma's uitreiken, waarvan het lau
reaatsdiploma zelfs drie variëteiten kent.»
In '77 moest u met pensioen. Heeft u het
afscheid van de muziekpedagogie niet be
treurd?
IDS: «Toch niet. Er is een tijd van komen
en een tijd van gaan. Je geeft vanzelfspre
kend een hoop begeleidende levensom
standigheden op, de kollega's, de studen
ten; ik was graag in Lemmens. Maar ik
raad je af van met pensioen te gaan, want
je hebt nog meer werk dan vroeger. Bij
mij is dat toch het geval. Ik had zoveel
ander werk dat ik blij was aan dèt werk
eindelijk eens de nodige zorg te kunnen
besteden. Tot vorig jaar mijn lessen hym
nologie aan het Godsdienstinstituut in
Gent, de schoolradiolessen 1981 is het
eerste jaar dat ik niets geschreven heb
voor BRT 3. Vroeger las ik mijn teksten
nog zelf ook. Nu doet Walter Boni dat en
zeer goed zelfs. Voor '83 heb ik toege
stemd in tien lessen over de kantaten van
Bach. En dan zijn er nog zoveel snipper-
opdrachtjes. Gisteren nog was de NCRV-
radio hier om een liedkeuze voor een
programma op te maken, vandaag ben jij
hier, nu en dan moet ik ergens gaan
spreken, enz. enz.»
Hic habitat felicitas
U woont in de Bisschoppelijke Normaal
school in Sint-Niklaas, Male is een regel
matige haven, maar u zoekt het nu en dan
ook verder: München, Salzburg met stam-
kafeetje Zum Glockenspiel, de Gabelsber-
gerstrasse, hoe hebt u die liefde opgedaan?
IDS: «Haha! Mijn broer heeft me inder
tijd ertoe overhaald, mee te reizen naar
München, naar het grote Festspiel, Het
grote operafestival.
Zoiets kon je hier toen hoegenaamd niet
meemaken. Ik protesteerde nog dat ik
geen geld had, maar hij zei dat ik dan
maar over mijn reis moest schrijven. Be
gin der vijftiger jaren bestond nog het
jezuïetenblad De Vlaamse Linie en daarin
wilde men jaarlijks mijn bijdrage over het
Festspiel in München opnemen. Op die
manier ben ik vertrouwd geraakt met die
zaken, en ook toen het blaadje niet meer
bestond, bleef ik naar München trekken,
niet zozeer om de Festspiele zelf, maar
gewoon onder het devies; to be away or
not to be away, that's the question. Daar
kunnen ze mij tenminste niet vinden. Nu
trek ik nog elke vakantie voor een drie
vier weken op reis. Het is voornamelijk
daar dat ik werk maak van de officies voor
Male. In die 28 jaar heb ik daar natuurlijk
al een hele hoop vrienden gemaakt. In het
kafeetje Zum Glockenspiel ben ik heel
goed thuis zelfs, ha! We hebben daar al
wat afgelachen, zeg.»
Dr. Sterck paste volgende historische frase
op u toe: «Wat op 's herten gront leyt, dat
welt hem naar de keel.Pater Weemaes uit
Duffel stelde ongeveer hetzelfde in zijn
vroegere feestrede. Ook inspecteur Windey
noemt uw schuchterheid enkel spreek
woordelijk. Bent u werkelijk zo recht voor
de vuist als men wel beweert?
IDS: «Joak. Éénlettergrepig, ja. 't Is mijn
ongeluk zelfs. De mensen némen zoiets
niet altijd, vooral niet als ze een andere
mening zijn toegedaan. Maar ik vind het
tijdverlies om rond de pot te draaien.»
Sommige, veelal plagerige uitspraken van
u, zullen misschien nog geschiedenis ma
ken, U heeft eens beweerd te behoren tot
het achterlijkste bisdom van het westen.
Moeten wij zoiets relativeren?
IDS: «Je mag relativeren, of liever: vol
gende vraag.»
Graag, op vergaderingen bent u ook niet
gebrand?
IDS: «Ach ja. Ik stel mij de hel voor als
een vergadering. «Heer. red ons, wij
vergaderen» en «vergaderingen dienen
om de moeilijkheden in stand te houden»
zijn nog zo twee lijfspreuken van mij.
Nee, ik heb iets tegen vergaderen. De
kollega's vullen dan aan dat ik niet die
houding aanneem tegenover de vergade
ringen die ik zelf beleg, ha.»
Inspekteur Windey stelt in uw Liber Ami
corum dat goeie vrienden van u makkelijk
geneigd zullen zijn enerzijds uw goede
kanten in de verf te zetten en anderzijds uw
minder sympathieke eigenschappen te ver
doezelen. Wat mag hij met dat laatste toch
bedoelen?
IDS (uitgebreid grinnikend): «Ik kan 't mij
met de beste wil van de wer.ld niet
voorstellen!»
Een vraag die men dezer dagen aan elke
figuur met enige belangrijkheid pleegt te
stellen: welke vindt u de meest vreugdevol
le gebeurtenis van het verlopen jaar?
IDS: «'t Slot van al die feestvieringen.»
Heeft u voornemens voor '82?
IDS: «Ja. Of ik ze zal kunnen volvoeren,
da's wat anders: minder werken en vroe
ger gaan slapen. Nee: serieus: ik hoop in
'82 een nieuw boek uit te geven. De titel
zal zijn: «De lofzang van alle tijden», een
studie van zestig kerkliederen, oude en
nieuwe, een bespreking van zowel de
voorgeschiedenis, het tekstuele als het
muzikale aspekt. Het is eigenlijk een
verzameling van liederen die al eerder in
diverse tijdschriften zijn verschenen. De
kollega's hebben eens uitgezocht dat ik
alles bij mekaar in meer dan dertig tijd
schriften gepubliceerd heb! Ik moet nu
alleen nog een uitgever vinden.»
Brainstorming
Professor, wilt u nu toestemmen in een
partijtje brainstormen?
IDS: «Breen wat?»
Brainstormen.
IDS: «Ah ja: zeer graag.»
De Kol Nidrei van Max Bruch!
IDS: «Dat is een stuk dat ik zeer graag
speelde op m'n cello. Iemand heeft ge
schreven dat ik met de Kol Nidrei mijn
eerste prijs cello gewonnen heb in Kort-
njk, maar dat is helemaal niet waar. Dat
was met de tweede sonate van Beethoven
voor piano en cello en de tweede suite van
Bach en voor de kamermuziek met een
trio van Ravel. Broer pater hoorde mij
dat graag spelen. Schone muziek ook!»
Concertino pentatonico!
IDS: «Dat heb ik geschreven de maand
nadat we in het Duitse paviljoen opgetre
den zijn." Ik dacht: ik ga eens iets schrijven
voor piano, blokfluit en Orff-instrumen-
ten en ik moet eerlijk bekennen dat ik het
nog altijd zeer mooi vind. Het is helemaal
opgebouwd als een sonate; het is een
geïnspireerde illustratie voor muzikale
vormleer. Pentatonico betekent: bestaan
de uit vijf tonen. In heel het concertino
heb ik maar vijf noten do, re, mi, sol en
la gebruikt. Wuytack, de Orff-man van
het Lemmensinstituut, zag het handschrift
eens op de piano staan. Hij stelde voor
om het uit te geven en nam het mee naar
een uitgeverij in Amsterdam die al een en
ander van hem had uitgegeven. En inder
daad: in Nederland hebben verschillende
jeugdmuziekscholen dat al gespeeld, 't
Spijtige van de zaak is, dat je zoiets altijd
pas achteraf aan de weet komt. Het is in
ieder geval een bijzondere blijk van waar
dering.»
Oberndorf!
IDS: «Ah: de geboortestad van Stille
Nacht. Oberndorf is een dorpje niet ver
van Salzburg waar de koster, een zekere
Gruber, in 1818 het lied Stille Nacht
maakte: Hij moest de kerstnachtmis spe
len, maar zijn orgel was kapot. Gelukkig
was er iemand die goed gitaar kon spelen.
Voor die gelegenheid heeft hij het lied
geschreven. De eerste keer werd Stille
Nacht dus op een gitaar gespeeld. Een tijd
nadien komt de orgelbouwer de boel
nakijken, zijn ogen vallen op de partituur,
hij neemt ze mee en is er het hele land
mee rondgetrokken. Op die manier is dat
wereldberoemd geworden. Zelfs grote
komponisten als Arthur Honegger heb
ben het lied in een of ander werk inge
bouwd».
In memoriam Jef Van Hoof
Als laatste naam, hij kwam al ter sprake,
de komponist Jef Van Hoof.
IDS: «Dat is een heel epistel, zulle. Ik heb
Jef Van Hoof leren kennen rond 1947 via
Mare Liebrecht en ik heb enorm veel van
hem geleerd. Hij kwam elke maand een
tweetal namiddagen bij mij achter de
piano zitten. Al zijn laatste symfonieën,
missen en motetten heb ik geleidelijk zien
groeien. Toen het Gregoriuskoor van de
Onze-Lieve-VrouWkerk in Sint-Niklaas
zijn vijftigjarig bestaan vierde, vroeg diri
gent Fernand Van Durme aan Jef Van
Hoof of hij een Te Deum wilde schrijven
ter gelegenheid hiervan. Meester Van
Hoof heeft dat gedaan, vierstemmig plus
koperensemble. We zijn dan nog gaan
luisteren en Van Hoof reageerde: «hoert
dei waave zienge!». Hij bedoelde het goed
hoor, maar ook in een kerk gebruikte hij
het Algemeen Beschaafd Aantwaarps.
Van Hoof was ook de man die mij aange
moedigd heeft met mijn Lied van mijn
Land en niet in het minst met mijn
psalmliederen. Als er zo'n aantal pssalm-
liederen op de piano stonden en hij begon
te spelen, kon ik van het aantal gespeelde
strofen afleiden wat hij ervan vond. Eens
speelde hij er vier na mekaar, een zeld
zaamheid, en zei: «da keune waa nie-
mier». Ik dacht, wat zegt hij nu? Hij kan
honderd keer méér. Maar hij bedoelde
dat wij op het konservatorium nooit ge
leerd hadden, een melodie te maken. We
hebben inderdaad notenleer gekregen, fu
ga's leren maken, vierstemmige bewerkin
gen, maar zelf vanaf niets een lied maken,
nooit! In Salzburg en München is er een
kursus melodieleer. Bij ons bestaat dat
niet. Monseigneur Vyverman heeft, toen
hij nog les gaf aan het Lemmensinstituut,
op hem ter beoordeling voorgelegde lie
deren nog gereageerd met de bemerking:
«'t Zijn heel goeie melodieën», «want ge
kunt er een begeleiding bij maken.»
Zie je hoe eenzijdig men soms denkt?»
Was Van Hoof katholiek?
IDS: «Hij was een gelovig man, op een
artistieke manier zelfs. Hij had een zeer
scherp inzicht in religieuze muziek, ook in
de teksten. Op het einde van zijn leven is
hij heel ziek geworden. Hij lag toen in de
Stuyvenbergkliniek in Antwerpen en was
nog bezig aan zijn zesde symfonie. Ze is
onvoltooid gebleven. Mijn huidige direk
teur, Eduard De Witte dat is nen brave
vent, zè heeft mij nog uit mijn bed
gehaald. Men had gebeld dat ik onmiddel
lijk per taxi naar het ziekenhuis moest
rijden om Jef Van Hoof te berechten. De
zuster vertelde mij daar dat enkele dagen
tevoren de plaatselijke aalmoezenier ge
komen en stante pede weer buitengevlo-
gen was. Van Hoof had gezegd: «Menier
pastoer, 'k em aan nie gevroagd, ge keun
goan». En toen de zuster later op een
berechting aandrong: «der moet ier mor
iene pastoer koume en das De Sutter van
Sint-Nikloas». Ik ben dus als de bliksem
daar naartoe gereden. Dat is nog een
goeie historie geweest! Ik had in Antwer
pen het tabernakel moeten openbreken.
Direkteur Weemaes heeft om die reden
van hogerhand naar zijn vijs gekregen. Ik
mo ht in een ander bisdom geen biecht
horen, hé Amai!
Ze waren vergeten dat een priester in
geval van nood overal de sakramenten
mag toedienen. Wat een vitterig wan
trouwen».
Prof De Sutter over Jef Van Hoof (foto):
«De grootste toondichter uit de Vlaamse
romantiek. Meester Van Hoof is een enor
me steun en een groot leraar voor mij
geweest».
Verwonderlijk. Nog een laatste vraagje. U
bent nu zeventig. Een mooi, rond getal.
Denkt u soms aan de dood?
IDS: «Absoluut. Ik moet u eerlijk zeg
gen, sinds al die vieringen steeds vaker.
Die dingen doen een mens nadenken. Ik
heb al kontakten gehad met een notaris.
Op mijn leeftijd ga je beseffen dat het niet
zo heel lang meer kan duren. Je ziet de
relativiteit van de dingen, van je werk, je
leven ook zeer scherp in. 't Is goed dat
zoiets maar elke zeventig jaar gebeurd.
Nee, ik heb geen angst; de dood boezemt
mij geen schrik meer in. Ik kijk met
tevredenheid en vooral met dankbaarheid
terug op mijn leven.»
De Voorpost wenst dat de professor nog
veel noten op zijn zang moge hebben.
Leo DE BOCK
(slot)